ECLI:NL:RBZWB:2025:8703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
02-006687-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een nepwapen en vrijspraak van poging tot afpersing

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en bedreiging met een nepwapen. De verdachte had op 5 januari 2023, samen met medeverdachten, geprobeerd om [aangever 1] af te persen door hem te dwingen € 112.000,00 te betalen onder bedreiging van geweld. De rechtbank oordeelde dat de poging tot afpersing niet bewezen kon worden, omdat de verdachte niet het oogmerk had om [aangever 1] te dwingen tot afgifte van het geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot afpersing, maar kwam tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [aangever 2]. De verdachte had een neppistool getoond en op het hoofd van [aangever 2] gericht, wat bij hem de redelijke vrees kon doen ontstaan dat hij om het leven zou worden gebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 200 uur. De benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 3] werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, terwijl de vordering van [aangever 2] ook niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van geestelijk letsel.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-006687-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2025
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [woonplaats] ,
raadsman: mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich (samen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [aangever 1] dan wel aan bedreiging van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] .
Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hierna respectievelijk [aangever 1] en [aangever 2] genoemd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om [aangever 1] af te persen door hem te dwingen € 112.000,00 te laten betalen onder bedreiging van geweld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de primair ten laste gelegde poging tot afpersing. Verdachte had geen oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling en door hem is geen geweld toegepast en niet gedreigd met geweld. Daarnaast behoorde het geldbedrag van € 112.000,00 toe aan verdachte en niet aan de in de tenlastelegging genoemde personen of besloten vennootschap. Het medeplegen kan evenmin worden bewezen nu het dossier geen blijk geeft van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Er kan ook niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Van het tonen, richten en zwaaien met een neppistool is geen reële dreiging uitgegaan, omdat dit wapen meteen als nep werd herkend. De overige ten laste gelegde gedragingen en verbale uitlatingen kunnen niet als bedreigend worden gekwalificeerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
In december 2022 is een conflict van financiële aard ontstaan tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en [naam 1] . [verdachte] heeft van [naam 1] een Landrover gekocht voor
€ 112.000,00, maar na betaling van dit bedrag werd de Landrover niet geleverd. [verdachte] bleek te zijn opgelicht en besloot onderzoek te laten verrichten door een privédetective. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het bankrekeningnummer waar het door hem betaalde bedrag naar was overgeboekt op naam stond van [aangever 1] , een zakenpartner van [naam 1] . [verdachte] verkeerde hierna in de veronderstelling dat [aangever 1] betrokken was bij de oplichting.
In december 2022 en januari 2023 had [verdachte] via Whatsapp contact met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] over de niet geleverde Landrover en de (vermeende) betrokkenheid hierbij van [aangever 1] . Uit de onderling gevoerde chatberichten volgt dat [verdachte] via [aangever 1] meer te weten wilde komen over [naam 1] om zo zijn geld terug te krijgen. Hierbij werden grote en bedreigende woorden gebruikt zoals “met n loop op ze knar gaat hij wel vertellen waar ik m kan vinden”, “ik zal me wel ff extra als bad boy kleden en “maat ik pak hem aan mij kent ie niet”. Besloten werd om naar het woonadres van [aangever 1] te gaan, omdat, zo volgt uit de chatberichten, “het toch minder leuk is als je gezin niet veilig is” en “op het privéadres meer paniek kan worden veroorzaakt”. Onder een valse naam werd telefonisch contact met [aangever 1] gelegd en er werd onder valse voorwendselen een afspraak met hem gemaakt.
Op 5 januari 2023 zijn de vier mannen in twee auto’s naar [plaats] gereden. [naam 2] is op enige afstand van de woning van [aangever 1] blijven wachten. De andere drie zijn daadwerkelijk naar de woning van [aangever 1] gegaan. Toen werd opengedaan door de nietsvermoedende [aangever 1] zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] de woning binnengegaan. In de woning waren op dat moment ook [aangever 2] en [aangever 3] ,
de zoon en toenmalige partner van [aangever 1] , aanwezig. [verdachte] heeft op indringende toon en met stemverheffing gevraagd waar zijn € 112.000,00 waren gebleven.
[verdachte] droeg een neppistool bij zich op het moment dat hij de woning binnenging. Hij heeft dit neppistool ook getoond aan en gericht op het hoofd van [aangever 2] . Zowel vader als zoon [aangever 1] en [aangever 3] hebben hierover consistent, gedetailleerd en eensluidend verklaard. Hun verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen, ook wat betreft de volgorde van de handelingen met de telefoon van [aangever 2] , waarmee hij de politie wilde bellen.
Vrijwel direct na het tonen en richten van het neppistool was voor alle aanwezigen duidelijk dat dit wapen nep was. De gemoederen bedaarden daarna enigszins en er werd in de woning telefonisch contact gelegd door [aangever 1] met [naam 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] verlieten hierna de woning. [medeverdachte 1] was al op een eerder moment vertrokken.
