ECLI:NL:RBZWB:2025:86

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/9686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag vennootschapsbelasting en de correctie van pensioenvoorziening op basis van foutenleer

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 augustus 2023, waarbij een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2019 is opgelegd. De inspecteur had een belastbaar bedrag van € 95.702 vastgesteld en daarnaast € 2.982 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur.

Tijdens de zitting op 28 november 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende was niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2015 een pensioenvoorziening heeft gevormd van € 50.000, maar dat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet op de loonbelasting 1964. De inspecteur heeft de pensioenvoorziening gecorrigeerd op basis van de foutenleer, omdat er sprake zou zijn van een balansfout.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de pensioenvoorziening heeft gecorrigeerd, omdat belanghebbende geen pensioengevend loon heeft ontvangen in de jaren 2015 en 2016. De rechtbank oordeelt dat de correctie in 2019 terecht is doorgevoerd, aangezien de navorderingstermijn voor de jaren 2015 en 2016 is verstreken. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, statutair gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 95.702 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.982 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Namens belanghebbende is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag naar de juiste hoogte is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is op 10 juni 2015 opgericht. [naam 1] en [naam 2] houden ieder 50% van de aandelen in belanghebbende (de aandeelhouders). Daarnaast drijven de aandeelhouders een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (de VOF).
3.1.
In 2015 heeft belanghebbende een pensioenvoorziening gevormd van € 50.000 welke ten laste van het fiscaal resultaat is gebracht.
3.2.
De pensioenvoorziening heeft ultimo 2016 een waarde van € 90.215. Belanghebbende heeft in 2016 € 40.000 gedoteerd aan de post getiteld ‘pensioenvoorziening’ en zij heeft deze pensioenvoorziening opgerent met € 215.
3.3.
In de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft belanghebbende deze pensioenvoorziening verder opgerent. De pensioenvoorziening bedroeg in die jaren respectievelijk € 90.143, € 93.748 en € 97.498.
3.4.
De omzet van belanghebbende bestaat in de jaren 2016 tot en met 2018 volledig uit een bij de VOF in rekening gebrachte concernvergoeding.
3.5.
Op 29 juni 2021 heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb over de jaren 2016 tot en met 2019. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van 1 maart 2023.
3.6.
De inspecteur heeft de aanslag in afwijking van de aangifte opgelegd. Hij heeft de gevormde pensioenvoorziening laten vrijvallen ten bate van het fiscaal resultaat.

Motivering

Heeft de inspecteur de pensioenvoorziening terecht op grond van de foutenleer gecorrigeerd?
Is er sprake van een balansfout?
4. De inspecteur stelt dat er sprake is van een balansfout omdat belanghebbende ten onrechte een pensioenvoorziening heeft gevormd. Een pensioenvoorziening kan alleen gevormd worden wanneer deze voldoet aan de regels van Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Er wordt op geen enkele wijze aan deze regels voldaan en daarom is de pensioenvoorziening terecht gecorrigeerd, om te beginnen stond de heer [naam 1] niet in dienstbetrekking tot deze BV en was er geen salaris, aldus de inspecteur. Belanghebbende stelt dat de pensioenvoorziening terecht is gevormd, omdat sprake is van een pensioengat bij [naam 1] (de DGA). Hoewel belanghebbende niet of nauwelijks in loondienst heeft gewerkt heeft hij een zeer fors pensioengat. Bovendien ontvangt hij bedragen van de BV in 2017 dat is aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden, € 6.000, dat is dan loon, aldus belanghebbende.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk maakt dat niet voldaan is aan de voorwaarden om pensioen in eigen beheer op te bouwen, zodat belanghebbende de pensioenvoorziening ten onrechte heeft gevormd. Belanghebbende heeft geen loon van de BV ontvangen in 2015 en 2016, zodat geen sprake is van pensioengevend loon. [1] Reeds om die reden kan geen sprake kan zijn van enige opbouw van pensioen in eigen beheer. De door belanghebbende gestelde omstandigheden dat sprake zou zijn van een pensioengat bij de DGA maken niet dat er dan andere regels gelden voor het vereiste loon voor de opbouw van een pensioen in eigen beheer. Het voorgaande betekent dat sprake is van een balansfout.
Heeft de inspecteur de fout terecht gecorrigeerd in 2019 op grond van de foutenleer?
5. Indien sprake is van een balansfout die niet of niet volledig in het jaar waarin de fout is ontstaan kan worden hersteld, kan de fout door toepassing van de foutenleer in het oudste nog openstaande jaar worden hersteld. [2]
De inspecteur stelt dat de fout in 2019 gecorrigeerd moeten worden, omdat 2019 het oudste nog openstaande aanslagjaar is. Belanghebbende betwist dat de inspecteur de pensioenvoorziening in 2019 mag corrigeren op grond van de foutenleer. De correctie zou moeten plaatsvinden in 2015 en 2016.
5.1.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van een balansfout (zie 4.1.). De rechtbank stelt vast de aanslagen Vpb over de jaren 2015 en 2016 onherroepelijk vaststaan en dat de navorderingstermijn over de jaren 2015 en 2016 is verstreken. Dat betekent dat correctie van de fout in de jaren waarin de fout is ontstaan niet langer mogelijk is. Omdat correctie van de fout in de jaren waarin de fout is ontstaan niet langer mogelijk is heeft de inspecteur de fout naar het oordeel van de rechtbank terecht in het oudste nog openstaande jaar – zijnde 2019 – hersteld.
Belastingrente
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2025 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 18a Wet LB (tekst 2015).
2.Hoge Raad 28 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2746.