ECLI:NL:RBZWB:2025:844
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Breda
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een BV uit Breda, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 857.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, die leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag gehandhaafd blijven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkbare verkopen van onroerende zaken. Belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat deze maximaal € 599.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan en dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de verzoeken om aanvullende informatie, verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om deze gegevens te overleggen.
De uitspraak benadrukt het belang van de vrije bewijsleer in het belastingrecht en bevestigt dat de heffingsambtenaar de waarde kan onderbouwen met vergelijkbare verkopen. De rechtbank heeft de referentieobjecten als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en de beroepsgronden van belanghebbende niet gegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.