ECLI:NL:RBZWB:2025:8368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
02-118882-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 28 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 oktober 2024 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1951 in Suriname, werd beschuldigd van het veroorzaken van een aan haar schuld te wijten verkeersongeval, waarbij een voetganger, het slachtoffer, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, door niet voldoende op te letten bij een voetgangersoversteekplaats en niet de nodige voorzichtigheid te betrachten. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft in plaats daarvan een geldboete van € 1.000,00 en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat zij zwaar lichamelijk letsel had veroorzaakt, maar dat er wel sprake was van tijdelijk letsel dat de normale bezigheden van het slachtoffer heeft verhinderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-118882-25
vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1951 in [geboorteplaats], Suriname
wonende in [woonadres]
raadsvrouw mr. N.A.H. Limbourg, advocaat in Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. R. in ‘t Veld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit. De in de tenlastelegging weergegeven feitelijke gedragingen kunnen worden bewezen en de combinatie van die gedragingen kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integraal vrijspraak van het feit. Primair stelt de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) bepaalt dat een bestuurder een voetganger die kennelijk op het punt staat een voetgangersoversteekplaats over te steken voor moet laten gaan, maar daarvan was geen sprake. Verdachte heeft opgelet en het slacht- offer ook gezien, maar het slachtoffer maakte geen aanstalten om over te gaan steken, zodat zij hem op grond van het RVV 1990 geen voorrang hoefde te verlenen.
Indien de rechtbank oordeelt dat zij het slachtoffer wel voorrang had moeten verlenen, stelt de verdediging subsidiair dat er slechts sprake is van één verkeersovertreding en die enkele verkeersovertreding levert geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verder kan het letsel van het slachtoffer niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Evenmin heeft verdachte met haar rijgedrag het subsidiair ten laste gelegde gevaar op de weg veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 6 oktober 2024 reed verdachte in haar personenauto rechtdoor op de Fellenoordstraat in Breda, een voor haar zeer bekende weg. Zij kwam uit de richting van de Markendaalseweg gereden. De Fellenoordstraat vormt met de Gasthuisvelden, vanuit de Gasthuisvelden gezien, een T-kruising. Op de Fellenoordstraat bevindt zich zowel vlak voor als vlak na de kruising met de Gasthuisvelden een duidelijk gemarkeerde voetgangersoversteekplaats. Kijkend vanuit de richting van de Markendaalseweg heeft verdachte op de tweede voetgangersoversteekplaats het slachtoffer aangereden, die voor haar vanaf de rechterzijde kwam aangelopen. Het slachtoffer heeft hierbij letsel opgelopen en er is schade aan de personenauto van verdachte ontstaan.
Primair artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door haar gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Het rijgedrag van verdachte moet worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer aan haar rechterzijde bij de tweede voetgangersoversteekplaats heeft zien staan en heeft aangekeken toen zij voorbij de eerste voetgangersoversteekplaats reed, maar dat zij ervan uitging dat hij niet zou oversteken, omdat hij volgens haar daartoe geen aanstalten maakte. Het slachtoffer stond daar volgens haar wat op zijn telefoon te doen. Verdachte keek vervolgens weer voor zich uit op de weg en is doorgereden. Toen verdachte bij de tweede voetgangersoversteekplaats reed, stak het slachtoffer daar kennelijk toch over en heeft zij hem aangereden, aldus verdachte. Verdachte zegt niet gezien te hebben dat het slachtoffer toch ging oversteken. Hij was volgens haar op het moment van de aanrijding nog niet ver op de oversteekplaats; hij was opeens rechts voor haar auto.
Voor de positie van het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats op het moment van de aanrijding hecht de rechtbank meer geloof aan de verklaring van het slachtoffer, dat hij al bijna aan het einde van de voetgangersoversteekplaats was. Niet alleen de uitsluitend aan de
linkerzijde van de personenauto geconstateerde schade past bij zijn verklaring en niet bij die van verdachte, maar ook de verklaring van de bestuurder van het voertuig dat direct achter verdachte reed, sluit daarbij aan. Volgens die getuige liep het slachtoffer op dat moment al bij de derde of vierde streep.
De rechtbank gaat daarom ervan uit dat het slachtoffer al enige tijd op de voetgangersoversteekplaats liep op het moment van de aanrijding. Daarmee heeft verdachte geen voorrang verleend aan het slachtoffer, terwijl zij daartoe op grond van het RVV verplicht was.
Daarnaast heeft verdachte gehandeld in strijd met de op haar als automobilist rustende verplichting om verhoogde oplettendheid en bijzondere voorzichtigheid te betrachten bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats. Verdachte had zich voldoende ervan moeten vergewissen dat het slachtoffer daadwerkelijk zou oversteken en haar snelheid daarop moeten aanpassen om haar voertuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen. Temeer nu zij
het slachtoffer voor de aanrijding wel heeft zien staan bij de voetgangersoversteekplaats. Verdachte heeft dat echter niet gedaan. Zij heeft voor langere tijd niet opgelet, nu zij niet tijdig heeft opgemerkt dat het slachtoffer toch al aan het oversteken was. Dat verdachte haar snelheid onvoldoende heeft aangepast sluit aan bij de verklaring van de bestuurder van het voertuig die direct achter haar reed. Die getuige heeft verklaard dat verdachte in hetzelfde tempo doorreed. Verdachte heeft zelf tijdens de zitting ook verklaard dat zij geen vaart heeft geminderd bij het naderen van de oversteekplaats en pas remde bij de aanrijding.
