ECLI:NL:RBZWB:2025:8531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
02-243311-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en mishandeling binnen een gezinscontext met ernstige gevolgen voor de slachtoffers

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vriendin, [slachtoffer 1], heeft doodgeslagen in een blinde razernij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 26 juli tot en met 27 juli 2024, opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen zijn vriendin, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte heeft haar meermalen geslagen, gestompt en geschopt, waarbij hij ook andere vitale lichaamsdelen heeft geraakt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1], aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot haar overlijden zou leiden. Naast de doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan meermalen mishandeling van zijn vriendin en mishandeling van hun vijfjarige zoontje, [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de ouders van het slachtoffer en het kind, zijn toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn opgelegd voor affectieschade en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-243311-24
vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan herhaaldelijke mishandeling van en aan doodslag op zijn vriendin alsmede aan mishandeling van zijn vijfjarig zoontje.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de letseldatering gaat zij er vanuit dat verdachte zowel voor zijn vertrek naar de coffeeshop als na terugkomst geweld tegen [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) heeft geuit. Op grond van het geconstateerde letsel bij [slachtoffer 1] (samendrukkende krachtsinwerking ter hoogte van de neus/mond) gaat de officier ook uit van samendrukken/smoren van neus/mond/keel/hals. Op grond van het letseldateringsonderzoek in combinatie met de verklaring van verdachte acht zij dan ook alle ten laste gelegde gedragingen bewijsbaar. De officier van justitie gaat bij dit feit uit van voorwaardelijk opzet van verdachte. Zij acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] door het herhaaldelijk toegepaste geweld was verzwakt en minder weerbaar was, ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. Verder zijn de gedragingen van verdachte die bestonden uit een extreme golf van geweld als gevolg van complete razernij, waarbij hij meermalen heeft geslagen, geschopt, met voorwerpen gegooid, tegen het hoofd en lichaam alsook uit het smoren en wurgen van een verzwakt en weerloos slachtoffer naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het overlijden van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Er zijn daarvoor geen contra-indicaties gebleken.
Op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie feit 2 en 3 eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde. Hij voert daartoe aan dat er bij verdachte op geen enkel moment de opzet is geweest om [slachtoffer 1] te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Verder kan niet met de vereiste zekerheid worden vastgesteld dat er sprake is geweest van het dichtknijpen van de keel/neus/mond of de hals of van het smoren van het slachtoffer. Bovendien is er op grond van het voorlopig forensisch pathologisch onderzoek met betrekking tot deze gedragingen geen sprake van een zodanige stelligheid dat het overlijden van [slachtoffer 1] hierdoor kan worden verklaard. Het subsidiair tenlastegelegde onder feit 1 kan volgens de verdediging wel wettig en overtuigend worden bewezen. Voor het tenlastegelegde onder feit 2 geldt hetzelfde met dien verstande dat gelet op het onderzoek naar de medische zoektermen op de telefoon van [slachtoffer 1] tot een kortere periode moet worden gekomen. Met uitzondering van het slaan met een voorwerp kan tot slot feit 3 wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aanleiding
Op 27 juli 2024 omstreeks 18.42 uur werd er door mevrouw [naam ] , de zus van verdachte, telefonisch contact opgenomen met de politie met de mededeling dat zij zich zorgen maakte over de vriendin van haar broer [slachtoffer 1] en hun vijfjarig zoontje [slachtoffer 2] . Zij vertelde dat verdachte eerder die dag telefonisch contact had gehad met hun moeder en haar had medegedeeld dat er in de woning van hem en [slachtoffer 1] in [plaats] een incident met zijn vriendin had plaatsgevonden waarbij hij haar had geslagen. Zij zou niet meer in leven zijn. Verdachte had ook gezegd dat hij zichzelf en zijn zoontje iets zou aandoen wanneer er politie naar zijn woning zou komen. Omstreeks 19.15 uur heeft verdachte zich samen met zijn zoontje bij het politiebureau in [plaats] gemeld. Tegelijkertijd was de politie inmiddels ter plaatse gegaan en troffen zij na binnentreden in de woning van verdachte op een matras op de vloer in de woonkamer het levenloze lichaam van een vrouw aan. Later is deze persoon door de politie geïdentificeerd als [slachtoffer 1] , hierna aan te duiden als: [slachtoffer 1] .
