ECLI:NL:RBZWB:2025:8690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
24/6453 en 24/6684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderopvangtoeslag en rol van de Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de besluiten van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de terugvordering van kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022. De rechtbank heeft op 9 december 2025 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiseres had in 2021 en 2022 kinderopvangtoeslag ontvangen, maar de Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat zij te veel had ontvangen en heeft een terugvordering ingesteld. Eiseres heeft betoogd dat de Dienst Toeslagen een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de terugvordering, omdat zij niet tijdig op de wijzigingen in de opvang heeft gereageerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel eiseres als de Dienst Toeslagen verantwoordelijk zijn voor de situatie. De rechtbank heeft de terugvordering gematigd met 50% en de hoogte van de terugvordering vastgesteld op € 1.045,50 voor 2021 en € 900,- voor 2022. Eiseres heeft het betaalde griffierecht vergoed gekregen, maar haar verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/6453 en 24/6684 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres
en

de Dienst Toeslagen, verweerder.

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] )

Procesverloop

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juli 2024 (bestreden besluit I) inzake de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor 2021 en de terugvordering tot een bedrag van € 2.091,-.
1.1.
Eiseres heeft eveneens beroep ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2024 (bestreden besluit II) inzake de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor 2022 en de terugvordering tot een bedrag van € 1.800,-.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 november 2025 gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 28 november 2019 aan de Dienst Toeslagen doorgegeven dat haar dochter [de dochter] vanaf 7 januari 2020 naar [kinderopvang 1] gaat. Op 5 januari 2021 heeft zij doorgegeven dat [de dochter] per 12 januari 2021 naar [kinderopvang 2] gaat. De kinderopvangtoeslag voor de opvang bij [kinderopvang 1] is daarbij niet stopgezet. Eiseres heeft voor 2021 een voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit voorschot is wat betreft [de dochter] gebaseerd op opvang bij [kinderopvang 2] en [kinderopvang 1] . In verband met de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor 2021 heeft de Dienst Toeslagen op 25 juni 2022 informatie opgevraagd bij eiseres. Eiseres heeft op 3 juli 2022 doorgegeven dat [de dochter] in 2021 nul uren opvang bij [kinderopvang 1] heeft afgenomen. Vervolgens is de kinderopvangtoeslag voor de opvang bij [kinderopvang 1] op 9 december 2022 stopgezet. Met een brief van 5 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen eiseres geïnformeerd over het voorgenomen besluit om gegevens van de kinderopvangtoeslag aan te passen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend, waarna met het besluit van 10 januari 2024 (primair besluit I) de kinderopvangtoeslag voor 2021 definitief is berekend op € 10.356,- en € 2.202,- is teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
2.1.
Met het bestreden besluit I is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Omdat de definitieve berekening laat is berekend, is besloten om de berekende rente te verlagen en daarmee het terug te vorderen bedrag over 2021 vast te stellen op € 2.091,-. De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat geen melding is ontvangen dat eiseres de kinderopvangtoeslag voor [de dochter] bij [kinderopvang 1] per januari 2021 heeft stopgezet. Eiseres is zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van haar gegevens. Het ontstaan van de terugvordering ligt daarom niet bij de Dienst Toeslagen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om het bedrag dat eiseres moet terugbetalen te verlagen.
2.2.
Ook het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2022 is voor wat betreft [de dochter] gebaseerd op opvang bij [kinderopvang 2] en [kinderopvang 1] . Op 9 juni 2023 heeft de Dienst Toeslagen informatie opgevraagd bij eiseres ten behoeve van de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor 2022. Eiseres heeft op 14 juni 2023 doorgegeven dat [de dochter] in 2022 nul uren opvang bij [kinderopvang 1] heeft afgenomen. Vervolgens is de kinderopvangtoeslag voor de opvang bij [kinderopvang 1] op 8 december 2023 stopgezet. Met het besluit van 9 augustus 2024 (primair besluit II) heeft de Dienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor 2022 definitief berekend op € 10.213,- en € 1.879,- teruggevorderd.
2.3.
Met het bestreden besluit II is het bezwaar ongegrond (lees: gedeeltelijk gegrond) verklaard. Omdat de definitieve berekening laat is berekend, is besloten om de berekende rente te verlagen en daarmee het terug te vorderen bedrag over 2022 vast te stellen op
€ 1.800,-. De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat eiseres toeslag moet terugbetalen omdat zij minder uren kinderopvang heeft afgenomen dan de geschatte uren. Dit is geen reden om het bedrag dat zij moet terugbetalen te verlagen. Er zijn geen andere redenen gevonden om dit te kunnen doen.
3. Eiseres heeft zich in beroep op hierna te bespreken gronden tegen de bestreden besluiten I en II gekeerd en verzocht om vergoeding van schade. Zij heeft ter zitting bevestigd dat zij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2021 en 2022 niet betwist. De beroepen richten zich alleen tegen de terugvordering van de te veel verstrekte kinderopvangtoeslag over 2021 en 2022.
4. In artikel 1.3, tweede lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is bepaald dat op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen. In artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir is bepaald dat indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling doet aan de Dienst Toeslagen. In artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder a van de Uitvoeringsregeling Awir is bepaald dat indien er een voorschot kinderopvangtoeslag is verleend, als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens wordt aangemerkt een wijziging in het aantal uren kinderopvang van een kind van de belanghebbende of van zijn partner.
4.2.
In artikel 16, zesde lid, van de Awir is bepaald dat een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

Kinderopvangtoeslag 2021 (zaak 24/6453)

Ontvankelijkheid
5. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
5.1.
Het bestreden besluit I is niet aangetekend verzonden. Evenmin is er een verzendadministratie bijgehouden. De Dienst Toeslagen heeft ook anderszins niet aannemelijk kunnen maken dat het bestreden besluit I op 12 juli 2024 daadwerkelijk is verzonden. Dit betekent dat dit besluit niet op die datum op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat dus de termijn voor instellen van beroep niet op 13 juli 2024 is aangevangen. Aan eiseres kan derhalve niet worden tegengeworpen dat zij niet binnen de gestelde termijn beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift van 26 augustus 2024 is dus tijdig ingediend.
Hoorplicht
6. Eiseres heeft in haar beroepschrift opgemerkt dat zij niet gecharmeerd is van de formulering van de Dienst Toeslagen dat zij geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid om het bezwaar toe te lichten. Navraag ter zitting heeft uitgewezen dat eiseres van mening is dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 7 juli 2024 naar aanleiding van een uitnodiging voor een toelichting op het bezwaar aan de Dienst Toeslagen heeft laten weten dat zij graag de beslissing op bezwaar wil ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Dienst Toeslagen daaruit afleiden dat eiseres niet (meer) gehoord wilde worden. Van schending van de hoorplicht is daarom geen sprake.
Terugvordering
7. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en vermeld wanneer in ieder geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling, aldus het Verzamelbesluit.
7.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) heeft overwogen, kunnen naast de in het Verzamelbesluit genoemde omstandigheden, ook andere omstandigheden aanleiding voor matiging zijn.
7.2.
De situatie van eiseres valt niet onder de bijzondere omstandigheden genoemd in het Verzamelbesluit, te weten fraude door een derde, identiteitsfraude of een geringe formele tekortkoming. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval wel andere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de terugvordering te matigen. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de gevolgen van de terugvordering, maar ook naar het ontstaan daarvan.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres bij het doorgeven van de nieuwe opvang van haar dochter [de dochter] bij [kinderopvang 2] moeten melden dat de opvang bij [kinderopvang 1] beëindigd was. Dit is immers een wijziging in uren (naar nul) en dus een wijziging zoals bedoeld in artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder a van de Uitvoeringsregeling Awir. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij veronderstelt dat de stopzetting van de opvang bij [kinderopvang 1] wel door haar is doorgegeven overweegt de rechtbank dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden dat eiseres dit daadwerkelijk heeft gedaan. In de voorschotbeschikkingen (die via de Toeslagenapp of via Mijntoeslagen.nl beschikbaar waren voor eiseres) was zichtbaar dat de kinderopvangtoeslag voor haar dochter [de dochter] was gebaseerd op twee opvanglocaties. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij vanwege haar burn-out niet in staat was om de gegevens van de kinderopvangtoeslag te controleren, was het haar verantwoordelijkheid om daarvoor iemand anders in te schakelen.
Nu niet is gebleken dat eiseres de stopzetting van de opvang van [de dochter] bij [kinderopvang 1] heeft doorgegeven, heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte vanaf januari 2021 kinderopvangtoeslag hiervoor betaald.
7.4.
Daar staat tegenover dat blijkens een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 2021 (kamerstuk 31322, nr. 429) de Dienst Toeslagen in 2020 aan kinderopvangorganisaties heeft gevraagd om maandelijks gegevens, zoals bijvoorbeeld het aantal afgenomen opvanguren, te leveren. Deze gegevens worden gebruikt voor het proces van eerder signaleren richting ouders waardoor hoge terugvorderingen kunnen worden teruggedrongen. Uit de door eiseres overgelegde e-mails van 20 februari 2024 en 22 februari 2024 blijkt dat Kober (onder welke organisatie [kinderopvang 1] valt) in 2021 maandelijks gegevens aanleverde aan de Dienst Toeslagen.
7.5.
Gelet op deze gegevensuitwisseling moet het naar het oordeel van de rechtbank voor de Dienst Toeslagen duidelijk zijn geweest dat eiseres in 2021 geen kinderopvang meer afnam voor [de dochter] bij [kinderopvang 1] . Door na te laten contact op te nemen met eiseres is het bedrag van de terugvordering onnodig opgelopen. De rechtbank concludeert dat eiseres en de Dienst Toeslagen beiden een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de hoogte van de terugvordering.
7.6.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank een matiging van de terugvordering met 50% aangewezen. In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gelegen om de terugvordering verder te matigen. Het beroep tegen het bestreden besluit I is gegrond en dit besluit zal worden vernietigd voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door primair besluit I te herroepen voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en de terugvordering vaststellen op
€ 1.045,50.

Kinderopvangtoeslag 2022 (zaak 24/6684)

8. De rechtbank komt voor de terugvordering van de te veel verstrekte kinderopvangtoeslag over het jaar 2022 tot eenzelfde oordeel. Zowel eiseres als de Dienst Toeslagen hebben een rol gespeeld bij het ontstaan en de hoogte van de terugvordering met betrekking tot het jaar 2022. In de voorschotbeschikkingen (waarvan de eerste is gedateerd op 28 december 2021) was zichtbaar dat de kinderopvangtoeslag voor [de dochter] was gebaseerd op twee opvanglocaties. Eiseres heeft verzuimd de gegevens waarop het voorschot is gebaseerd goed te controleren en daardoor nagelaten onjuistheden daarin te melden aan de Dienst Toeslagen. De rechtbank deelt niet het standpunt van eiseres dat de opgave die zij in juli 2022 aan de Dienst Toeslagen heeft gedaan over de opvang in 2021 van [de dochter] bij [kinderopvang 1] , indicatief is voor 2022. De Dienst Toeslagen heeft vanaf januari 2022 ten onrechte kinderopvangtoeslag voor opvang bij [kinderopvang 1] betaald.
8.1.
Sinds 2022 zijn kinderopvangorganisaties verplicht maandelijks gegevens te leveren aan Dienst Toeslagen over onder meer het aantal uren kinderopvang dat ouders afnemen. Gelet op deze gegevensuitwisseling moet het naar het oordeel van de rechtbank voor de Dienst Toeslagen duidelijk zijn geweest dat eiseres (ook) in 2022 geen kinderopvang afnam voor [de dochter] bij [kinderopvang 1] . Door na te laten contact op te nemen met eiseres is het bedrag van de terugvordering onnodig opgelopen.
8.2.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank een matiging van de terugvordering met 50% aangewezen. In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gelegen om de terugvordering verder te matigen. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond en dit besluit zal worden vernietigd voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door primair besluit II te herroepen voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en de terugvordering vaststellen op
€ 900,-.
9. Nu de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres het betaalde griffierecht vergoed. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Met betrekking tot het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat dit verzoek niet is onderbouwd en daarom wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft;
- herroept primair besluit I voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en stelt de hoogte van de terugvordering vast op € 1.045,50;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft;
- herroept primair besluit II voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en stelt de hoogte van de terugvordering vast op € 900,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van de bestreden besluiten I en II;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht tot een bedrag van
€ 102,- moet vergoeden;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 9 december 2025 en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.