In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV inzake zijn WIA-uitkering behandeld. Eiser, die als monteur bronbemaling heeft gewerkt, is sinds 7 september 2021 arbeidsongeschikt door knie- en rugklachten. Het UWV heeft hem een WIA-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,18%, maar eiser is het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het UWV niet zorgvuldig heeft gehandeld en heeft het UWV de gelegenheid gegeven om aanvullend onderzoek te verrichten. Na dit onderzoek heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder vastgestelde beperkingen van eiser niet zijn onderschat. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbaarheid van eiser voldoende heeft onderzocht en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten en het UWV moet het griffierecht vergoeden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat er inhoudelijk niets verandert.