Gelet op het geheel van de hiervoor beschreven gedragingen en verkeersovertredingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat zij aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden in de zin van artikel 6 WVW.
Dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval een videogesprek aan het voeren was kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Dit wordt ook uitdrukkelijk door haar betwist. Wel heeft verdachte verklaard dat zij al aan het videobellen was voordat zij wegreed, maar dat haar telefoon direct overschakelde naar de handsfree-functie toen zij in de auto stapte en de telefoon in de houder plaatste. Hoewel telefoneren tijdens het rijden in zijn algemeenheid de oplettendheid van een bestuurder negatief kan beïnvloeden, kan de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet vaststellen in hoeverre dat telefoongesprek daadwerkelijk van invloed is geweest op haar rijgedrag en heeft bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. Daar komt bij dat handsfree bellen in een voertuig op zich is toegestaan. Van dat verwijt wordt zij dan ook partieel vrijgesproken.
Letsel slachtoffer
Ten gevolge van het verkeersongeval heeft het slachtoffer letsel opgelopen. De vraag is hoe zijn letsel juridisch gekwalificeerd moeten worden.
Uit het dossier blijkt dat de schaafwonden en de verwondingen van het slachtoffer bij zijn linker ooglid en linker wenkbrauw zijn genezen, maar dat er bij zijn linker wenkbrauw nog wel een litteken zichtbaar is.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een litteken in het gezicht dat zowel blijvend als ontsierend is, kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Ter onderbouwing in dit geval bevat het dossier een foto waarop het litteken is te zien. Dit betreft echter een foto van een jaar geleden, die een maand na het verkeersongeval is gemaakt. Zonder recente informatie kan onvoldoende worden vastgesteld in hoeverre er sprake is van een blijvend en met name ontsierend litteken. Gelet op de omvang en de plaats van het litteken kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat het litteken nog altijd ontsierend is. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel bevat het dossier voldoende informatie om te kunnen concluderen dat er sprake was van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden was ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 6 oktober 2024 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Fellenoordstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats ter hoogte van de Gasthuisvelden (aangegeven middels bord L2 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende te vergewissen of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en
- de snelheid van de door haar bestuurde personenauto onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en niet zodanig te regelen dat zij in staat was om de door haar bestuurde personenauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en
- niet op te merken dat een voetganger ([slachtoffer]) doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en
- die voetganger geen voorrang te verlenen en (vervolgens) tegen die voetganger is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen
te besturen van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit komt, bepleit de verdediging om in plaats van een taakstraf een geldboete op te leggen aan verdachte, alsmede een voorwaardelijke rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 6 oktober 2024 een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Zij heeft zich onvoldoende ervan vergewist dat het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats daadwerkelijk zou oversteken en onvoldoende opgelet om tijdig te onderkennen dat hij zich al op de voetgangersoversteekplaats bevond. Verdachte heeft ook haar snelheid onvoldoende aangepast aan die omstandigheid om tijdig haar voertuig tot stilstand te kunnen brengen. Zij heeft het slachtoffer geen voorrang verleend en hem op de voetgangersoversteekplaats aangereden. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer een wond opgelopen aan zijn linkeroog die moest worden gehecht en had hij een schaafwond aan zijn elleboog. Het slachtoffer, destijds 17 jaar, is door de aanrijding angstig geworden in het verkeer. Hij is tijdelijk gestopt met zijn bijbaan om zijn schoolwerk te kunnen blijven doen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte van 1 oktober 2025
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Bij een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en er sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, wordt als uitgangspunt genomen een geldboete van € 1.000,00 en een rijontzegging van drie maanden. De rechtbank acht dit in beginsel ook passend en geboden.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de rechtbank, in afwijking van de eis, aan verdachte opleggen een geldboete van € 1.000,00 en een rijontzegging van drie maanden. Nu verdachte haar rijbewijs nodig heeft, omdat zij nog altijd werkt in de zorg, waarbij zij terminale patiënten begeleidt en waarvoor zij door heel Nederland reist, ziet de rechtbank aanleiding om, mede gezien het feit dat zij nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, de rijontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van voormelde geldboete
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van drie maanden;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de rijontzegging
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
zij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Fellenoordstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was -
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats ter hoogte van de Gasthuisvelden (aangegeven middels bord L2 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende te vergewissen of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en/of
- de snelheid van de door haar bestuurde personenauto onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en niet zodanig te regelen dat zij in staat was om de door haar bestuurde personenauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of
- via een mobiele telefoon een WhatsApp-videogesprek te voeren kort voorafgaand aan en/of tijdens het verkeersongeval en/of
- niet (tijdig) op te merken dat een voetganger ([slachtoffer]) doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en/of
- die voetganger geen voorrang te verlenen en (vervolgens) tegen die voetganger is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten wonden aan linker ooglid en boven linker wenkbrauw (welke in het ziekenhuis gehecht moesten worden) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Fellenoordstraat
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was en/of
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats ter hoogte van de Gasthuisvelden (aangegeven middels bord L2 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende heeft vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en/of
- de snelheid van de door haar bestuurde personenauto onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden en niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om de door haar bestuurde personenauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of
- via een mobiele telefoon een WhatsApp-videogesprek heeft gevoerd kort voorafgaand aan en/of tijdens het verkeersongeval en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger ([slachtoffer]) doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en/of
- die voetganger geen voorrang heeft verleend,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)