Niet natuurlijke dood [slachtoffer 1] en de rol van verdachte
Uit de lijkschouw kwam naar voren dat [slachtoffer 1] niet op een natuurlijke wijze is overleden maar vermoedelijk door een misdrijf. Er heeft vervolgens radiologisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] plaatsgevonden waaruit is gebleken dat er sprake was van uitgebreide zwellingen ter plaatse van het hoofd, het aangezicht, de hals, de romp en de extremiteiten. Ook zijn er meerdere ribfracturen en een mogelijke fractuur van het tongbeen geconstateerd. Vervolgens is er door het NFI een sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 1] waarbij door de patholoog onder meer de volgende bevindingen zijn gedaan:
Trauma
Verspreid aan het lichaam waren talrijke letsels van wisselende ouderdom veelal als gevolg van meervoudige stompe en/of schavende krachtinwerking (zoals slagen,
trappen, stoten en/of vallen).
De talrijke letsels kunnen via beschadiging van spierweefsel hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Krachtinwerking op het hoofd
Aan het hoofd waren uitgebreide letsels door stompe en/of schavende krachtinwerking. De letsels waren het meest uitgesproken aan de linkerzijde van het gelaat. Gezien de breuk van de binnenste wand van de linkeroogkas is deze krachtinwerking minstens deels hevig geweest.
Krachtinwerking op de mond
Ter hoogte van de mond waren uitgebreide slijmvliesscheuren en bloeduitstortingen door stompe en/of samendrukkende krachtinwerking. Samendrukkende krachtinwerking op mond en neus (smoren) met afsluiting van de ademweg kan via ademhalingsfunctiestoornissen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Krachtinwerking op de hals
Ter hoogte van de kaakranden, de kin en de hals was letsel door stompe, samendrukkende en/of toesnoerende krachtinwerking. De letsels ter hoogte van de hals waren van wisselende ouderdom. Ten aanzien van de oudere breuken van het tongbeen waren hier ook aanwijzingen voor bijkomende recentere krachtinwerking (in de vorm van bloeduitstorting ter hoogte van het tongbeen).
Samendrukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals kan via belemmering van de bloedsomloop van het hoofd (met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg) hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Krachtinwerking op de romp
Er waren letsels ter hoogte van de romp met meerdere recente en oude ribbreuken door (hevige) stompe en/of samendrukkende krachtinwerking. De oppervlakkige huidbeschadi-gingen tot huiddefecten kunnen ook zijn ontstaan door schavende krachtinwerking. De letsels waren meest uitgesproken aan de linkerzijde van de romp.
De ribbreuken kunnen via ademhalingsfunctiestoornissen (als direct gevolg van de breuken (functioneel) en/of in het kader van pijnklachten) hebben bijgedragen aan het overlijden. Als sprake is geweest van samendrukkende krachtinwerking op de romp kan dit via belemmering van de ademhalingsbewegingen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Letselbeeld
De uitgebreidheid van het letselbeeld, het aspect van de letsels (met patroonletsels passend bij krachtinwerking met op tegen voorwerpen), de concentratie van letsel ter hoogte van onder meer het aangezicht, alsook de relatieve sparing van zogeheten aanstootplaatsen (aan de ledematen) duiden op geweldpleging.
ConclusieHet overlijden van [slachtoffer 1] , 23 jaar oud, kan worden verklaard op basis van stompe en/of (samen)drukkende krachtinwerking ter hoogte van de neus/mond, de hals en/of de romp. Het geheel aan letsels kan ook hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. Bij het forensisch pathologisch onderzoek is geen andere oorzaak van het overlijden gebleken.
Verdachte heeft verklaard dat hij een aantal maanden voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer 1] is begonnen met het gebruiken van geweld tegen haar. Dit kwam voort uit zijn overtuiging dat [slachtoffer 1] zich bezighield met hekserij waardoor zij onder invloed stond van demonen. In de ogen van verdachte betrok zij hier ook hun vijfjarig zoontje [slachtoffer 2] bij. Met name dit laatste was voor verdachte aanleiding om [slachtoffer 1] aan te spreken. Toen bleek dat dit aanspreken niet hielp, is verdachte haar - naar eigen zeggen uit onmacht - gaan slaan. Omdat het leek alsof de klappen [slachtoffer 1] niks deden, is verdachte in de weken daarna meer geweld gaan gebruiken, wat uiteindelijk resulteerde in een neerwaartse spiraal, waarbij het geweld in aard, ernst en intensiteit steeds verder is toegenomen. In het dossier bevindt zich een selfie die door [slachtoffer 1] op 23 juli 2024 lijkt te zijn gemaakt, waarop fors aangezichts-letsel bij haar zichtbaar is. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij toen heel boos was en haar inderdaad fors heeft mishandeld. In de avond van 26 juli 2024 is verdachte opnieuw boos geworden en is hij volledig de controle over zichzelf verloren. Hij heeft [slachtoffer 1] in blinde razernij geslagen, gestompt en geschopt en hij raakte haar overal waar hij haar maar raken kon. Hij sloeg haar waar hij gaten oftewel ruimte zag. Verdachte omschrijft dit zelf als ‘strikes’ waarmee hij schoppen en slaan bedoelt. Verdachte had zichzelf niet meer in de hand en heeft in zijn boosheid ook met spullen naar [slachtoffer 1] gegooid zoals de afstands-bediening en een tablet. Ten slotte heeft hij haar geslagen met een telefoonlader. Verdachte heeft ontkend dat hij gericht geweld op de hals van [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, maar hij zou haar daar wel geraakt kunnen hebben. Evenmin heeft hij haar luchtwegen geblokkeerd in de zin van wurgen of smoren.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat verdachte al het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel heeft veroorzaakt dat hiervoor onder het kopje ‘niet natuurlijke dood [slachtoffer 1] is omschreven. Zij acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam al dan niet met voorwerpen heeft geslagen, gestompt en geschopt.
Dat verdachte [slachtoffer 1] ook actief zou hebben gesmoord door de neus/mond en/of de hals/keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of samen te drukken en/of toe te snoeren kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, nu dit in tegenstelling tot de overige gedragingen stellig door verdachte wordt ontkend en niet met voldoende zekerheid uit het sectierapport blijkt. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken. Ook staat voor de rechtbank niet in voldoende mate vast dat er op 26 juli 2024 sprake zou zijn van twee afzonderlijke momenten van geweld. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank dit niet afleiden uit de sectiebevindingen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de gedragingen van verdachte niet alleen tot al het geconstateerde letsel bij [slachtoffer 1] geleid, maar ook haar dood tot gevolg gehad. Bij dat oordeel neemt de rechtbank op de eerste plaats in aanmerking de verklaring van verdachte zelf dat hij denkt dat [slachtoffer 1] door het door hem toegepaste geweld is overleden. Daarnaast kent zij veel gewicht toe aan de conclusie van de patholoog in het sectierapport dat het geheel aan letsels kan hebben geleid tot of heeft bijgedragen aan het overlijden. Nu uit het forensisch pathologisch onderzoek geen andere oorzaak van het overlijden is gebleken en hier ook overigens geen aanwijzingen voor zijn in het dossier, staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat de door verdachte veroorzaakte forse letsels bij [slachtoffer 1] niet slechts mogelijk een rol hebben gespeeld bij haar overlijden, maar hier daadwerkelijk de oorzaak van zijn geweest.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van doodslag moet er sprake zijn van opzet bij verdachte op de dood van [slachtoffer 1] . Dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Verdachte heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij niet de intentie had om [slachtoffer 1] dood te slaan en het dossier bevat verder geen andere aanknopingspunten hiervoor.
Ook wanneer vol opzet niet kan worden bewezen, kan in juridische zin sprake zijn van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg. Dit is aanwezig wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans, dat dat gevolg zal intreden, bewust heeft aanvaard. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, in dit geval het overlijden van [slachtoffer 1] , heeft aanvaard.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, met name de aard en ernst van het letsel en de hoeveelheid concrete verwondingen van [slachtoffer 1] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte van 26 juli 2024 op 27 juli 2024 buitensporig veel en fors geweld tegen zijn vriendin heeft gebruikt. In blinde razernij heeft hij niet alleen excessief geweld tegen haar hoofd gebruikt, maar ook tegen andere vitale lichaamsdelen. Hij sloeg en schopte haar waar hij maar raken kon waarbij hij zo tekeer ging dat hij zelfs buiten adem raakte. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke geweldsexplosie tegen onder meer het hoofd, de hals en de romp de aanmerkelijke kans met zich brengt dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Alleen al het hoofd is immers een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en het geven van herhaaldelijke harde vuistslagen daartegen kan schedel- en/of hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg hebben. Het handelen van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven, wordt naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. Het in blinde razernij gewoonweg compleet in elkaar slaan en trappen van zijn vriendin [slachtoffer 1] tot het moment dat verdachte zelf letterlijk buiten adem was, omvat naar het oordeel van de rechtbank in zichzelf de aanvaarding op de dood. Door zo te handelen heeft de verdachte dan ook welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Dit geldt te meer nu verdachte ondanks het duidelijk zichtbare letsel van [slachtoffer 1] als gevolg van zijn eerdere mishandelingen (o.a. op 23 juli 2024) toch opnieuw extreem geweld op haar heeft toegepast. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] na het door hem toegepaste geweld medische hulp nodig had en haar desondanks toch in zorgwekkende toestand heeft achtergelaten. In plaats van hulpdiensten in te schakelen, heeft verdachte ervoor gekozen om naar een coffeeshop te gaan en pas rond 02:10 uur die nacht op 27 juli 2024 terug te komen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 2 en 3
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het tenlaste-gelegde onder deze twee feiten wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
Primair
in de periode 26 juli 2024 tot en met 27 juli 2024 te [plaats] opzettelijk een ander, te weten [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] :
- meermalen, al dan niet met een voorwerp, tegen het hoofd en andere delen van het lichaam te slaan en te stompen en te schoppen.
2
in de periode 01 april 2024 tot en met 25 juli 2024 te [plaats] [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1]
- meermalen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam te slaan en te stompen en te schoppen, terwijl verdachte dit misdrijf beging tegen zijn levensgezel.
3
in de periode 26 juli
2024tot en met 27 juli 2024 te [plaats] zijn kind, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een terbeschikkingstelling (verder: tb)s met verpleging van overheidswege. Gelet op de aard en ernst van de feiten waarbij sprake is van femicide en intieme terreur, de roep om vergelding, de enorme schok voor de maatschappij en blijvende gevolgen voor de nabestaanden, in het bijzonder [slachtoffer 2] , vordert zij ook een gevangenisstraf en wel voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest. Volgens haar is deze gevangenisstraf niet van onacceptabele hoogte in combinatie met de tbs-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vraagtekens gezet bij de conclusie van de deskundigen tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, maar heeft hieraan geen juridische consequenties verbonden. Wanneer een tbs-maatregel aan verdachte wordt opgelegd, bepleit de verdediging een (relatief) korte gevangenisstraf op te leggen zodat een behandeling op een zo kort mogelijke termijn kan starten. Daarnaast wordt verzocht om op grond van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de tbs-maatregel dient aan te vangen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
In de nacht van 26 op 27 juli 2024 heeft verdachte zijn vriendin [slachtoffer 1] door geweld van het leven beroofd. Hij heeft haar op dat moment in blinde razernij meermalen geslagen, gestompt, getrapt en met voorwerpen geslagen. Aan deze geweldsexplosie ging een periode van vier maanden vooraf waarin verdachte richting [slachtoffer 1] geweld gebruikte dat naar zijn aard en ernst steeds heftiger werd. Deze laatste nacht heeft verdachte [slachtoffer 1] zo ernstig toegetakeld dat zij niet lang daarna aan haar verwondingen is overleden. In dezelfde fatale nacht heeft verdachte ook hun vijfjarig zoontje [slachtoffer 2] mishandeld. Na het buitensporig geweld is verdachte uit de woning vertrokken richting een coffeeshop en heeft hij [slachtoffer 1] met hun zoontje aan haar lot overgelaten. Toen hij enkele uren later terugkwam, was [slachtoffer 1] niet meer in leven. Verdachte heeft op dat moment besloten om niet de politie te bellen maar samen met zijn zoontje te gaan slapen. Pas in de avond van 27 juli 2024 is verdachte met [slachtoffer 2] naar de politie gegaan. [slachtoffer 1] is diezelfde avond levenloos door de politie op een matras in de woonkamer in een zeer vervuild appartement aangetroffen met verspreid over haar lichaam talrijke letsels van wissende ouderdom. Ook [slachtoffer 2] had over zijn gehele lichaam diverse blauwe plekken, schaaf- en kraswonden.
Verdachte heeft het meest kostbare bezit van zijn vriendin [slachtoffer 1] , namelijk haar leven, bruut afgenomen. [slachtoffer 1] was een jonge vrouw van nog maar 23 jaar oud en zij had op deze leeftijd in de bloei van haar leven moeten zijn met een zorgzame en liefdevolle partner en een fijn gezins- en familieleven in een veilige woning. Het moet voor haar afschuwelijk zijn geweest om telkens door haar vriend in haar eigen woning in het bijzijn van hun jonge zoontje te worden mishandeld. Dit valt echter in het niet bij de laatste momenten die [slachtoffer 1] moet hebben gehad. De rechtbank kan alleen maar raden naar wat er door haar heen moet zijn gegaan toen zij zwaar gewond en met veel pijn op de grond lag. Wist zij dat ze dood ging? Heeft zij nog afscheid genomen van [slachtoffer 2] ? We weten het niet.
Het handelen van verdachte heeft niet alleen onomkeerbare gevolgen gehad voor het leven van [slachtoffer 1] , maar ook voor [slachtoffer 2] . Verdachte heeft namelijk de meest belangrijke persoon in zijn leven met wie hij altijd samen was, uit zijn leven weggerukt waardoor hij de rest van zijn leven zijn moeder zal moeten missen. Los van het feit dat verdachte hiermee onherstelbaar leed bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt, heeft hij hem ook nog eens zeer traumatische gebeurtenissen laten doorstaan. [slachtoffer 2] is namelijk telkens een weerloze getuige geweest van de ernstige mishandelingen van zijn moeder, tot aan de laatste fatale geweldsexplosie aan toe. Het gedrag van zijn vader is voor een jongetje van vijf jaar die afhankelijk was van beide ouders en zich veilig bij zijn vader had moeten kunnen voelen, onbegrijpelijk en angstaanjagend. Het is bovendien schrijnend en weerzinwekkend om te beseffen dat [slachtoffer 2] geheel ontredderd met zijn ernstig gewonde moeder in de woning is achtergelaten en dat hij letterlijk moederziel alleen was toen zij overleed. Uit de verklaring die namens hem op de terechtzitting is voorgelezen blijkt ook dat hij het eng vond om met zijn moeder alleen te zijn en haar dood te zien. Ook begrijpt hij niet waarom zijn vader boos was op hem en zijn moeder. Hij is verdrietig wanneer hij aan zijn vader denkt maar is niet meer zo erg bang omdat hij weet dat zijn vader in de gevangenis zit. Deze afschuwelijke gebeurtenissen hebben een gezonde ontwikkeling van [slachtoffer 2] ernstig doorkruist en zullen nog lang van invloed zijn op zijn toekomst.
Tot slot heeft het handelen van verdachte bij de nabestaanden van [slachtoffer 1] voor veel verdriet gezorgd en een groot gemis veroorzaakt. Naaste familieleden hebben zich op de terecht-zitting indrukwekkend uitgelaten over wat voor impact het overlijden van [slachtoffer 1] op hen heeft gehad en blijft hebben. Hierbij hebben zij verteld niet alleen gegriefd te zijn door het geweld dat verdachte op [slachtoffer 1] heeft toegepast en door haar dood, maar ook doordat verdachte haar had geïsoleerd van hen en haar de laatste maanden zo heeft mishandeld dat haar leven een hel moet zijn geweest. Ook benadrukken zij dat dat [slachtoffer 1] in haar relatie met verdachte degene was die, tot het laatst toe, bleef werken voor het gezinsinkomen en bleef zorgen voor [slachtoffer 2] , terwijl verdachte hieraan geen bijdrage leverde en zelf een ogenschijnlijk normaal leven leidde.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is ter observatie opgenomen bij het [kliniek] (verder: [kliniek] ). Naar aanleiding hiervan hebben de deskundigen [psychiater] , en [GZ-psycholoog] , beiden verbonden aan het [kliniek] , een rapport opgesteld gedateerd op 10 juli 2025. Over zijn medewerking aan het onderzoek komt in dit rapport naar voren dat
dat verdachte grotendeels heeft meegewerkt maar slechts op zijn voorwaarden. Verdachte komt in eerste instantie over als een aangename, flexibele en meewerkende man maar heeft een dominante houding waarmee hij telkens de regie en controle op het onderzoek heeft proberen te houden. Hoewel dit deels kan samenhangen met zijn procespositie, komt bij deze opstelling tevens duidelijk zijn psychopathologie naar voren. De deskundigen concluderen tot een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische- en antisociale trekken bij verdachte en komen tot een stoornis in het gebruik van cannabis (tenminste licht). Als gevolg van vroegkinderlijke traumatisatie is verdachte al op jonge leeftijd in een op zichzelf gerichte 'overlevingsmodus' geraakt, wat aan de basis staat van de persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er bij verdachte sprake van psychopathie. De kenmerken van psychopathie overlappen deels met de beschreven persoonlijkheids-problematiek (overdreven gevoel van eigenwaarde, gebrek aan empathie, onverantwoordelijkheid, liegen en bedriegen), en bevatten daarnaast kenmerken als seksuele promiscuïteit, een parasitaire levenshouding en een vlotte, charmante presentatie.
Volgens de deskundigen waren deze stoornissen ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. De bij de persoonlijkheidsstoornis en broze persoonlijkheidsfundament passende falende coping, falende realiteitstoetsing, gestoorde agressieregulatie en tekortschietende empathische functies en gewetensfuncties hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten waardoor deze aan hem in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Verdachte zal naar verwachting binnen korte tijd een nieuwe (seksuele) relatie aangaan waarbinnen de kans groot is dat de aanwezige psychopathologie opnieuw tot uiting komt in controlerend en agressief gedrag. De kans op agressie richting zijn zoontje is eveneens groot. Ter afwending van dit recidivegevaar en de doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het tenlastegelegde, achten de deskundigen behandeling noodzakelijk die door de ernst en structurele aard van de problematiek van lange duur zal zijn. Omdat verdachte geen ziekte-inzicht en geen bereidheid tot behandeling heeft en bovendien een lange behandelduur in een sterk gestructureerde setting met een hoog beveiligingsniveau in de lijn der verwachting ligt, zien de deskundigen geen andere mogelijke behandeling dan een tbs met verpleging van overheidswege.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door dat wat verder op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekenings-vatbaar geacht.
Maatregel
Daarnaast onderschrijft de rechtbank de conclusie van de deskundigen dat oplegging van de maatregel van tbs noodzakelijk is. Gelet op de aard en ernst van de problematiek zoals hiervoor beschreven en het gevaar dat verdachte hierdoor voor anderen oplevert, is verpleging van overheidswege noodzakelijk, zoals ook door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is zich ervan bewust dat het opleggen van de tbs met verpleging van overheidswege één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent, maar wanneer verdachte daarvoor openstaat kan hij binnen deze maatregel aan zijn persoonlijkheidsproblematiek werken, waardoor in de toekomst mogelijk sprake kan zijn van een verantwoorde terugkeer in de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat aan de verdere formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van deze feiten bestond bij verdachte zowel een ziekelijke stoornis als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikking-stelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt tot slot dat de strafbare feiten ter zake waarvan de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de tbs met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 37b Sr een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de tbs-maatregel dient aan te vangen, zoals door de verdediging is verzocht.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat naast de tbs-maatregel ook de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gerechtvaardigd. Bij de bepaling van de duur van die straf kent de rechtbank veel gewicht toe aan de aard en ernst van de feiten zoals die hiervoor uitvoerig zijn omschreven, en de enorme gevolgen die deze hebben op de familie en bekenden van [slachtoffer 1] , maar met name op [slachtoffer 2] . De rechtbank neemt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf voorts in aanmerking dat de wetgever per 1 juli 2023 het strafmaximum voor doodslag van 15 jaar gevangenisstraf heeft opgehoogd naar 25 jaar. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte beperkt verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en dat aan hem een tbs-maatregel wordt opgelegd. Alles in aanmerking nemend, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 14 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] (ouders van het slachtoffer)
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partijen in het strafproces gesteld, bijgestaan door mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Roosendaal . Beiden vorderen zij voor feit 1 een schadevergoeding van € 17.500,- als gevolg van affectieschade.
Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is het voor een beperkt aantal gerechtigden bij overlijden van een naaste of dierbare mogelijk een vergoeding van affectieschade te vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. De bedragen voor affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW zijn opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade. De benadeelde partijen behoren als moeder en vader van het slachtoffer tot de in artikel 6:108 lid 4 BW genoemde kring van gerechtigden. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarvoor affectieschade wordt gevorderd, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door of namens de verdachte ook niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank daarom worden toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 27 juli 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] , zoontje van het slachtoffer)
[slachtoffer 2] heeft zich middels zijn wettelijk vertegenwoordiger mevrouw [naam] als benadeelde partij in het strafproces gesteld, bijgestaan door mr. N.D. Geraads, advocaat te ‘s-Hertogenbosch. Hij heeft voor feit 1 en 3 een schadevergoeding gevorderd van
€ 65.000,-. Deze schadevergoeding bestaat uit een bedrag van € 20.000,- voor affectieschade, een bedrag van € 25.000,- voor schokschade en een bedrag van € 20.000,- voor immateriële schade als gevolg van aantasting in de persoon bestaande uit lichamelijk letsel en een zeer ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer.
Affectieschade
Zoals hiervoor overwogen is het op grond van artikel 6:108 BW voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk een vergoeding van affectieschade te vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. De bedragen voor affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW zijn opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade. De benadeelde partij behoort als minderjarig zoontje van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarvoor affectieschade wordt gevorderd, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door of namens de verdachte ook niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank daarom worden toegewezen.
Schokschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Hieruit volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, ook onrechtmatig handelt ten opzichte van degene die geconfronteerd wordt met die daad of gevolgen daarvan en die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft gezichtspunten geformuleerd die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid ten opzichte van degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld, namelijk (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op deze rechtspraak en houdt er in dit geval rekening mee dat de benadeelde partij als vijfjarig zoontje niet alleen een nauwe maar ook een zeer afhankelijke band had met het slachtoffer en dat hij getuige is geweest van het excessieve geweld dat zijn vader op zijn moeder heeft uitgeoefend als gevolg waarvan zijn moeder is overleden. Hij was niet alleen getuige van dit geweld maar werd ook alleen achtergelaten met zijn ernstig gewonde moeder en daarna met zijn overleden moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de benadeelde partij door deze confrontaties een hevige emotionele schok heeft ervaren.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig veroorzaken van een hevige emotionele schok, is beperkt tot de schade die volgt uit het veroorzaakte geestelijk letsel. Dat geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld. Daarbij is niet vereist dat er sprake is van een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voldoende is dat uit stukken van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige volgt dat sprake is van geestelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake nu in het onder bijlage 4 opgenomen verslag van [GGZ] is opgenomen dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met PTSS als gevolg van de hiervoor aangehaalde confrontaties waarvoor hij traumabehandeling ondergaat. Door hem kan dan ook aanspraak worden gemaakt op vergoeding van schokschade.
De hoogte van de geleden schokschade moet vervolgens worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 25.000,-, gelet op de daarbij gegeven onderbouwing, redelijk voor en zal dat dan ook toewijzen.
Immateriële schade als gevolg aantasting in de persoon in de zin van lichamelijk letsel en een zeer ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer
Op grond van artikel 6:106 BW onder b is het voor een benadeelde partij mogelijk om aanspraak te maken op een vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handen onder meer in het geval van aantasting in de persoon. Deze aantasting in de persoon kan bestaan uit:
1) lichamelijk letsel,
2) schade in de eer of goede naam of,
3) op andere wijze.
Lichamelijk letsel
Het onder deze post gevorderde bedrag is onder andere gebaseerd op lichamelijk letsel van de benadeelde partij. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit onder 3 waarvoor deze immateriële schade wordt gevorderd, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij als gevolg van dit feit te vergoeden. Op grond van het dossier en de in de vordering gegeven toelichting kan worden vastgesteld dat er bij de benadeelde partij sprake was van lichamelijk letsel waardoor hij voor vergoeding van hieruit voortvloeiende schade in aanmerking komt.
Zeer ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer
Daarnaast is het onder deze post gevorderde bedrag gebaseerd op een zeer ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer. Met betrekking tot de vraag of daarvan sprake is van belang dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer naar zijn inhoud mede wordt bepaald door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat ook werking heeft tussen de burgers onderling. Onder deze bepaling valt ook het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Het handelen van de verdachte – bestaande in het opzettelijk doden van het slachtoffer – heeft tot gevolg dat er een inbreuk is gemaakt op dit fundamentele recht van de benadeelde partij omdat hij het gezinsleven met zijn moeder niet meer kan uitoefenen. Maar voor een aantasting in de persoon moet er sprake zijn van een zeer ernstige schending van dit fundamentele recht. Of daarvan sprake is overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij vijf jaar oud was op het moment dat zijn moeder als gevolg van het feit onder 1 overleed. Hij woonde met zijn moeder en verdachte in de woning in [plaats] maar was het grootste deel van de tijd daar samen met zijn moeder omdat verdachte vaak van huis was. De verdachte heeft de moeder van de benadeelde partij opzettelijk en gewelddadig om het leven gebracht in de woning waar zij met hem woonde. Na de dood van zijn moeder is de benadeelde partij eerst ondergebracht bij de oma van moeders kant, terwijl de instanties naar een geschikt pleeggezin zochten. Na enkele weken is hij vanwege de zorg en problematiek als gevolg van onder meer de traumatische gebeurtenissen opgenomen in een pleeggezin. Gebleken is dat deze plaatsing niet voldoende is om het hoofd te kunnen bieden aan de problematiek en zorg van de benadeelde partij waardoor momenteel wordt gezocht naar een specialistisch pleeggezin. Aldus is de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte niet alleen zijn moeder kwijtgeraakt maar daarmee ook zijn vertrouwde basis. Zijn gezin is uiteengevallen, hij moest de woning uit en is ondergebracht bij vreemden. Gelet op de zeer jonge leeftijd van de benadeelde partij, acht de rechtbank dit een zodanig ernstige inbreuk op zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 en 3 aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht en hij hierop aanspraak kan maken. De hoogte van deze geleden immateriële schade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 20.000,-, gelet op de daarbij gegeven onderbouwing, redelijk voor en zal dat dan ook toewijzen.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het feit is gepleegd, te weten vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Doodslag;
feit 2:Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
feit 3:Mishandeling, begaan tegen zijn kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 14 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 17.500,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 17.500,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 65.000,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , € 65.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 335 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2024 tot en met 27 juli 2024 te [plaats] opzettelijk een ander, te weten [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] :
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorwerpen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- de neus/mond en/of de hals/keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of samen te drukken en/of toe te snoeren;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2024 tot en met 27 juli 2024 te [plaats] aan een ander, te weten [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] :
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorwerpen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- de neus/mond en/of de hals/keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of te smoren en/of samen te drukken en/of toe te snoeren,
terwijl het feit de dood ten gevolge had en/of terwijl verdachte dit misdrijf beging tegen zijn levensgezel;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art. 304 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2024 tot en met 27 juli 2024 te [plaats] [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorwerpen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- de neus/mond en/of de hals/keel en/of de romp dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of samen te drukken en/of toe te snoeren,
terwijl het feit de dood ten gevolge had en/of terwijl verdachte dit misdrijf beging tegen zijn levensgezel;
(art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 01januari 2024 tot en met 25 juli 2024 te [plaats] [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorwerpen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- de neus/mond en/of de hals/keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen houden en/of samen te drukken en/of toe te snoeren, terwijl verdachte dit misdrijf beging tegen zijn levensgezel;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 10 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 26 juli tot en met 27 juli 2024 te [plaats] zijn kind, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorwerpen, tegen het het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of te stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 10 Wetboek van Strafrecht)