6.3.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in augustus en september 2024 schuldig gemaakt aan mishandeling en aan een poging zware mishandeling van aangeefster, zijn echtgenote. Het geweld tegen aangeefster nam zulke vormen aan dat zij vreesde voor haar leven en op 20 september 2024 uit de echtelijke woning is gevlucht. Zij werd opgevangen bij een kapperszaak in de buurt waarna politie en hulpverlening zijn ingeschakeld. Aangeefster bleek vijfendertig letsels over vrijwel haar hele lichaam te hebben waaronder vele bloeduitstortingen, een bijtplek en een brandwond die verdachte met een sigaret had toegebracht.
De mishandelingen in augustus en september 2024 stonden niet op zichzelf, maar waren volgens aangeefster een paar jaar eerder begonnen. Er was sprake van veelvuldig fysiek en verbaal geweld waarbij aangeefster op allerlei manieren door verdachte werd vernederd. Aangeefster werd (met voorwerpen) geslagen, geschopt en uitgescholden en werd aan haar haren over de grond gesleept. Zij werd gedwongen om urenlang in haar ondergoed op de koude keukenvloer te zitten en moest van verdachte schaars gekleed buiten slapen, waardoor zij kou leed. Aan de achterzijde van haar hoofd werden door verdachte stukken haar afgeschoren en persoonlijke spullen van aangeefster werden kapotgemaakt. Aangeefster heeft bij de politie verklaard doodsbang te zijn voor verdachte. Zij had het gevoel dat zij geen kant op kon. Verdachte sloot de deuren van de woning af en aangeefster kon niemand om hulp vragen. Zij is van Poolse afkomst en leidt een geïsoleerd bestaan doordat zij de Nederlandse taal niet machtig is en geen familie in Nederland heeft.
Verdachte heeft zijn vrouw niet alleen veelvuldig mishandeld, maar ook misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en haar stelselmatig op mensonterende wijze vernederd.
Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als ‘intieme terreur’, een ernstige vorm van partnergeweld die zich kenmerkt door het isoleren, vernederen en intimideren van de partner waarbij het slachtoffer haar eigenheid kwijtraakt door het geleidelijk opgebouwde patroon van controle en dwang.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat aangeefster psychisch ziek is en dat zij alles in scene heeft gezet, waarmee hij in feite aangeefster opnieuw vernedert. Verdachte heeft ook geen verantwoording willen afleggen ten overstaan van de rechtbank. Hij is niet ter zitting verschenen terwijl hij daartoe wel verplicht was op grond van de door de rechtbank opgelegde schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van
28 april 2025. Verdachte heeft weliswaar formeel meegewerkt, maar gaf zo weinig inkijk in zijn leven dat de rapporteur niet tot diagnostiek kon komen en geen advies heeft gegeven over de mate van toerekenbaarheid, het recidiverisico of interventie- of zorgmogelijkheden.
De rechtbank slaat verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van
1 september 2025 en de aanvulling daarop van 10 november 2025. Verdachte ontkent problemen te hebben en is niet gemotiveerd tot gedragsverandering. Aangeefster en verdachte wonen weer samen, zijn voornamelijk op elkaar aangewezen en houden elke vorm van hulpverlening op afstand. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat door de ontkennende houding van verdachte, maar de reclassering maakt zich wel grote zorgen om de veiligheid van aangeefster. Aanvankelijk leek aangeefster in verwachting te zijn, maar in oktober 2025 werd duidelijk dat sprake is geweest van een geënsceneerde zwangerschap. Verdachte en aangeefster zouden de zwangerschap hebben bedacht om onder de druk van - onder meer - de reclassering uit te komen.
De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Op zitting zijn deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] van Veilig Thuis gehoord. [deskundige 1] is betrokken geweest vanaf 20 september 2024, de dag dat aangeefster wegvluchtte uit de woning, en [deskundige 2] vanaf januari 2025 nadat een zorgmelding was gedaan over de (vermeende) zwangerschap van aangeefster. Aangeefster is aanvankelijk opgenomen bij Sterk Huis en was welwillend in het gesprek met de betrokken hulpverleners. De invloed van verdachte was echter merkbaar en aangeefster besloot na korte tijd dat zij weer naar huis wilde (waar verdachte ook was), ondanks dat dit werd afgeraden door Veilig Thuis en Sterk Thuis. Daarna bleven verdachte en aangeefster extreem uit contact.
De rechtbank maakt zich, net als de hulpverleningsinstanties, ernstig zorgen over de veiligheid van aangeefster. Er is nog steeds sprake van een afhankelijkheidsrelatie - ook financieel - tussen verdachte en aangeefster, terwijl verdachte geen blijk heeft gegeven van enig zelfinzicht en hulp op afstand wordt gehouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een hogere gevangenisstraf dan is geëist passend en geboden. Zij zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest. Zij ziet geen redenen voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, omdat verdachte de schorsingsvoorwaarde dat hij verplicht aanwezig moet zijn bij de inhoudelijke behandeling niet heeft nageleefd. Gelet op het hoge recidiverisico ziet de rechtbank geen aanleiding om opnieuw tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.