ECLI:NL:RBZWB:2025:8398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
02-306176-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de ISD-maatregel na tussentijdse beoordeling

Op 28 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over de voortzetting van de ISD-maatregel van een veroordeelde. De ISD-maatregel was eerder opgelegd door het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor de duur van twee jaren, met de noodzaak tot tussentijdse beoordeling. Tijdens de zitting op 14 november 2025 werd de officier van justitie, mr. F.M. van Peski, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. F. van Baarlen. De rechtbank ontving ook een evaluatierapportage van 6 oktober 2025, waarin werd geadviseerd de ISD-maatregel voort te zetten. De veroordeelde had in de extramurale fase van de maatregel in een kliniek verbleven, maar na een time-out was hij teruggeplaatst naar zijn verblijfplaats vanwege het niet naleven van afspraken. De rechtbank concludeerde dat voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beveiligen en recidive te voorkomen. De rechtbank ging niet mee in het verzoek van de verdediging om een termijn te stellen voor het vinden van een woonvorm, omdat dit afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde en de wachtlijsten bij woonvormen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, met mr. S.H. Stein als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-306176-21
Beslissing tussentijdse beoordeling ISD-maatregel van 28 november 2025
Aan veroordeelde
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
is de maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 april 2024, waaruit blijkt dat aan veroordeelde een ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaren en waarbij het gerechtshof heeft beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel en heeft bepaald dat het openbaar ministerie binnen vier maanden na aanvang van de ISD-maatregel de rechtbank hierover dient te berichten;
- een evaluatierapportage van 6 oktober 2025, opgesteld door [deskundige] , werkzaam als senior casemanager ISD bij de [verblijfplaats] , over het verloop van de ISD-maatregel en inhoudende het advies tot voortzetting van de ISD-maatregel.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 14 november 2025 is de officier van justitie mr. F.M. van Peski gehoord. Daarnaast is veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F. van Baarlen, advocaat te Eindhoven. Als deskundige is de heer [deskundige] gehoord.
Op 6 oktober 2025, later dan door het gerechtshof is beslist, is een evaluatierapportage opgemaakt. In de evaluatierapportage wordt geadviseerd tot voortzetting van de ISD-maatregel die op 27 april 2024 is aangevangen. In het kader van de extramurale fase van deze maatregel verbleef veroordeelde vanaf eind februari 2025 in de [kliniek] . Na een verblijf van zo’n twee maanden werd veroordeelde voor een zogenoemde time-out teruggeplaatst naar de [verblijfplaats] , omdat hij de afspraken in de kliniek niet naleefde. Onder voorwaarden kon veroordeelde na deze time-out terugkeren naar de kliniek, maar dit weigerde hij in eerste instantie, waarna zijn plek bij de kliniek niet meer beschikbaar was. Sinds zijn terugplaatsing verblijft veroordeelde in de [verblijfplaats] en vinden er geregeld incidenten plaats, waarbij hij moeilijk naar zijn eigen aandeel kan kijken. Hij vindt het lastig om zich aan gemaakte afspraken te houden, waardoor hij steeds in de problemen komt. Daardoor is zijn traject aangehouden en is er nog geen woonvorm gerealiseerd. De laatste tijd lijkt veroordeelde zich wel aan gemaakte afspraken te houden en wordt er gekeken naar een geschikte woonvorm, zodat hij al tijdens of na afloop van de ISD-maatregel een dak boven zijn hoofd heeft.
Ter zitting heeft deskundige [deskundige] daaraan nog toegevoegd, dat veroordeelde inmiddels is aangemeld bij de Regionale Instelling voor Beschermd en Begeleid Wonen (RIBW) en bij [accommodatie], maar dat er wachtlijsten zijn en dat er over plaatsingstermijnen niets valt te zeggen. Mocht bekend worden dat er op termijn een plek voor veroordeelde beschikbaar komt, dan wordt de tussentijd gebruikt om ‘te oefenen’, in die zin of hij om kan gaan met meer verantwoordelijkheden en vrijheden, bijvoorbeeld door een uitbreiding van verlofmogelijkheden. De daadwerkelijke plaatsing van veroordeelde in een woonvorm hangt – naast de wachtlijsten – af van hoe veroordeelde zich tot die tijd blijft gedragen.
Een woonvorm via de RIBW heeft volgens [deskundige] de voorkeur boven een verblijf bij [accommodatie], omdat [accommodatie] een gedooglocatie betreft en het risico bestaat dat veroordeelde dan terugvalt in middelengebruik. Daarnaast is voor veroordeelde een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) aangevraagd, waarmee ook buiten het forensisch kader naar een woonvorm zou kunnen worden gekeken, aldus [deskundige] . Omdat een behandeling eigenlijk niet van de grond is gekomen, is het recidiverisico nog altijd hoog.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat haar niet bekend is waarom de onderhavige toetsing op een later moment plaatsvindt dan het gerechtshof heeft bedoeld. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel.

4.Het standpunt van de verdediging

De verdediging onderkent dat voorzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is en verzet zich daar niet tegen. Wel verzoekt de verdediging de rechtbank om de plaatsing van veroordeelde in een voor hem geschikte woonvorm te bespoedigen. Dit door in de beslissing op te nemen dat, als niet binnen een bepaalde termijn een woonvorm voor veroordeelde is gerealiseerd via de RIBW of een Wmo-indicatie, dan ingezet moet worden op een verblijf bij [accommodatie].
Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat ook hij het eens is met de voortzetting van de ISD-maatregel. Hij wilde wel graag deze toetsing bij de rechtbank, omdat hij van mening dat er te lang gewacht is met het in gang zetten van de stappen richting een voor hem geschikte woonvorm. Al tijdens de ISD-maatregel wil hij graag naar zo’n woonvorm toe, zodat er gedurende de looptijd van deze maatregel toezicht op hem kan worden gehouden, wat voor hem als stok achter de deur fungeert. Bovendien eindigt de ISD-maatregel al over zo’n vijf maanden en wil hij voorkomen dat hij daarna op straat komt te staan. Zijn voorkeur wat betreft woonvorm gaat juist uit naar een gedooglocatie zoals bijvoorbeeld [accommodatie], zodat hij af en toe nog wel een biertje kan drinken of jointje kan roken, zonder dat dit direct consequenties heeft.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank moet beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. In artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. Op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering moet in dat kader worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein, waarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt.
Alle betrokken partijen, waaronder dus ook de veroordeelde zelf, zijn het erover eens dat dat noodzakelijk is om de ISD-maatregel van veroordeelde voort te zetten. Op basis van het dossier en dat wat ter zitting is besproken, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier anders tegenaan te kijken. Beëindiging van de ISD-maatregel zal, gelet op het nog altijd hoge recidiverisico, leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast of verloedering van het publieke domein. Veroordeelde zit daarnaast nog midden in zijn traject van het vinden van passende woonruimte en dient daarvoor nog te oefenen met het krijgen van meer verantwoordelijkheden en vrijheden. Voortzetting van de ISD-maatregel is dus ook zinvol. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dit moment geen omstandigheden zijn die het voortijdig beëindigen van de ISD-maatregel rechtvaardigen en dat het noodzakelijk is dat deze maatregel wordt voortgezet.
De rechtbank gaat niet mee in het verzoek van de verdediging om te bepalen dat, als niet binnen een bepaalde termijn een woonvorm voor veroordeelde is gerealiseerd via de RIBW of een Wmo-indicatie, dan ingezet moet worden op een verblijf bij [accommodatie]. Het is niet aan de rechtbank om dit te bepalen en daar komt bij dat dit ook geen meerwaarde zou hebben. Daadwerkelijke plaatsing van veroordeelde is immers voor een groot deel afhankelijk van het gedrag van veroordeelde zelf en daarnaast van de wachtlijsten bij de verschillende woonvormen.

6.De beslissing

De rechtbank
- beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.H. Stein, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. Lemmens en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 november 2025.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.