4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader en zedenzaken in het algemeen
In zedenzaken zijn doorgaans slechts twee personen aanwezig bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Indien de veronderstelde dader (deels) ontkent, moet de rechtbank allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat bewijsminimum houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan onder meer worden afgeleid dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de aangifte op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangever. Daar staat tegenover dat tussen de aangifte en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Aangifte, verklaringen en steunbewijs in deze zaak
De aangifte op 27 maart 2023 is niet door [slachtoffer] zelf gedaan, maar door zijn moeder. Zij verklaarde dat [slachtoffer] tegen haar en tegen zijn psycholoog heeft gezegd dat hij seksueel is misbruikt. Hij is via Snapchat in contact geraakt met een ‘ [alias] ’, aan wie hij op haar initiatief naaktfoto’s en -filmpjes stuurde. Vervolgens moest [slachtoffer] in september of oktober 2022 tot drie keer toe naar de woning van verdachte aan het [adres] , om zich daar door verdachte te laten pijpen. Deed [slachtoffer] dat niet, dan zou ‘ [alias] het reeds van hem ontvangen beeldmateriaal verspreiden. De eerste keer zat verdachte in de woning op de trap, de tweede keer in de woonkamer en de derde keer boven, op de slaapkamer. Telkens droeg hij een bivakmuts.
[slachtoffer] verklaart tijdens een informatief zedengesprek op 22 februari 2023 en later tijdens een inhoudelijk verhoor op 31 maart 2023 hetzelfde, maar met aanvullende details over bijvoorbeeld data, persoonskenmerken en inhoud van gekregen instructies of gevoerde (chat)gesprekken. Zo zou ‘ [alias] hem ook naaktfoto’s van zichzelf hebben gestuurd, zei ze 17 jaar oud te zijn, had hij haar ook verteld dat hij 14 jaar oud was en moest hij met haar videobellen op het moment dat hij in het huis in [plaats] door verdachte werd gepijpt of daarvan nadien een filmpje aan haar sturen.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verklaringen van aangeefster en het slachtoffer betrouwbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat aangeefster éénmaal een verklaring heeft afgelegd en [slachtoffer] twee, op verschillende momenten. Beiden hebben (telkens) gedetailleerd en – ook onderling – consistent verklaard over zowel de seksuele handelingen als over de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen te twijfelen.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor deze verklaringen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank wijst allereerst op de telefoon en iPad van medeverdachte [medeverdachte] , waarop (schermafbeeldingen van) chats en filmpjes zijn aangetroffen. Daarin zijn niet alleen de seksuele handelingen zichtbaar, maar ook blijken daaruit omstandigheden zoals genoemd in de verklaringen van aangeefster en het slachtoffer. Daarnaast wijst de rechtbank op de verklaringen van verdachte zelf en die van medeverdachte [medeverdachte] , die op essentiële punten overeenkomen met hetgeen door aangeefster en het slachtoffer is verklaard. Gelet op dit steunbewijs gaat de rechtbank uit van de omstandigheden en handelingen zoals deze door [slachtoffer] en zijn moeder zijn genoemd.
Gebleken is dat medeverdachte [medeverdachte] zich online via verschillende accounts heeft uitgegeven, waaronder met de naam [alias] . Hij is op die manier in contact geraakt met [slachtoffer] , alsook met verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft beiden met elkaar in contact gebracht en hen afzonderlijk van elkaar via sociale media instructies gegeven. Verdachte moest met een bivakmuts en/of blinddoek op zijn hoofd wachten, met zijn voordeur open. [slachtoffer] moest zich door hem laten pijpen en dit live online delen of achteraf bewijsmateriaal sturen. In ruil daarvoor werd [slachtoffer] door ‘ [alias] ’ seks met haar in het vooruitzicht gesteld of, als hij niet zou gehoorzamen, zouden de naaktfoto’s en -filmpjes die hij eerder aan haar had gestuurd door haar online worden verspreid.
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] drie keer naar de woning van verdachte is gegaan en verdachte hem daar heeft gepijpt, afgetrokken en zijn billen heeft betast. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarige. Dat verdachte ten tijde van de seksuele handelingen niet bekend zou zijn geweest met de minderjarigheid van het slachtoffer, doet niet ter zake. De leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat voor een bewezenverklaring bij verdachte geen wetenschap van de leeftijd is vereist. Verder is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Zij hebben de gang van zaken telkens (van tevoren) samen besproken. Hoewel de bijdrage van die medeverdachte enkel intellectueel van aard was en niet (ook) fysiek, is deze van voldoende omvang geweest om te kunnen spreken van medeplegen. Verder had verdachte een eigen verantwoordelijkheid om de leeftijd van het slachtoffer te onderzoeken, maar heeft hij daartoe niets ondernomen. Verdachte heeft [slachtoffer] , een kind van 14 jaar, bijvoorbeeld horen praten. Dat had al aanleiding kunnen zijn om te twijfelen aan de meerderjarigheid. In elk geval mocht hij er niet zomaar op vertrouwen dat de leeftijd die door ‘ [alias] wel medeverdachte [medeverdachte] werd genoemd, juist was. Reeds om die reden kan een beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen. De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank overweegt over dit feit dat zij de tenlastelegging zo begrijpt dat deze (enkel) ziet op het filmpje van [slachtoffer] . Dit videobestand is op de iPad van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen en niet (ook) op de inbeslaggenomen gegevensdragers van verdachte. Van medeplegen is, waar het bezit betreft, daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor het vervaardigen ligt dit anders. Over feit 1 is al overwogen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft de seksuele handelingen daadwerkelijk verricht. Medeverdachte [medeverdachte] heeft zowel [slachtoffer] als verdachte instructies gegeven, waarbij richting beiden ook is gesproken over het op film zetten en doorsturen van de seksuele handelingen. Daarbij heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij wist dat er tijdens de seksuele handelingen werd gefilmd, althans dat hij dat vermoedde, omdat hij geritsel met een telefoon voelde en er aan hem werd gevraagd of de telefoon ergens kon worden opgeladen. Daarmee is voor wat betreft het vervaardigen sprake van medeplegen. Ook heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op het vervaardigen, welk opzetvereiste zich niet uitstrekt tot de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.