ECLI:NL:RBZWB:2025:8445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
02-218964-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte, geboren in 2004 en verblijvende in een jeugdinrichting, heeft op 5 juli 2024 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, met geweld een slachtoffer gedwongen tot de afgifte van haar autosleutels en auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend, mede door psychische stoornissen die zijn gedrag beïnvloedden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 381 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 4.224,-, welke door de rechtbank is toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij het CJIB de inning verzorgt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-218964-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting verblijvende te [jeugdinrichting] ,
raadsvrouw mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.H.B.C. van Aalst en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van haar autosleutels en auto.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 november 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2024, pagina 32, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024169505.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 5 juli 2024 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, op de openbare weg, de Klundertseweg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van autosleutels en een auto, die aan die [slachtoffer] toebehoorden, door die [slachtoffer] van achteren te benaderen en bij het gezicht/de mond vast te pakken en in de kaken te knijpen en een arm om de nek/hals te slaan en bij de adamsappel vast te pakken en op de grond te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 381 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de proceshouding van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Zij meent daarnaast dat er indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdediging verzoekt de rechtbank om een straf op te leggen die voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf, zodat de huidige PIJ-maatregel niet wordt doorkruist.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] rond middernacht, terwijl zij achter haar auto stond om iets uit de achterklep te pakken, onverhoeds benaderd en onder toepassing van fors geweld haar autosleutels en auto afgenomen. Hij heeft haar van achteren benaderd en haar vervolgens onverhoeds bij haar nek/hals vastgepakt, hard geknepen en haar op de grond gegooid. [slachtoffer] heeft door het geweld pijn, meerdere blauwe plekken en bloeduitstortingen opgelopen en ook heeft zij lang last gehad van vermoeidheid. Verder blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring dat zij last heeft van angstaanvallen, dat zij zich ’s avonds vaak onrustig en bang voelt en niet meer alleen naar buiten durft. Ook voelt zij zich regelmatig somber en heeft zij minder zin in activiteiten die zij voorheen met plezier deed. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen belang, omdat hij naar Amsterdam wilde en fietsen te ver was.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van recidive. Verdachte is eerder voor onder meer een straatroof tot een PIJ-maatregel veroordeeld. Het onderhavig feit is gepleegd tijdens deze PIJ-maatregel, toen verdachte tijdens een verlof besloot niet terug te keren naar de jeugdinrichting.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de NIFP-rapportage van [psycholoog] en [psychiater] van 6 en 10 mei 2025.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde persoonlijkheidskenmerken, borderline, afhankelijke en ook antisociale kenmerken die zich uiten in een gebrek aan empathie en gebrekkig ontwikkelde gewetensfuncties. Verder is bij verdachte nog sprake van een andere gespecificeerde parafiele stoornis, een exhibitionismestoornis met sterke seksuele drang die door zijn gebrekkig kanaliserend vermogen ontsporing in agressief seksueel gedrag tot gevolg kan hebben. Ook is sprake van een stoornis van matige ernst in cannabisgebruik. Deze psychische stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en hebben het handelen van verdachte in beperkte mate beïnvloed. De deskundigen adviseren dan ook om het ten laste gelegde feit in een enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op gewelddadig gedrag wordt door de deskundigen vooral hoog ingeschat wanneer het gelinkt is aan seksueel grensoverschrijdend gedrag en minder hoog als het daaraan niet gelinkt is. Verdachte heeft beperkt inzicht in hoe hij innerlijke spanningen kan hanteren en kanaliseren en deze spanningen kunnen gemakkelijk oplopen gezien zijn beperkt mentaliserend vermogen, zijn zwakke identiteitsontwikkeling en zelfgevoel, beperkte empathische functies en gebrekkige gewetensontwikkeling. Als beschermende factor wordt gezien dat verdachte in behandeling is binnen de huidig lopende PIJ-maatregel waar hij zich sinds het tenlastegelegde feit in zekere mate toegankelijker opstelt, zich meer inzet voor behandeling en enige motivatie laat zien om tot gedragsverandering te komen.
De deskundigen zien nauwelijks (contra-)indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en adviseren dan ook om het volwassenstrafrecht toe te passen. De huidige PIJ-maatregel biedt voldoende mogelijkheden voor verdere behandeling van verdachte en er wordt geen nadere interventie geadviseerd.
Strafoplegging
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toepassing van het volwassenstrafrecht en de toerekenbaarheid en stelt vast dat de bewezenverklaarde afpersing in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de op te leggen straf neemt de rechtbank enerzijds mee dat sprake is van recidive en dat verdachte fors geweld heeft toegepast. Anderzijds is sprake van een jonge verdachte en kan het feit hem enigszins verminderd worden toegerekend. Verder volgt uit het advies van de deskundigen dat de huidige PIJ-maatregel voldoende mogelijkheden voor verdere behandeling van verdachte biedt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inziet dat hij problemen heeft, waaraan hij hard moet werken. De rechtbank acht het van belang dat de huidige behandeling van verdachte niet wordt doorkruist en volgt om deze reden de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 381 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren.

7.De vordering(en) van de benadeelde partij(en)

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.224,-, waarvan € 3.024,- aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit € 3.024,- aan reparatie- en schoonmaakkosten van de auto van de benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist, wijst de rechtbank de vordering in zoverre toe.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank het gehele gevorderde bedrag van € 1.200,- toewijsbaar.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 5 juli 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 381 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 4.224,-, waarvan € 3.024,- aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 4.224,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
52 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 1 december 2025.
Mr. Schotanus is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5/6 juli 2024 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, op de openbare weg, de Klundertseweg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van autosleutels en/of een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door die [slachtoffer] van achteren te benaderen en/of bij het gezicht/de mond vast te pakken en/of in de kaken te knijpen en/of een arm om de nek/hals te slaan en/of bij de adamsappel vast te pakken en/of op de grond te duwen;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )