ECLI:NL:RBZWB:2025:8367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
02-308357-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging met deels voorwaardelijke jeugddetentie en onvoorwaardelijke werkstraf

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 november 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander door middel van geweld een fatbike had gestolen van de aangever. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, onderbouwd door verklaringen van de aangever en camerabeelden. De rechtbank achtte het medeplegen van de diefstal met geweld bewezen, waarbij de verdachte de aangever bij de keel had gepakt en hem had geslagen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van de minderjarige, vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-308357-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 13 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander door middel van (bedreiging met) geweld een fatbike heeft gestolen van [aangever] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld. De aangifte van [aangever] wordt op een groot aantal punten ondersteund door ander bewijs. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal en (de dreiging met) het geweld. In het filmpje waarin wordt gezegd dat er een fatbike is ‘genakt’ (gestolen), wordt niet gezegd dat verdachte daarbij heeft geholpen. Het zegt ook niets over het moment waarop verdachte wetenschap had over de diefstal. Het filmpje biedt dus geen ondersteunend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal met geweld. Verder is er geen letsel geconstateerd bij aangever.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. [aangever] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2024 omstreeks 14:50 uur met zijn fatbike op de Antwerpsestraat te Hoogerheide reed. Er reden twee jongens achter hem, die samen op een fatbike zaten. Degene achter het stuur was gekleed in het grijs en degene die achterop zat was gekleed in het zwart. Onder de tunnel aan de Antwerpsestraat spraken de jongens hem aan. De jongen in het grijs ging voor hem staan met zijn fatbike en de jongen in het zwart achter hem. De jongen in het zwart pakte hem bij zijn keel. Hij werd vervolgens de bosjes in geduwd en met een platte hand geslagen op de rechterkant van zijn hoofd. Daarnaast werd hij twee keer in zijn buik geslagen en twee keer op zijn rechterbovenarm. De jongen in het zwart sloeg met zijn rechtervuist. De jongen die hem had geslagen, stapte op zijn fatbike en reed ermee weg. Het feit zou volgens de aangifte omstreeks 14:58 uur hebben plaatsgevonden.
De verklaring van aangever vindt steun in ander bewijs. Uit camerabeelden van de Antwerpsestraat volgt dat er op 11 juni 2024 een persoon in beeld komt rijden op een fatbike. Aangever heeft bevestigd dat hij die persoon is. Ongeveer 20 seconden later komen twee personen aanrijden op een fatbike. Degene aan het stuur is gekleed in het grijs en degene achterop in het zwart. Verdachte heeft bevestigd dat hij de persoon is die achter op de fatbike zit en aangever heeft verklaard dat dit de twee personen zijn die zijn fatbike hebben gestolen. Op camerabeelden op een later tijdstip is te zien dat er kort achter elkaar twee personen op een fatbike in beeld komen rijden. Een van hen (de eerste persoon die in beeld komt rijden) is gekleed in het grijs en een van hen (de tweede persoon die in beeld komt rijden) in het zwart.
Verder is er een filmpje aangetroffen op de telefoon van verdachte van 11 juni 2024 om 15:11 uur, slechts 20 minuten nadat de fatbike zou zijn gestolen. Op dit filmpje zijn twee personen te zien, één gekleed in het zwart en één gekleed in het grijs, die door verbalisanten zijn herkend als verdachte en [medeverdachte] . De jongen in het zwart, verdachte, zegt op het filmpje “We komen net terug van Hoogerheide, Fatbike genakt, kanker [bijnaam] (fonetisch)”. Vervolgens legt hij zijn rechterarm om de nek van een jongen gekleed in het grijs. De rechtbank begrijpt dat met ‘genakt’ wordt bedoeld ‘gestolen’ en dat met ‘ [bijnaam] ’ wordt bedoeld ‘ [medeverdachte] ’ ( [medeverdachte] ). De rechtbank leidt uit dit filmpje af dat er in Hoogerheide een fatbike is gestolen en dat verdachte en [medeverdachte] daarbij betrokken waren.
Omdat de verklaring van aangever wordt ondersteund door ander bewijs, gaat de rechtbank uit van wat volgens zijn verklaring is gebeurd, ook voor wat betreft het geweld. Hoewel het gebruik van het geweld op zichzelf niet wordt ondersteund door ander bewijs, is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor genoemde steunbewijs niet in een te ver verwijderd verband staat ten opzichte van de verklaring van aangever en dus steun biedt voor zijn verklaring in het geheel. De rechtbank stelt dus vast dat de fatbike van aangever is gestolen door middel van geweld.
