ECLI:NL:RBZWB:2025:8700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
20/5295 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 februari 2020, waarin een WIA-uitkering werd toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%. Na een zitting op 15 april 2021, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het onderzoek geschorst. Op 1 april 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarbij het UWV werd opgedragen het besluit te herstellen. Het UWV heeft vervolgens op 15 oktober 2025 een nieuwe beslissing genomen, waarbij de WIA-uitkering werd verhoogd naar 80-100%. Verzoeker heeft daarop zijn beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop het UWV akkoord ging met de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens, zonder zitting, de proceskosten vastgesteld op € 4.620,28, inclusief deskundigenkosten en btw. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 9 december 2025 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5295 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I. van Barneveld),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

1. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 februari 2020 inzake de toekenning per 1 mei 2019 van een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheids-percentage van 45-55%.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn toenmalige gemachtigde mr. M.H.G. in de Braekt en mr. J.W. van Schaik namens het UWV. Het onderzoek ter zitting is na een incident met verzoeker geschorst.
1.3.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 maart 2025. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .
1.4.
De rechtbank heeft op 1 april 2025 een tussenuitspraak gedaan en het UWV opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak het gebrek in het besluit van 6 februari 2020 te herstellen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.
1.5.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV op 23 mei 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij aan verzoeker per 1 mei 2019 een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80% is toegekend. Verzoeker heeft hierop bij brief van 21 augustus 2025 gereageerd.
1.6.
Het UWV heeft op 15 oktober 2025 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij aan verzoeker per 1 mei 2019 een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheids-percentage van 80 tot 100% is toegekend.
1.7.
Op 28 oktober 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en aan de rechtbank verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten.
1.8.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld akkoord te gaan met vergoeding van proceskosten.
1.9.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek op een zitting achterwege gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
2.1.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV met de nieuwe beslissing op bezwaar van 15 oktober 2025 aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
2.2.
De rechtbank ziet aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 2.267,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie van 21 augustus 2025, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV in het besluit van 6 februari 2020 verzoeker al een vergoeding heeft toegekend voor de kosten in bezwaar.
2.3.
Met betrekking tot het verzoek van verzoeker om vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor de inschakeling van [verzekeringsarts] van [bedrijf] BV overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van kosten van een deskundige vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts) en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken (Bts).
2.4.
Uit artikel 6 van het Bts volgt dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vergoed worden tot het maximum tarief van € 129,63 per uur (in 2020). Dit geeft een vergoeding van 15 uur x € 129,63= € 1.944,45.
2.5.
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € 1.944,45 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21%. De totale vergoeding voor deskundigenkosten inclusief btw bedraagt € 2.352,78.
2.6.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 4.620,28.
2.7.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker moet vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 4.620,28.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 9 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.