ECLI:NL:RBZWB:2025:8467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
02-386637-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en tbs-maatregel

Op 4 december 2024 heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem met een mes in de nek, rug, zij en arm te steken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft geen strafblad en is een jongeman die door trauma's en stoornissen verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank legt een tbs-maatregel met voorwaarden op, evenals een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank neemt in overweging dat de verdachte dringend behandeling behoeft en dat door deze behandeling nieuwe strafbare feiten kunnen worden voorkomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen en komt tot de conclusie dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat ook gevolgen heeft gehad voor de omgeving. De rechtbank legt ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer] en [benadeelde].

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02.386637.24
Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 2 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] , [land] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [locatie]
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. L. van Hemert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in de nek, rug, zij en arm te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen. In ieder geval heeft verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van dit slachtoffer gehad.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen vol opzet had om [slachtoffer] om het leven te brengen; hij heeft juist nog willen helpen om hem in leven te houden. Voor het geval de rechtbank voorwaardelijk opzet bewezen acht, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging doodslag.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de opgenomen bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte op
4 december 2024 meerdere keren met een keukenmes (van 23 cm lang) in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Volgens de medische gegevens van [slachtoffer] is een negental, deels diepe, messteekverwondingen geconstateerd, te weten aan de elleboog en in de bovenarm, neus, hals rechtsvoor, nek, schedel, rug rechtsboven en rug onderkant. Daarbij heeft het slachtoffer ook een klaplong, een longbeschadiging en een leverlaceratie opgelopen.
Gelet op de grootte van het mes, het aantal messteken en de plaatsen waar verdachte het slachtoffer in het lichaam heeft gestoken, bestond een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van de messteken zou overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust aanvaard toen hij op hem instak. De verwondingen bevinden zich deels in de buurt van kwetsbare en vitale organen en delen van het menselijk lichaam, zoals slagaders, de longen, de lever en de hals. Dat is een feit van algemene bekendheid en verdachte wordt daarom ook geacht hiermee bekend te zijn geweest.
De rechtbank acht daarmee de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
omstreeks 5 december 2024 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes (meermaals) te steken in de nek en rug en arm terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn/haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die door de reclassering zijn omschreven. Zij vraagt deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot vordert zij dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de oplegging van een tbs met voorwaarden en de GVM. Zij verzoekt evenwel een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, zodat de benodigde behandeling sneller kan starten. Verder vraagt zij rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en de trauma’s die hij heeft opgelopen, zijn blanco strafblad, zijn bekennende proceshouding en zijn motivatie om aan zichzelf te werken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft zijn huisgenoot [slachtoffer] onverhoeds, van achteren aangevallen met een groot keukenmes. Verdachte stak eerst meerdere keren in de rug van het slachtoffer toen die op een stoel zat. Hierna, op het moment dat het slachtoffer zich op de grond bevond, heeft verdachte hem nog op andere plekken van het lichaam gestoken. Het slachtoffer heeft zich niet of nauwelijks kunnen verweren. Het mag een wonder heten dat het slachtoffer de excessieve gewelddadige actie van verdachte heeft overleefd.
Met zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is negen keer met het mes in het lichaam geraakt en dit heeft onder meer geleid tot een klaplong, een longbeschadiging en een gescheurde lever. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit steekincident een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en zijn leven aanzienlijk heeft veranderd. Het slachtoffer ervaart nog altijd de lichamelijke ongemakken als gevolg van de diverse verwondingen. Zo heeft hij in sommige delen van zijn lichaam verminderde spierkracht, een beperkt gevoel of pijnklachten. Ook ondervindt hij nog psychische klachten, zoals gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen.
De vriendin van het slachtoffer, ook huisgenoot van verdachte, is getuige geweest van het toebrengen van een aantal steken in het lichaam van haar vriend. Dit heeft diepe indruk op haar gemaakt, onder meer blijkend uit de onderbouwing van haar vordering Benadeelde partij.
Naast de gevolgen die dit incident voor het slachtoffer en zijn vriendin heeft gehad, vormt dit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het een stemming van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank slaat acht op de rapportages die betreffende het dubbel persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte zijn opgesteld.
Uit het rapport van [psychiater] van 15 september 2025 blijkt dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met ernstige stoornissen in middelengebruik (alcohol, cannabis en stimulantia), een ongespecificeerde tic-stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Deze laatstgenoemde stoornis ziet op verschillende trauma’s uit zijn kinderjaren/jeugd, het meemaken van de oorlog in [land] en het vertrek als 17-jarige alleenstaande uit dit land na het uitbreken van die oorlog. De voormelde stoornissen waren alle aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde en hebben verdachte belemmerd om andere keuzes te maken dan het begaan van het delict, zodat wordt geadviseerd het feit in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog als er geen passende behandeling is voor de psychiatrische problematiek. De psychiater wijst op de noodzaak van een intensieve en langdurige klinische behandeling, waarbij het behandelproces ook voldoende ruimte moet bieden om aan het middelengebruik te werken. Op termijn is een resocialisatie-traject gericht op wonen en werken geïndiceerd. Geadviseerd wordt een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, met als voorwaarde onder meer de klinische behandeling.
Het rapport van [psycholoog] van 15 september 2025 is naar de kern genomen van gelijke inhoud en strekking als het voormelde rapport van de psychiater. Ten tijde van het bewezenverklaarde maakte verdachte zich zorgen dat hij teruggestuurd zou worden naar [land] . Vanwege zijn posttraumatische stressstoornis nam deze angst irreële vormen aan. Door de borderline persoonlijkheidsstoornis en de daardoor tekortschietende emotieregulatievaardigheden, verzachtte verdachte angstgevoelens met alcoholgebruik, met als gevolg dat hij meer ontremd raakte, impulsief was, de controle over zichzelf verloor en tot het strafbare feit kwam. Omdat de stoornissen verdachte belemmerden in het maken van andere keuzes, adviseert ook de psycholoog hem het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. Net als de psychiater ziet de psycholoog geen indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen. De psycholoog staat een klinische fase voor, gevolgd door een geleidelijke resocialisatie met begeleid (zelfstandig) wonen en toeleiding naar werk. Zij adviseert eveneens een tbs met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en oordeelt dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De conclusies van voornoemde deskundigen worden gedeeld door de reclassering die op 13 november 2025 heeft gerapporteerd. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en is tevens positief over een tbs-maatregel met voorwaarden, mits er daadwerkelijk een kliniek kan worden gevonden die de benodigde klinische behandeling kan bieden. Op 12 november 2025 is in dit verband een aanmelding gedaan bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [afdeling] .
De reclassering heeft een reeks voorwaarden geformuleerd om aan de tbs te verbinden.
Ter zitting heeft [reclasseringswerker] het rapport mondeling toegelicht. Zij stelt dat het risico op herhaling zonder behandeling en gestructureerd kader hoog wordt ingeschat. Zij heeft verder aangegeven dat verdachte een meewerkende houding heeft laten zien en oprecht wenst te veranderen. Inmiddels is aan de reclassering bericht dat FPA [afdeling] de aanmelding voor een behandeling accepteert en verdachte, bij voorkeur aansluitend op de detentie, geplaatst kan worden.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter zitting welgemeend spijt heeft getoond en betuigd van zijn daad. Hij neemt voor zijn handelen ook de verantwoordelijkheid. Verdachte blijkt de afgelopen periode in hechtenis zelf tot het inzicht te zijn gekomen dat hij behandeling en begeleiding nodig heeft om herhaling te voorkomen en heeft verklaard zich te zullen houden aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank oordeelt dat een tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk is, om verdachte te laten behandelen en de kans op recidive te verkleinen, zoals door de deskundigen is geadviseerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- dat op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die maatregel eist.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het genoemde reclasseringsrapport.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank overweegt voorts dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, bij een eventuele omzetting, een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op de aard en ernst van het feit, zal de rechtbank verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur daarvan, neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte geen strafblad heeft, maar vooral dat hij een jongeman is die buiten zijn schuld getraumatiseerd is geraakt, mede als gevolg van zijn stoornissen verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geoordeeld en dringend behandeling behoeft. Door die behandeling is de verwachting dat nieuwe strafbare feiten worden voorkomen waarmee ook de maatschappij is gediend. De rechtbank oordeelt dit strafdoel in dit geval zwaarwegend en zal daarom, in afwijking van de door de officier van justitie geformuleerde strafeis, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de op te leggen straf en maatregel wordt een GVM niet opportuun geacht, zodat de vordering daartoe zal worden afgewezen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer] :
[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.380,-- vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering betreft € 380,-- wegens materiële schade (daggeldvergoeding ziekenhuis) en € 12.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde materiële schade is niet betwist, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Het door [slachtoffer] opgelopen letsel en de gevolgen van het incident zijn met diverse (medische) stukken onderbouwd. Door het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft de benadeelde partij een negental steekverwondingen opgelopen die onder meer hebben geleid tot een klaplong, een longbeschadiging en leverlaceratie. Tevens heeft de benadeelde partij als gevolg van het steekincident een verminderd gevoel en afname van kracht in met name de rechterarm overgehouden, waardoor hij belemmerd is geweest in de uitoefening van de dagelijkse werkzaamheden. Inmiddels is door revalidatie de kracht in de arm zodanig hersteld, dat hij momenteel geen noemenswaardige beperkingen meer ervaart.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, de brief van [ggz] die is opgesteld door een psychiater en een psycholoog en de bijlagen bij de vordering, blijkt dat er sprake is van een posttraumatische stoornis en depressieve klachten.
Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor zover thans bekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,00. In zoverre is de vordering toewijsbaar, vermeerderd met rente vanaf 4 december 2024.
[slachtoffer] zal voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. In dit verband is van belang dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand waardoor de (blijvende) gevolgen nog niet kunnen worden vastgesteld. Daarvoor is nader debat en eventuele bewijsvoering nodig waartoe dit strafgeding zich niet leent.
De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)
[benadeelde] :
De benadeelde partij [benadeelde] , de partnervriendin en huisgenoot van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 12.500,-- en de wettelijke rente ter zake van shockschade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij bij een deel van de steekpartij aanwezig was en is geconfronteerd met het ernstig letsel bij [slachtoffer] dat door verdachte met het mes is toegebracht. Deze confrontatie heeft bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeggebracht, hetgeen niet wordt weersproken. Blijkens een brief van twee gedragsdeskundigen van [ggz] , die geldt als onderbouwing bij de vordering, ervaart de benadeelde partij psychische klachten die passen binnen het kader van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ook deze stellingen zijn niet betwist, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld en dat shockschade voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank stelt het bedrag aan shockschade naar billijkheid vast op € 5.000,--, mede gezien de bedragen die in (min of meer) vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend. Voor het overige deel van de gevorderde schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. In dit verband is van belang dat onduidelijk is wat het effect is van de behandeling. Het debat hierover kan eventueel in een civielrechtelijke procedure worden gevoerd. Dit strafgeding leent zich daartoe niet.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 4 december 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien om de identiteit van verdachte vast te stellen;
• verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
• verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering;
• verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* verdachte kan voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte laat zich opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [afdeling] of andere forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend op de detentie en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte laat zich behandelen door een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend na de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma die de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op [datum 1] 1988 te [plaats 2] in [land] en [benadeelde] , geboren op [datum 2] 2003 in [land] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* verdachte bevindt zich niet in [plaats 1] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. In de resocialisatiefase of wanneer verdachte onbegeleide vrijheden krijgt, kan er Elektronische Monitoring (EM) worden ingezet, als er dan aanwijzingen zijn dat dit nodig is;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 10.380,--, waarvan € 380,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 10.380,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
85 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van
€ 5.000,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde] , € 5.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
60 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, en mrs. M.E.I. Beudeker en N.W.A. Dekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2025.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.