ECLI:NL:RBZWB:2025:8480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
02-225201-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering in dienstbetrekking en van een poging daartoe

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en een poging daartoe. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich de dagen waarop de verdenking betrekking had niet kon herinneren, wat volgens hen leidde tot een oneerlijk proces. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte in staat was zich te verdedigen.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De aangifte van de benadeelde partij, [aangever] B.V., werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank merkte op dat er geen gedegen voorraadadministratie was en dat er te veel open eindjes waren in het dossier. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding van € 494.000,-. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de verdachte op nihil werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-225201-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
samen met een ander in de periode van 19 mei 2021 tot en met 23 december 2021 elektronische apparaten heeft verduisterd;
Feit 2
samen met een ander heeft geprobeerd in de periode van 20 december 2021 tot en met
22 december 2021 telefoons en elektronische apparaten te verduisteren.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd – kort gezegd – dat verdachte zich de dagen waarop de verdenking ziet als gevolg van de inmiddels verstreken tijd niet kan herinneren. De verdediging wijst er in dit verband op dat verdachte bij de politie niet eerder concreet over deze verdenking is gehoord en dat hem belastende verklaringen en de camerabeelden niet eerder zijn voorgehouden. Volgens de verdediging is daardoor sprake van een oneerlijk proces en strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank verwerpt het verweer. Verdachte is door de politie verhoord naar aanleiding van verduistering in dienstbetrekking en witwassen. Verdachte heeft tijdens dat verhoor verklaard dat hij in december 2021 door [aangever] is ontslagen en dat hij daarover een gesprek heeft gehad met [aangever]. De rechtbank leidt daaruit af dat het verdachte ook toen reeds duidelijk moet zijn geweest dat de verdenking in ieder geval zag op de laatste dagen dat hij voor [aangever] heeft gewerkt. Verdachte werd bijgestaan door een raadsman zodat de rechtbank er daarnaast van uitgaat dat hij toen ook bekend was met de inhoud van het strafdossier, waaronder de belastende verklaringen van [aangever] en de strekking van de camerabeelden. Een en ander brengt mee dat verdachte in staat moet worden geacht om zich afdoende tegen de verdenking te verdedigen. Er is geen sprake van een oneerlijk proces of schending van het beginsel van hoor en wederhoor zoals door de verdediging gesteld.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hoewel het bewijs grotendeels rust op de aangifte van
[aangever] is deze aangifte wel onderbouwd. Daarnaast is haar aangifte als betrouwbaar aan te merken. In aanvulling op de aangifte wordt gewezen op de bevindingen van de beveiliger en de camerabeelden van [aangever]. Tenslotte staat – op basis van de aangifte – vast dat verdachte dit deed samen en in vereniging met een ander.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs uit het dossier naar voren komt. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Door [aangever] is aangifte gedaan dat in de ten laste gelegde periode elektronische apparaten zijn verduisterd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze verduistering zou hebben plaatsgevonden door het bestellen van zogenoemde ‘second chance’ producten waarbij deze producten in het magazijn zouden zijn vervangen door kostbare elektronische goederen. Second chance goederen zijn goederen die door de consument terug worden gestuurd omdat deze bijvoorbeeld niet tevreden is. Deze goederen krijgen een unieke code. Verdachten zouden deze goederen met voornoemde code hebben besteld, wetende dat voor levering het bestelde product vervangen zou zijn door diverse elektronische apparaten.
