ECLI:NL:RBZWB:2025:8401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
02-302616-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging zware mishandeling binnen een relatie met ernstige gevolgen

Op 28 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging zware mishandeling van zijn echtgenote. De feiten vonden plaats tussen 1 augustus 2024 en 20 september 2024. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte kan worden gekarakteriseerd als 'intieme terreur', een ernstige vorm van partnergeweld. De verdachte heeft zijn partner herhaaldelijk mishandeld, waarbij hij onder andere een hakmes naar haar gooide en haar met zijn vuist in het gezicht sloeg, wat leidde tot lichamelijk letsel. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging voor de feiten 1 en 2, maar niet voor feit 3, de vernieling van goederen van de partner, omdat de verdachte en de aangeefster getrouwd waren en de wet een vervolgingsuitsluitingsgrond biedt in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat er een hoog recidiverisico is, wat de veiligheid van de aangeefster in gevaar brengt.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-302616-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2025
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende op het [woonadres] ,
raadsman: mr. A. Aïssal, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. H.E. de Haze en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 september 2024 tot en met 20 september 2024 heeft geprobeerd om zijn partner [slachtoffer] ernstig letsel toe te brengen;
feit 2: in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 20 september 2024 zijn partner [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3: in de periode van 1 september 2024 tot en met 20 september 2024 spullen van [slachtoffer] heeft vernield.
Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt [slachtoffer] hierna telkens aangeduid als ‘aangeefster’.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Feit 1 en feit 2
De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de feiten 1 en 2.
Feit 3
De rechtbank acht de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van feit 3 op basis van de artikelen 316 juncto. 353 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Artikel 316 lid 1 Sr bevat een vervolgingsuitsluitingsgrond voor de dader van diefstal die de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van het slachtoffer. Deze bepaling is in artikel 353 Sr van toepassing verklaard op artikel 350 Sr (vernieling). Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en aangeefster getrouwd en samenwonend waren ten tijde van de onder feit 3 ten laste gelegde pleegperiode. Dit betekent dat verdachte niet kan worden vervolgd voor artikel 350 Sr.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, waarbij zij bij feit 1 uitgaat van voorwaardelijk opzet.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2. Verdachte ontkent geweld te hebben gebruikt tegen aangeefster en objectief bewijs hiervoor ontbreekt. Verder kunnen de onder feit 1 verweten gedragingen niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
De rechtbank acht de poging zware mishandeling bewezen. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangeefster. Verdachte heeft een hakmes in de richting van het hoofd van aangeefster gegooid waartegen aangeefster zich probeerde te verweren met haar hand. Zij liep hierdoor een snijwond op in haar hand. Ook heeft verdachte met zijn vuist aangeefster op haar neus gestompt, wat heeft geleid tot een standsafwijking van de neus van aangeefster. Uit dit laatste leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht heeft geslagen.
Voor een bewezenverklaring van een poging zware mishandeling moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Door voormelde geweldshandelingen van verdachte bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat aangeefster zo geraakt zou worden dat bij haar zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. In geval zij zich niet zou hebben verweerd tegen het hakmes had dit met de snijkant op haar hoofd of in haar hals terecht kunnen komen, zijnde kwetsbare lichaamsdelen met vitale functies. Ook hard stompen op de neus kan eenvoudig leiden tot een gecompliceerde breuk waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte blijkens zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster ook heeft aanvaard.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 september 2024 tot en met 20 september 2024 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (zijn partner) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een hakmes in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft gegooid en
- voornoemde [slachtoffer] eenmaal met kracht met de vuist in het gezicht heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 20 september 2024 te [plaats], [slachtoffer] (zijn partner) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- tegen een muur te duwen en
- bij de nek vast te pakken en in de nek te slaan en
- bij de haren vast te pakken en vast te houden en aan de haren te trekken en aan de haren naar de grond te trekken en aan de haren over de grond te slepen en
- tegen het lichaam te slaan en stompen en schoppen en
- in de rug te bijten en
- een sigaret uit te drukken op haar been.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
één jaar met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daarnaast verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen vanwege het niet naleven van de schorsingsvoorwaarden door verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte geen hogere straf op te leggen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Hij heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren onder de voorwaarden die de rechtbank geraden acht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in augustus en september 2024 schuldig gemaakt aan mishandeling en aan een poging zware mishandeling van aangeefster, zijn echtgenote. Het geweld tegen aangeefster nam zulke vormen aan dat zij vreesde voor haar leven en op 20 september 2024 uit de echtelijke woning is gevlucht. Zij werd opgevangen bij een kapperszaak in de buurt waarna politie en hulpverlening zijn ingeschakeld. Aangeefster bleek vijfendertig letsels over vrijwel haar hele lichaam te hebben waaronder vele bloeduitstortingen, een bijtplek en een brandwond die verdachte met een sigaret had toegebracht.
