ECLI:NL:RBZWB:2025:8701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
24/8660
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een last onder dwangsom in het kader van recreatief verhuren en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd vanwege het recreatief verhuren van zijn woning, wat volgens het college in strijd was met het bestemmingsplan en de Omgevingswet. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt. Eiser had in een eerder gesprek met de burgemeester en gemeenteambtenaren de toezegging gekregen dat hij, mits hij kon aantonen dat hij toeristenbelasting had betaald, zijn woning recreatief mocht verhuren. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte de last onder dwangsom heeft opgelegd, omdat eiser aan de voorwaarden van de toezegging heeft voldaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de last onder dwangsom met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ossewaarde),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen -Duiveland, het college.

Samenvatting

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 13 november 2024 (bestreden besluit), waarbij het college de last onder dwangsom van 11 juli 2024 (primair besluit) in stand heeft gelaten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt. Eiser krijgt gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft het primaire besluit genomen vanwege het recreatief verhuren van de woning van eiser, gelegen op het [adres] (hierna: de woning). Dit is volgens het college in strijd met artikel 22.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan] ’ in samenhang met artikel 5.1, onder aanhef en a, van de Omgevingswet (Ow). Eiser wordt gelast deze overtreding te beëindigen en/of beëindigd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- euro per week, waarbij een gedeelte van een week ook geldt als een week, met een maximum van € 25.000,- euro.
2.1.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2.
Het college heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het primaire besluit is hiermee in stand gelaten. Wel heeft het college de motivering van het primaire besluit aangevuld.
2.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.4.
Het college heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Zij werden vergezeld door [naam 1] en [accountant van eiser] . Namens het college was [naam 2] aanwezig.
2.6.
Tijdens de zitting is gebleken dat het college betwiste dat eiser vanaf 2013 doorlopend toeristenbelasting heeft betaald voor de woning. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiser gelegenheid te geven hiervan bewijsstukken aan te leveren. Eiser heeft per brief van 19 september 2025 diverse stukken aangeleverd. Het college heeft per e-mail van 9 oktober 2025 geconcludeerd dat eiser vanaf 2013 toeristenbelasting heeft afgedragen voor de woning.
2.7.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 24 november 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Beroepsgronden
3. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast vindt eiser dat de last onder dwangsom vernietigd moet worden, omdat het college zeven jaar lang niet tegen de overtreding heeft opgetreden.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 is de Ow in werking getreden. Op grond van de artikelen 22.1 en 22.2, eerste lid, van de Ow in samenhang bezien met artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet bestaat vanaf 1 januari 2024 het Omgevingsplan gemeente Schouwen -Duiveland uit een tijdelijk deel (het zogenoemde omgevingsplan van rechtswege). Naast onder meer de in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet genoemde besluiten, zoals geldende bestemmingsplannen, bestaat dit tijdelijk deel ook uit de omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat).
4.1.
Op de woning was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Het bestemmingsplan maakt daarom nu onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente.
Overtreding
5. Niet in geschil is dat eiser door op [website 1] en [website 2] de woning als recreatiewoning aan te bieden, artikel 22.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan in samenhang met artikel 5.1, onder aanhef en a, van de Ow heeft geschonden.
Beginselplicht tot handhaving
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) recentelijk in herinnering heeft gebracht in de uitspraak van 5 maart 2025 [1] geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in de regel gebruik moet maken van een bevoegdheid om handhavend op te treden, ook wel aangeduid als de beginselplicht tot handhaving. De reden voor deze beginselplicht is dat de rechtszekerheid vergt dat de feitelijke situatie in beginsel niet afwijkt van de juridisch toegestane situatie. Door middel van handhavend optreden wordt dit bereikt. Hieruit volgt het algemeen belang dat is gediend met handhaving.
6.1.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat dit algemene belang daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij schending van het vertrouwensbeginsel.
Vertrouwensbeginsel
7. Eiser is van mening dat het college van handhavend optreden moet afzien, omdat het college door te handhaven in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt. Volgens eiser heeft het college in een gesprek dat plaatsvond op 8 december 2016 aangegeven dat recreatieve verhuur van zijn woning is toegestaan, mits hij aan kan tonen dat hij vanaf 2013 toeristenbelasting heeft betaald. Aanwezig bij dit gesprek waren volgens eiser de heer [accountant van eiser] (de accountant van eiser), de heer [naam 3] (destijds burgemeester van de gemeente Schouwen -Duiveland) en mevrouw [gemeente ambtenaar 1] en de heer [gemeente ambtenaar 2] (beide gemeenteambtenaren van diezelfde gemeente).
7.1.
In beroep heeft eiser een schriftelijke verklaring van [naam 3] van 13 augustus 2025 overgelegd. Hierin staat over het gesprek van 8 december 2016 onder andere:

De gemeente Schouwen – Duiveland, bij monde van ondergetekende, heeft in voornoemd gesprek aangegeven dat de heer [eiser] schriftelijk moest aantonen dat hij de toeristenbelasting wel degelijk had betaald. Mocht hij dit kunnen aantonen, dan zou hij op dezelfde wijze worden behandeld als bij andere soortgelijke gevallen in die tijd gebeurde waarbij het recreatief verhuren (in dit geval [adres] ) in stand mocht blijven.”
7.2.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694), moet degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [2]
7.3.
Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Voor toerekening van een onbevoegde uitlating is nodig dat de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. De laatste stap is de vraag of het gewekte vertrouwen daadwerkelijk moet worden gehonoreerd.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een voorwaardelijke toezegging nu [naam 3] , die dus ten tijde van het gesprek burgemeester was, het verhaal van eiser bevestigd heeft. Dat gemeenteambtenaar [gemeente ambtenaar 2] verklaard heeft dat deze mededeling hem niet is bijgebleven, maakt de toezegging niet minder aannemelijk omdat [gemeente ambtenaar 2] hiermee slechts heeft aangegeven dat hij het niet meer weet.
7.5.
Bij een voorwaardelijke toezegging, zoals hier het geval is, mag de betrokkene ervan uitgaan dat de toezegging in beginsel wordt nagekomen als de gestelde voorwaarden worden vervuld. [3] Gelet op rechtsoverweging 2.6 stelt de rechtbank vast dat de voorwaarden van de toezegging vervuld zijn.
7.6.
De toezegging kan ook worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan. Hoewel de burgemeester zelf niet het bevoegde bestuursorgaan was, kon en mocht eiser in de gegeven omstandigheden veronderstellen dat de burgemeester de opvatting van het college vertolkte. De burgemeester is immers de voorzitter van het college en hij was met twee gemeenteambtenaren naar het gesprek gekomen om te praten over de overtredingen. [4]
7.7.
De rechtbank overweegt dat het bestaan van gerechtvaardigde verwachtingen niet met zich brengt dat altijd aan die verwachtingen moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat, hoewel het belang van handhaving zwaar weegt, het belang van eiser zwaarder weegt. Tot deze conclusie komt de rechtbank mede door het ontbreken van derden-belangen en het feit dat het college de overtreding jarenlang niet gehandhaafd heeft.
7.8.
Deze beroepsgrond slaagt. De andere beroepsgrond behoeft hierdoor geen aparte bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de last onder dwangsom ten onrechte heeft opgelegd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt om deze reden vernietigd. De rechtbank herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de last onder dwangsom met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van repliek met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 november 2024;
- herroept het primaire besluit van 11 juli 2024;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 9 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2804.
4.Zie artikel 34 van de Gemeentewet.