Ten aanzien van het verweer over het ontbreken van zichtbaar letsel ten tijde van de aangifte (zoals door de verbalisant is genoteerd), overweegt de rechtbank als volgt. De aangifte vond plaats op 11 juni 2024 om 15:21 uur, dus ongeveer 20 minuten nadat de fatbike zou zijn gestolen. Gelet op de aard van het gebruikte geweld (er is met platte hand geslagen tegen het hoofd en met vuisten in de buik waarbij er niet is verklaard dat er met kracht is geslagen) acht de rechtbank mogelijk dat ten tijde van de aangifte – heel kort na het incident – (nog) geen letsel zichtbaar was bij aangever. De rechtbank ziet het ontbreken van zichtbaar letsel ten tijde van de aangifte in die zin daarom niet als een ontlastende omstandigheid.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte en [medeverdachte] zijn samen achter aangever aan gefietst. Zij hebben aangever aangesproken en hem vervolgens samen omsingeld door voor en achter hem te gaan staan. Verdachte heeft aangever bij de keel gepakt, hem in de bosjes geduwd en meermalen geslagen. Vervolgens is de fatbike van aangever meegenomen en zijn verdachte en [medeverdachte] weggefietst, ieder op één fatbike, waaronder die van aangever. Ongeveer 10 minuten daarna is een filmpje opgenomen waarop zowel verdachte en [medeverdachte] te zien zijn, waarop wordt gezegd dat er een fatbike is ‘genakt’ en waarbij de naam van [medeverdachte] wordt genoemd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] bij de diefstal met geweld die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte] zich samen schuldig hebben gemaakt aan diefstal van de fatbike van aangever door middel van geweld.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 juni 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht tezamen en in vereniging met een ander een fatbike die aan [aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- die [aangever] te omsingelen,
- die [aangever] bij de keel vast te pakken en
- die [aangever] in de bosschages te duwen en
- die [aangever] meermalen, tegen het
hoofd en het lichaam te slaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 63 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie. Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak geen verweer gevoerd over de strafoplegging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld (straatroof). Zij hebben de fatbike van aangever gestolen en daarbij geweld gebruikt. Aangever is geslagen tegen zijn hoofd, arm en buik. Verdachte is degene geweest die aangever meermalen heeft geslagen. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendom van aangever en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Naast dat dergelijke feiten impact hebben op het slachtoffer, maken dit soort feiten ook in het algemeen een forse inbreuk op de rechtsorde en zorgt het voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 8 oktober 2025 en de aanvulling op het rapport die ter zitting is gegeven. Hieruit volgt dat er met name risico’s worden gezien op het gebied van vrije tijd, relaties en de houding van verdachte. Als het aandeel van verdachte groter is dan volgens zijn eigen verklaring, dan maakt de Raad zich grote(re) zorgen over zijn (gewetens)ontwikkeling en zijn er meer risicofactoren dan uit het onderzoek naar voren komen. De Raad vindt de zwaarte en aard van het delict zorgelijk voor een first offender. Het algemeen recidiverisico komt uit op hoog en het totaal dynamisch risicoprofiel op laag. Er komen vanuit het onderzoek ook veel beschermende factoren naar voren en er worden bij verdachte voldoende mogelijkheden en motivatie gezien. De Raad houdt er bij zijn advies rekening mee dat een taakstrafverbod geldt en ziet geen redenen om daarvan af te wijken. Een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie zijn het meest passend voor verdachte. Het betreft een fors geweldsdelict waarvan verdachte de consequenties moet ervaren. Daarnaast zal er door middel van toezicht en begeleiding op een actieve en outreachende manier met verdachte gewerkt moeten worden aan de risicofactoren die met name zijn gelegen op de gebieden vrije tijd, relaties en houding. De voorwaardelijke jeugddetentie kan tevens als stevige stok achter de deur dienen ter voorkoming van recidive en eraan bijdragen dat verdachte bereid gaat zijn om met de jeugdreclassering aan de slag te gaan. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie heeft behaald en zijn medewerking verleent aan de hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk vindt, ook als dat inhoudt een diagnostisch onderzoek, met toezicht van de Jeugdbescherming Brabant die nu ook al betrokken is. De proeftijd kan op een jaar worden bepaald.
De jeugdreclassering van Jeugdbescherming Brabant heeft ter zitting aangegeven dat de uitslag van de SCIL (Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking) volgens de Raad aanleiding geeft voor nadere diagnostiek naar het verstandelijk niveau van verdachte. De jeugdreclassering heeft hierover geen specifieke zorgen vanuit de afgelopen periode. Het meewerken aan diagnostisch onderzoek zou als voorwaarde opgenomen kunnen worden, maar wordt alleen ingezet als de jeugdreclassering dat nodig zou vinden. Op dit moment is dat niet het geval. Verdachte doet het op veel vlakken goed. Het toezicht is goed verlopen. Hij is goed aanspreekbaar en doet het prima als er duidelijke aanwijzingen en kaders worden gegeven. Voor wat betreft vrije tijdsbesteding is lastig dat dit financiële consequenties heeft, waardoor het lastig is dit als verplichting op te leggen. De jeugdreclassering heeft wel zorgen over de beïnvloedbaarheid van verdachte. De zorgen komen vooral voort uit het delict en zijn aandeel daarin. Dat zou de jeugdreclassering op willen blijven volgen. Een proeftijd hoeft niet langer dan een jaar te duren.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank passend dat aan verdachte een werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet goed uitvoert, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank acht een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan de proeftijd bijzondere voorwaarden te koppelen. Gebleken is dat verdachte zich lange tijd goed aan het jeugdreclasseringstoezicht heeft gehouden dat aan hem in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis is opgelegd, dat hij naar school gaat en verwacht zijn examen dit jaar te behalen en dat een langer toezicht slechts nog zou zijn bedoeld voor het opvolgen van de zorgen over de beïnvloedbaarheid van verdachte. Daarbij komt dat verdachte en de ouders van verdachte hebben aangegeven geen zorgen te hebben en langer toezicht niet nodig te vinden.

7.De vordering van de benadeelde partij

Mevrouw [naam] vordert als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, de benadeelde partij [aangever] , een schadevergoeding van € 1.900,00. Hiervan bestaat € 1.150,00 uit materiële schade en € 750,00 uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van de fatbike van de benadeelde partij. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen te vergoeden.
De materiële schadeDe benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.150,00 als vergoeding voor de gestolen fatbike inclusief voetsteuntjes, achterzitje, slot en alarm. Ter onderbouwing van deze vordering heeft de benadeelde partij twee stukken toegestuurd waaruit blijkt dat een fatbike kan worden gekocht voor € 799,00 of € 949,00. De verdediging heeft deze schade betwist door aan te voeren dat er te weinig gegevens over de fatbike bekend zijn. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe oud de gestolen fatbike is.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel vast staat dat er schade is omdat de fatbike is gestolen, kan de rechtbank de omvang van de schade niet vaststellen, ook niet door gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank heeft namelijk te weinig aanknopingspunten om (door middel van schatting) de omvang van de schade, de dagwaarde van de fatbike met toebehoren, te kunnen bepalen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe oud de fatbike is. De vaststelling van de dagwaarde van de fatbike met toebehoren vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De immateriële schadeDe benadeelde partij vordert verder een bedrag van € 750,00 als vergoeding voor immateriële schade. De wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij stelt daartoe dat de benadeelde partij dagenlang slecht heeft geslapen, hoofdpijn heeft en angstig is. De verdediging betwist deze schade betwist en voert aan dat uit het dossier van de politie juist blijkt dat de benadeelde partij niet bang is.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [1] De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij letsel heeft of op andere wijze in de persoon is aangetast, temeer nu de benadeelde in zijn verklaring bij de politie een maand na het feit heeft gezegd dat hij eigenlijk geen last heeft van wat er is gebeurd en geen reden heeft om bang te zijn. De aard en de ernst van de normschending brengen met de huidige informatie niet mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor hem zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder concrete gegevens. Daarbij komt dat (de vertegenwoordiger van) de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen om hierover een nadere toelichting te geven. De vaststelling daarvan vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Niet-ontvankelijkDe conclusie is dat de benadeelde partij in niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. G.H. Nomes en mr. B. Akdikan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 27 november 2025.
De oudste is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 juni 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [aangever] te omsingelen,
- die [aangever] bij de keel/nek vast te pakken en/of te knijpen,
- die [aangever] in de bosschages te duwen en/of
- die [aangever] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.