De mishandelingen in augustus en september 2024 stonden niet op zichzelf, maar waren volgens aangeefster een paar jaar eerder begonnen. Er was sprake van veelvuldig fysiek en verbaal geweld waarbij aangeefster op allerlei manieren door verdachte werd vernederd. Aangeefster werd (met voorwerpen) geslagen, geschopt en uitgescholden en werd aan haar haren over de grond gesleept. Zij werd gedwongen om urenlang in haar ondergoed op de koude keukenvloer te zitten en moest van verdachte schaars gekleed buiten slapen, waardoor zij kou leed. Aan de achterzijde van haar hoofd werden door verdachte stukken haar afgeschoren en persoonlijke spullen van aangeefster werden kapotgemaakt. Aangeefster heeft bij de politie verklaard doodsbang te zijn voor verdachte. Zij had het gevoel dat zij geen kant op kon. Verdachte sloot de deuren van de woning af en aangeefster kon niemand om hulp vragen. Zij is van Poolse afkomst en leidt een geïsoleerd bestaan doordat zij de Nederlandse taal niet machtig is en geen familie in Nederland heeft.
Verdachte heeft zijn vrouw niet alleen veelvuldig mishandeld, maar ook misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en haar stelselmatig op mensonterende wijze vernederd.
Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als ‘intieme terreur’, een ernstige vorm van partnergeweld die zich kenmerkt door het isoleren, vernederen en intimideren van de partner waarbij het slachtoffer haar eigenheid kwijtraakt door het geleidelijk opgebouwde patroon van controle en dwang.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat aangeefster psychisch ziek is en dat zij alles in scene heeft gezet, waarmee hij in feite aangeefster opnieuw vernedert. Verdachte heeft ook geen verantwoording willen afleggen ten overstaan van de rechtbank. Hij is niet ter zitting verschenen terwijl hij daartoe wel verplicht was op grond van de door de rechtbank opgelegde schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van
28 april 2025. Verdachte heeft weliswaar formeel meegewerkt, maar gaf zo weinig inkijk in zijn leven dat de rapporteur niet tot diagnostiek kon komen en geen advies heeft gegeven over de mate van toerekenbaarheid, het recidiverisico of interventie- of zorgmogelijkheden.
De rechtbank slaat verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van
1 september 2025 en de aanvulling daarop van 10 november 2025. Verdachte ontkent problemen te hebben en is niet gemotiveerd tot gedragsverandering. Aangeefster en verdachte wonen weer samen, zijn voornamelijk op elkaar aangewezen en houden elke vorm van hulpverlening op afstand. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat door de ontkennende houding van verdachte, maar de reclassering maakt zich wel grote zorgen om de veiligheid van aangeefster. Aanvankelijk leek aangeefster in verwachting te zijn, maar in oktober 2025 werd duidelijk dat sprake is geweest van een geënsceneerde zwangerschap. Verdachte en aangeefster zouden de zwangerschap hebben bedacht om onder de druk van - onder meer - de reclassering uit te komen.
De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Op zitting zijn deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] van Veilig Thuis gehoord. [deskundige 1] is betrokken geweest vanaf 20 september 2024, de dag dat aangeefster wegvluchtte uit de woning, en [deskundige 2] vanaf januari 2025 nadat een zorgmelding was gedaan over de (vermeende) zwangerschap van aangeefster. Aangeefster is aanvankelijk opgenomen bij Sterk Huis en was welwillend in het gesprek met de betrokken hulpverleners. De invloed van verdachte was echter merkbaar en aangeefster besloot na korte tijd dat zij weer naar huis wilde (waar verdachte ook was), ondanks dat dit werd afgeraden door Veilig Thuis en Sterk Thuis. Daarna bleven verdachte en aangeefster extreem uit contact.
De rechtbank maakt zich, net als de hulpverleningsinstanties, ernstig zorgen over de veiligheid van aangeefster. Er is nog steeds sprake van een afhankelijkheidsrelatie - ook financieel - tussen verdachte en aangeefster, terwijl verdachte geen blijk heeft gegeven van enig zelfinzicht en hulp op afstand wordt gehouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een hogere gevangenisstraf dan is geëist passend en geboden. Zij zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest. Zij ziet geen redenen voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, omdat verdachte de schorsingsvoorwaarde dat hij verplicht aanwezig moet zijn bij de inhoudelijke behandeling niet heeft nageleefd. Gelet op het hoge recidiverisico ziet de rechtbank geen aanleiding om opnieuw tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen en 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor
feit 3;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd;
feit 2:mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C.A.M. Los, voorzitter,
en
mr. G.M.J. Koken
mr. J.B. Polak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 28 november 2025.
Mr. Kok, mr. Polak en mr. Hoezen zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2024 tot en met 20 september 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (zijn partner) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een (hak)mes in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft gegooid en/of met een (hak)mes in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoken, en/of voornoemde [slachtoffer] met een (hak)mes in de hand heeft gesneden en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht met de vuist in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan de neus van voornoemde [slachtoffer] is gebroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2024 tot en met 20 september 2024 te [plaats] [slachtoffer] (zijn partner) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- tegen een muur te duwen en/of
- bij de nek vast te pakken en/of (vervolgens/daarbij) in/tegen de nek te slaan en/of
- bij de haren vast te pakken en/of vast te houden en/of aan de haren te trekken en/of aan de haren naar de grond te trekken en/of aan de haren over de grond te slepen en/of (vervolgens/daarbij)
- tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of
(vervolgens/daarbij)
- in de rug te bijten en/of (vervolgens/daarbij)
- (een) sigaret(en) uit te drukken op haar been, althans op haar lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2024 tot en met 20 september 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een laptop en/of een telefoon en/of kledingstukken en/of een tas, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )