ECLI:NL:RBZWB:2025:8513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
02-232214-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige en vervaardigen van kinderporno

Op 3 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarige en het vervaardigen van kinderporno. De verdachte, geboren in 1956, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig had gemaakt aan deze feiten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 november 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer en zijn ouders betrouwbaar waren en dat er voldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 20.000,- te betalen aan het slachtoffer, alsook een bedrag van € 234,83 aan zijn ouders voor materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat alleen een aanzienlijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-232214-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1956 te [geboorteplaats]
wonende aan het [adres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich:
samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt;
samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen en het bezit van kinderporno.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het [slachtoffer]. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] en zijn ouders. De verklaringen zijn volgens de officier van justitie betrouwbaar, omdat ze gedetailleerd en consistent zijn en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf en van medeverdachte [medeverdachte] . De officier van justitie neemt de verklaringen van [slachtoffer] als uitgangspunt, waarmee naast het pijpen, ook het aftrekken en het in de billen knijpen kan worden bewezen. De leeftijd is bij dit delict geobjectiveerd, zodat niet van belang is of verdachte wist dat het slachtoffer jonger was dan 16 jaar.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] kinderporno heeft vervaardigd en in zijn bezit heeft gehad. Verdachte had moeten weten dat het slachtoffer jonger was dan 18 jaar. Verdachte heeft met hem gepraat en zelfs nog gevraagd: “Je bent toch wel 18 hè?” Hieruit blijkt dat er op zijn minst twijfels waren omtrent de leeftijd. Desondanks was dit voor verdachte geen reden om zijn blinddoek af te doen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de indruk had dat er werd gefilmd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Er is geen enkel concreet bewijs dat verdachte wist of had kunnen weten dat het [slachtoffer] minderjarig was. Daar komt bij dat verdachte nooit dwang heeft uitgeoefend. Er is sprake van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, waarbij verdachte is misleid en hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Feit 2
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit, omdat hij geen enkele betrokkenheid bij of wetenschap van de vervaardiging of het bezit van de beelden heeft gehad. De volledige verantwoordelijkheid ligt bij medeverdachte [medeverdachte] , die [slachtoffer] heeft gedwongen om opnames te maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader en zedenzaken in het algemeen
In zedenzaken zijn doorgaans slechts twee personen aanwezig bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Indien de veronderstelde dader (deels) ontkent, moet de rechtbank allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat bewijsminimum houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan onder meer worden afgeleid dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de aangifte op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangever. Daar staat tegenover dat tussen de aangifte en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Aangifte, verklaringen en steunbewijs in deze zaak
De aangifte op 27 maart 2023 is niet door [slachtoffer] zelf gedaan, maar door zijn moeder. Zij verklaarde dat [slachtoffer] tegen haar en tegen zijn psycholoog heeft gezegd dat hij seksueel is misbruikt. Hij is via Snapchat in contact geraakt met een ‘ [alias] ’, aan wie hij op haar initiatief naaktfoto’s en -filmpjes stuurde. Vervolgens moest [slachtoffer] in september of oktober 2022 tot drie keer toe naar de woning van verdachte aan het [adres] , om zich daar door verdachte te laten pijpen. Deed [slachtoffer] dat niet, dan zou ‘ [alias] het reeds van hem ontvangen beeldmateriaal verspreiden. De eerste keer zat verdachte in de woning op de trap, de tweede keer in de woonkamer en de derde keer boven, op de slaapkamer. Telkens droeg hij een bivakmuts.
[slachtoffer] verklaart tijdens een informatief zedengesprek op 22 februari 2023 en later tijdens een inhoudelijk verhoor op 31 maart 2023 hetzelfde, maar met aanvullende details over bijvoorbeeld data, persoonskenmerken en inhoud van gekregen instructies of gevoerde (chat)gesprekken. Zo zou ‘ [alias] hem ook naaktfoto’s van zichzelf hebben gestuurd, zei ze 17 jaar oud te zijn, had hij haar ook verteld dat hij 14 jaar oud was en moest hij met haar videobellen op het moment dat hij in het huis in [plaats] door verdachte werd gepijpt of daarvan nadien een filmpje aan haar sturen.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verklaringen van aangeefster en het slachtoffer betrouwbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat aangeefster éénmaal een verklaring heeft afgelegd en [slachtoffer] twee, op verschillende momenten. Beiden hebben (telkens) gedetailleerd en – ook onderling – consistent verklaard over zowel de seksuele handelingen als over de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen te twijfelen.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor deze verklaringen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank wijst allereerst op de telefoon en iPad van medeverdachte [medeverdachte] , waarop (schermafbeeldingen van) chats en filmpjes zijn aangetroffen. Daarin zijn niet alleen de seksuele handelingen zichtbaar, maar ook blijken daaruit omstandigheden zoals genoemd in de verklaringen van aangeefster en het slachtoffer. Daarnaast wijst de rechtbank op de verklaringen van verdachte zelf en die van medeverdachte [medeverdachte] , die op essentiële punten overeenkomen met hetgeen door aangeefster en het slachtoffer is verklaard. Gelet op dit steunbewijs gaat de rechtbank uit van de omstandigheden en handelingen zoals deze door [slachtoffer] en zijn moeder zijn genoemd.
Gebleken is dat medeverdachte [medeverdachte] zich online via verschillende accounts heeft uitgegeven, waaronder met de naam [alias] . Hij is op die manier in contact geraakt met [slachtoffer] , alsook met verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft beiden met elkaar in contact gebracht en hen afzonderlijk van elkaar via sociale media instructies gegeven. Verdachte moest met een bivakmuts en/of blinddoek op zijn hoofd wachten, met zijn voordeur open. [slachtoffer] moest zich door hem laten pijpen en dit live online delen of achteraf bewijsmateriaal sturen. In ruil daarvoor werd [slachtoffer] door ‘ [alias] ’ seks met haar in het vooruitzicht gesteld of, als hij niet zou gehoorzamen, zouden de naaktfoto’s en -filmpjes die hij eerder aan haar had gestuurd door haar online worden verspreid.
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] drie keer naar de woning van verdachte is gegaan en verdachte hem daar heeft gepijpt, afgetrokken en zijn billen heeft betast. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarige. Dat verdachte ten tijde van de seksuele handelingen niet bekend zou zijn geweest met de minderjarigheid van het slachtoffer, doet niet ter zake. De leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat voor een bewezenverklaring bij verdachte geen wetenschap van de leeftijd is vereist. Verder is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Zij hebben de gang van zaken telkens (van tevoren) samen besproken. Hoewel de bijdrage van die medeverdachte enkel intellectueel van aard was en niet (ook) fysiek, is deze van voldoende omvang geweest om te kunnen spreken van medeplegen. Verder had verdachte een eigen verantwoordelijkheid om de leeftijd van het slachtoffer te onderzoeken, maar heeft hij daartoe niets ondernomen. Verdachte heeft [slachtoffer] , een kind van 14 jaar, bijvoorbeeld horen praten. Dat had al aanleiding kunnen zijn om te twijfelen aan de meerderjarigheid. In elk geval mocht hij er niet zomaar op vertrouwen dat de leeftijd die door ‘ [alias] wel medeverdachte [medeverdachte] werd genoemd, juist was. Reeds om die reden kan een beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen. De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank overweegt over dit feit dat zij de tenlastelegging zo begrijpt dat deze (enkel) ziet op het filmpje van [slachtoffer] . Dit videobestand is op de iPad van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen en niet (ook) op de inbeslaggenomen gegevensdragers van verdachte. Van medeplegen is, waar het bezit betreft, daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor het vervaardigen ligt dit anders. Over feit 1 is al overwogen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft de seksuele handelingen daadwerkelijk verricht. Medeverdachte [medeverdachte] heeft zowel [slachtoffer] als verdachte instructies gegeven, waarbij richting beiden ook is gesproken over het op film zetten en doorsturen van de seksuele handelingen. Daarbij heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij wist dat er tijdens de seksuele handelingen werd gefilmd, althans dat hij dat vermoedde, omdat hij geritsel met een telefoon voelde en er aan hem werd gevraagd of de telefoon ergens kon worden opgeladen. Daarmee is voor wat betreft het vervaardigen sprake van medeplegen. Ook heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op het vervaardigen, welk opzetvereiste zich niet uitstrekt tot de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte die [slachtoffer] gepijpt, afgetrokken en in de billen geknepen;
2
in de periode 1 september 2022 tot en met 12 september 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, afbeeldingen, te weten een of meer filmpjes/video’s van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007 is betrokken, heeft vervaardigd, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit het door verdachte:
- pijpen van die [slachtoffer] en
- aftrekken van die [slachtoffer] en
- betasten van de billen van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank de verweren van de verdediging niet volgt, verzoekt de verdediging een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 120 dagen, waarvan 45 dagen onvoorwaardelijk, met een daaraan gekoppelde proeftijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafoverwegingen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarige en het samen met een ander vervaardigen van kinderporno. Dat zijn zeer ernstige feiten en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van – in elk geval – slachtoffer [slachtoffer] . Dit geldt temeer gelet op de omstandigheden waaronder en de setting waarin die seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die [slachtoffer] als buitengewoon beangstigend en verwarrend moet hebben ervaren. Verdachte heeft een kind in zijn woning gelaten en daar betast, afgetrokken en gepijpt en droeg daarbij een bivakmuts. Hij heeft de bevrediging van zijn eigen seksuele lusten vooropgesteld en geen moment stilgestaan bij de gevolgen van zijn strafbare handelen voor het slachtoffer of deze gevolgen simpelweg op de koop toe genomen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Slachtoffers van een zedenmisdrijf kunnen immers nog zeer lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan. Uit de schriftelijke verklaringen van de ouders van [slachtoffer] blijkt dat de gevolgen voor [slachtoffer] groot zijn.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank onder meer gekeken naar gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij weegt de rechtbank in strafverzwarende zin in haar oordeel mee dat de seksuele handelingen met slachtoffer [slachtoffer] plaatsvonden in een voor het slachtoffer vernederende setting. Hij moest naar de woning van verdachte komen en de handelingen bovendien filmen. Ook strafverzwarend is dat bij de handelingen geen gebruik is gemaakt van een voorbehoedsmiddel.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn is overschreden met circa 2,5 maand. De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf daarom met 1 maand verlagen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
[slachtoffer]
, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [ouder 1] en [ouder 2] en bijgestaan door advocaat mr. J. Faber, vordert als benadeelde partij voor de feiten 1 en 2 een vergoeding van € 20.000,- voor immateriële schade. Ter zitting heeft mr. Faber de vordering nader toegelicht en verduidelijkt dat het slachtoffer weliswaar al een geschiedenis van problemen en psychologische hulpverlening kende, maar dat de huidige problematiek (en schade) pas is ontstaan door het seksuele misbruik. Zowel de huisarts als de kinderpsycholoog hebben het slachtoffer moeten doorverwijzen naar specialistische GGZ-hulpverlening.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden. De schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de totale periode, de aard van de verrichte seksuele handelingen, het verkregen beeldmateriaal en de herkenbaarheid van het slachtoffer daarop, zijn kwetsbaarheid en leeftijd en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank acht de door de benadeelde partij gevorderde (immateriële) schadevergoeding van € 20.000,- daarom volledig toewijsbaar. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte een deel van de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
7.2
Ouders [ouder 1] en [ouder 2]
De ouders van [slachtoffer] vorderen voor de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van € 234,83 voor materiële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze schade voldoende onderbouwd en staat deze in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het gevorderde bedrag van € 234,83 aan (materiële) schadevergoeding zal daarom eveneens worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ook hier de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, waarbij in het geval van niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte een deel van de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 2:een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht;
Benadeelde partij
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 20.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[ouder 1] en [ouder 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 234,83 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [ouder 1] en [ouder 2] ,
€ 234,83 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.