Aangever [aangever] geeft aan dat uit haar onderzoek is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachte verantwoordelijk zijn voor de vervreemding van genoemde apparatuur in de ten laste gelegde periode. Hiertoe heeft [aangever] een en ander aan onderbouwing aangeleverd. De rechtbank is echter van oordeel dat de aangifte onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat niet vast is komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachte goederen die zij uit hoofde van hun dienstbetrekking bij [aangever] onder zich hadden, wederrechtelijk hebben toegeëigend. Er is geen gedegen voorraadadministratie die uitsluitsel zou kunnen geven over de vraag of en zo ja welke goederen in de ten laste gelegde periode zijn vervreemd. Daarnaast is onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden dat de volgens [aangever] verdachte bestellingen door verdachte en/of zijn medeverdachte zijn verricht om goederen te verduisteren. Niet blijkt dat telkens verdachte en/of zijn mededader de oorspronkelijke goederen uit de bestelde doos heeft gehaald en heeft vervangen door elektronische apparaten. Niet voldoende valt uit te sluiten dat er andere medewerkers zich met deze praktijken hebben beziggehouden. De politie heeft geen eigen onderzoek gedaan. Na het onderzoek van aangever blijven teveel open eindjes bestaan en kan de rechtbank niet tot wettig en overtuigend bewijs komen.
Nu de rechtbank geen van de bewijsmiddelen die volgens de officier van justitie zouden kunnen duiden op betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachte, op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien, voldoende redengevend acht, bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Alleen aanwijzingen en vermoedens zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode 20 tot en met 22 december 2021 samen met zijn medeverdachte een braadpan uit een doos met second chance goederen heeft gehaald en in plaats daarvan meerdere telefoons en/of elektronische apparaten in deze doos heeft gestopt en deze doos heeft verzwaard met metalen staven en een flesje olie. Vervolgens zou er een bestelling zijn geplaatst voor specifiek deze “doos met braadpan” en op deze wijze zouden verdachten de elektronica tegen een veel lagere prijs ontvangen. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet of verdachte en zijn medeverdachte hieraan kunnen worden gelinkt.
Uit de aangifte volgt dat verdachte en zijn medeverdachte in beeld komen na het plaatsen van een ‘trigger’ op bepaalde account namen. Via dat bepaalde account is een second chance braadpan besteld. Bij controle van deze doos bleek dat in de doos niet de braadpan zat maar diverse elektronische apparatuur. Op de daarop gecontroleerde camerabeelden zou onder meer te zien zijn dat verdachte zich heeft begeven op locaties in het magazijn waar hij normaliter niet zou hoeven te zijn voor de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat hij verschillende producten zou verstoppen onderin zijn kar welke hij niet scande met de handscanner. Verder zou hij ijzeren staafjes hebben gepakt achter de autostore.
De rechtbank overweegt dat zich geen door de politie opgemaakt proces-verbaal in het dossier bevindt waarin de beelden zijn beschreven. Uit de beelden zelf kan de rechtbank niet opmaken of verdachte de door [aangever] genoemde handelingen heeft verricht. Verder ondersteunend bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt komt uit het dossier onvoldoende naar voren.
Conclusie
Het dossier biedt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Alleen vermoedens en aanwijzingen zijn daarvoor onvoldoende. In het verlengde daarvan merkt de rechtbank nog op dat het dossier is gebaseerd op met name eigen onderzoek van aangever ([aangever]). De politie heeft slechts beperkt zelfstandig onderzoek verricht. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.

5.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] B.V. vordert een schadevergoeding van € 494.000,- voor
feit 1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever] B.V. in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, en mr. L.W. Louwerse en mr. N.W.A. Dekens, rechters, in tegenwoordigheid van K. van Rijs, griffier en is uitgesproken ter de openbare zitting op 2 december 2025.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks 19 mei 2021 tot en met 23 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meerdere elektronische apparaten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
toebehoorde aan [aangever] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s), uit hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker van [aangever],
in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub
1. Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2021 tot en met 22 december 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een of meerdere telefoons en/of elektronische apparaten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [aangever] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker van [aangever], in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich toe te eigenen,
- een braadpan uit een doos met 'second chance goederen' heeft/hebben gehaald en/of
- voornoemde doos heeft/hebben gevuld met een of meerdere telefoons en/of elektronische apparaten en/of heeft/hebben verstevigd en/of verzwaard met metalen staven en/of een flesje olie en/of
- een bestelling van voornoemde braadpan en/of voornoemde doos heeft/hebben geplaatst
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )