ECLI:NL:RBZWB:2025:848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/12422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in belastingzaak met terugwijzing naar inspecteur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 november 2023 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, maar had het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard zonder hem te horen. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten mondeling toe te lichten. De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur, zodat deze belanghebbende alsnog kan horen voordat er een nieuwe beslissing op het bezwaar wordt genomen. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de aanslag zelf, omdat de hoorplicht niet is nageleefd. Daarnaast wordt het verzoek van belanghebbende om een dwangsom afgewezen, omdat de inspecteur tijdig op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt de inspecteur op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.173 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.617 (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 102 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of sprake is van schending van de hoorplicht en of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de inspecteur. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de aanslag. Verder is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.

Feiten

3. Belanghebbende vormt een huishouden met zijn broer [de broer]. In 2020 kwalificeren zij als elkaars fiscaal partner.
3.1.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.335. In de aangifte heeft belanghebbende een aftrekbaar bedrag aan specifieke zorgkosten aangegeven van € 3.269. Het aangegeven vermogen bedraagt € 715.400, bestaande uit banktegoeden ter grootte van € 17.155 en beleggingen ter waarde van € 698.245.
3.2.
Bij brief van 30 november 2022 heeft belanghebbende gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur met betrekking tot de opgevoerde specifieke zorgkosten.
3.3.
Op 30 maart 2023 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is af te wijken van de aangifte en de aftrekbare specifieke zorgkosten zal corrigeren tot een bedrag van € 2.353.
3.4.
Op 25 mei 2023 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat de (nadere) reactie van belanghebbende van 7 mei 2023 op de in 3.3 genoemde brief en zijn in het telefoongesprek van 22 mei 2023 gegeven toelichting daarop hem met betrekking tot de voorgenomen correcties niet van gedachten hebben doen veranderen.
3.5.
Met dagtekening 10 juni 2023 heeft de inspecteur de aanslag dienovereenkomstig vastgesteld.
3.6.
Belanghebbende heeft op 21 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanslag
en hij heeft de inspecteur bij brief van 1 november 2023 in gebreke gesteld.
3.7.
Op 14 november 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard. Er heeft voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar geen hoorgesprek plaatsgevonden.
3.8.
De inspecteur heeft bij beschikking van 20 november 2023 beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.

Motivering

Is sprake van schending van het hoorrecht?
4. Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, hoewel hij daar wel om heeft verzocht. De inspecteur heeft afgezien van het horen om de reden dat hij het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 7:3, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds volgt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. Belanghebbende heeft in bezwaar diverse feitelijke stellingen aangevoerd en bewijsstukken aangeleverd. Dat deze stellingen grotendeels gelijk zijn aan de stellingen die belanghebbende heeft ingenomen voorafgaand aan het opleggen van de aanslag, maakt niet dat er geen twijfel mogelijk is over de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende daarom gehoord moeten worden. Nu belanghebbende niet in gehoord, staat daarmee vast dat dat het hoorrecht is geschonden.
4.2.
Belanghebbende heeft naar de rechtbank begrijpt, voor dat geval verzocht om terugwijzing naar de inspecteur. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat er nog verschil van opvatting bestaat over de feiten (althans dat niet is komen vast te staan dat partijen het over de onderliggende feiten volledig eens zijn). De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigen en de zaak terugwijzen naar de inspecteur. De inspecteur dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, deugdelijk in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Omdat de rechtbank de zaak zal terugwijzen naar de inspecteur komt zij niet toe aan een beoordeling van de aanslag.
Dwangsom
5. Belanghebbende maakt aanspraak op een dwangsom aangezien de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar.
5.1.
Voor het toekennen van een dwangsom is aanleiding indien de inspecteur niet tijdig beslist op een ingediend bezwaar. Daarvoor moet de inspecteur wel in gebreke zijn gesteld. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na het einde van de termijn voor het geven van de beschikking en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de datum van ontvangst van de ingebrekestelling. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de ingebrekestelling van belanghebbende volgens de stempel van ontvangst die daarop staat, op 3 november 2023 heeft ontvangen. Met de enkele stelling van belanghebbende dat hij de ingebrekestelling met dagtekening 1 november 2023 vooruit heeft gedateerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de ontvangstdatum van 3 november 2023 onjuist zou zijn. De inspecteur heeft uitgaande van die datum met zijn uitspraak op bezwaar op 14 november binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom, en het verzoek om een dwangsom dus terecht door de inspecteur is afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de inspecteur op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 17 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.