Het primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat [verdachte] door middel van eigenrichting heeft geprobeerd om in een dreigende sfeer en op intimiderende wijze te achterhalen waar de door hem betaalde € 112.000,00 was gebleven en/of waar hij [naam 1] zou kunnen vinden. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [verdachte] het oogmerk had om [aangever 1] te dwingen tot
afgiftevan het geld. Dit volgt niet uit de aangiftes of latere verklaringen van aangevers noch uit de chatberichten tussen verdachte en zijn medeverdachten. Bovendien leek [verdachte] voor het bezoek aan de woning al te weten dat [aangever 1] het geld niet onder zich had. Dit blijkt uit de bevindingen van de door hem ingehuurde privédetective en uit de inhoud van de chatberichten. In reactie op het chatbericht van [medeverdachte 2] “Ja en hope dat hij poen heeft” zegt [verdachte] namelijk “Ja maar moet die [naam 3] hebben” en “Moet via hem die [naam 1] pakken” en “Maar hij heeft het geld ontvangen” en “en zal t overgemaakt hebben naar die [naam 1] ”. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van een poging tot afpersing komt. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [aangever 2] . Vastgesteld is dat [verdachte] de woning is binnengegaan waar [aangever 2] aanwezig was en dat hij hem een neppistool heeft getoond en op zijn hoofd heeft gericht. [verdachte] stond op dat moment dertig centimeter bij [aangever 2] vandaan. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor bij [aangever 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij om het leven zou worden gebracht. Dat een kort moment later voor iedereen duidelijk was dat het een neppistool betrof, doet daar niet aan af. De rechtbank neemt hierbij ook de intimiderende wijze waarop [verdachte] zich gedroeg in aanmerking en dat hij het neppistool trok op het moment dat [aangever 2] zijn telefoon pakte om 112 te bellen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overige ten laste gelegde gedragingen en verbale uitlatingen onvoldoende het dreigende karakter blijkt, zodat hiervan vrijspraak zal volgen.
De rechtbank zal [verdachte] ook vrijspreken van het medeplegen, nu op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat bij deze bedreiging sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat de medeverdachten op de hoogte waren van de aanwezigheid van het neppistool en van een wezenlijke bijdrage van hun kant is niet gebleken.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 5 januari 2023 te [plaats] [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een neppistool te tonen en op hem te richten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte geen hogere straf op te leggen dan een maximale taakstraf van 240 uur in combinatie met een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 166 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [aangever 2] (hierna: slachtoffer). Verdachte is, onder valse voorwendselen, de woning van de vader van het slachtoffer binnengekomen. Het slachtoffer was op dat moment in die woning aanwezig. Verdachte heeft zich vervolgens in die woning op zodanig intimiderende wijze gedragen dat het slachtoffer zijn telefoon heeft gepakt en 112 wilde bellen. Verdachte wilde dat voorkomen en heeft toen een (naar later bleek nep-)pistool uit zijn jaszak gepakt en dat van korte afstand op het hoofd van het slachtoffer gericht. Daarmee heeft hij een voor het slachtoffer angstige situatie gecreëerd en zijn gevoelens van veiligheid ernstig aangetast. Dat het slachtoffer vrijwel direct daarna ontdekte dat het om een neppistool ging, doet niets af aan de aanvankelijke schrik en angst. De rechtbank weegt ook mee dat de bedreiging plaatsvond in een woning; bij uitstek de plek waar men zich veilig hoort te voelen, en de confrontatie met verdachte voor het slachtoffer volledig onverwachts kwam.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 oktober 2025 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn die ingevolge artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht moet worden genomen. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 6 januari 2023. De rechtbank doet uitspraak op 9 december 2025. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar met elf maanden overschreden. De rechtbank houdt hiermee bij de straftoemeting in strafverlagende zin rekening.
Op te leggen straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging acht op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hieruit volgt dat bij een bedreiging waarbij een (nep)vuurwapen wordt getoond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt heeft te gelden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om in dit geval geen straf op te leggen die met zich mee zou brengen dat de verdachte alsnog naar de gevangenis moet. Daarbij wegen de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee. Verdachte heeft onnodig lang met de dreiging van de mogelijke consequenties van deze strafzaak moeten leven. Verdachte leidt een stabiel leven en sinds zijn invrijheidstelling op 18 januari 2023 heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij inziet dat hij destijds fout heeft gehandeld en daar spijt van heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertien dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een taakstraf van tweehonderd uur passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 9.090,53, waarvan € 5.090,53 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade.
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 58.654,53, waarvan € 54.654,53 voor materiële schade en € 4.000 immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 4.000,00 voor immateriële schade op basis van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW aan de orde als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij door het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat anderszins sprake is van een aantasting in de persoon, omdat de benadeelde partij onvoldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd welke gevolgen het strafbare feit voor hem heeft gehad. Van een uitzonderlijke situatie waarin geen onderbouwing nodig is, is in dit geval geen sprake, gelet op rechtspraak van de Hoge Raad.
De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om de vordering alsnog verder te onderbouwen, omdat dat leidt tot een te grote belasting van deze strafprocedure.
De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het
subsidiairbewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 13 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] niet-ontvankelijk in de door hen ingestelde vorderingen en bepaalt dat [aangever 2] zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los voorzitter,
en mr. P.E. van Althuis en mr. J.B. Polak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2025.
Mr. Van Althuis en mr. Polak zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van €112.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever 1] en/of [naam 1]
en/of [B.V.] en/of een derde toebehoorde(n)
- zich heeft begeven naar het woonadres van voornoemde [aangever 1] en/of
- hem heeft toegevoegd "je weet waar we voor komen" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een (nep)pistool althans (nep)wapen heeft getoond en/of voornoemd (nep)wapen op/naar [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gericht en/of daarmee heeft gezwaaid en/of
- hem/hen heeft toegevoegd “er staan 50 mensen buiten met echte wapens” en/of “over 30 minuten komen we terug” althans woorden van gelijke aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- naar het woonadres van hem/haar/hun toe te gaan en/of aldaar naar binnen te gaan en/of
- hem/haar/hen toe te voegen "je weet waar we voor komen" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een (nep)pistool althans (nep)wapen te tonen en/of voornoemd (nep)wapen op hem/haar/hen te richten en/of daarmee te zwaaien en/of
- hem/haar/hen toe te voegen “er staan 50 mensen buiten met echte wapens” en/of “over 30 minuten komen we terug” althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)