In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een BV, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant behandeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van een hotelcomplex vastgesteld op € 3.361.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt, onder andere door gebruik te maken van de verkoopprijs van het hotelcomplex dat op 1 november 2021 voor € 4.725.000 was verkocht. De rechtbank concludeert dat de stellingen van belanghebbende niet voldoende onderbouwd zijn en dat de heffingsambtenaar de waarde correct heeft vastgesteld, rekening houdend met de coronacorrectie en andere factoren.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 12 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe, verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigt de WOZ-waarde en de aanslag OZB, terwijl het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures in het bestuursrecht.