4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
In december 2022 is een conflict van financiële aard ontstaan tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en [naam 1] . [verdachte] heeft van [naam 1] een Landrover gekocht voor
€ 112.000,00, maar na betaling van dit bedrag werd de Landrover niet geleverd. [verdachte] bleek te zijn opgelicht en besloot onderzoek te laten verrichten door een privédetective. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het bankrekeningnummer waar het door hem betaalde bedrag naar was overgeboekt op naam stond van [aangever 1] , een zakenpartner van [naam 1] . [verdachte] verkeerde hierna in de veronderstelling dat [aangever 1] betrokken was bij de oplichting.
In december 2022 en januari 2023 had [verdachte] via Whatsapp contact met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 2] over de niet geleverde Landrover en de (vermeende) betrokkenheid hierbij van [aangever 1] . Uit de onderling gevoerde chatberichten volgt dat [verdachte] via [aangever 1] meer te weten wilde komen over [naam 1] om zo zijn geld terug te krijgen. Hierbij werden grote en bedreigende woorden gebruikt zoals “met n loop op ze knar gaat hij wel vertellen waar ik m kan vinden”, “ik zal me wel ff extra als bad boy kleden en “maat ik pak hem aan mij kent ie niet”. Besloten werd om naar het woonadres van [aangever 1] te gaan, omdat, zo volgt uit de chatberichten, “het toch minder leuk is als je gezin niet veilig is” en “op het privéadres meer paniek kan worden veroorzaakt”. Onder een valse naam werd telefonisch contact met [aangever 1] gelegd en er werd onder valse voorwendselen een afspraak met hem gemaakt.
Op 5 januari 2023 zijn de vier mannen in twee auto’s naar [plaats] gereden. [naam 2] is op enige afstand van de woning van [aangever 1] blijven wachten. De andere drie zijn daadwerkelijk naar de woning van [aangever 1] gegaan. Toen werd opengedaan door de nietsvermoedende [aangever 1] zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] de woning binnengegaan. In de woning waren op dat moment ook [aangever 2] en [aangever 3] ,
de zoon en toenmalige partner van [aangever 1] , aanwezig. [verdachte] heeft op indringende toon en met stemverheffing gevraagd waar zijn € 112.000,00 waren gebleven.
[verdachte] droeg een neppistool bij zich op het moment dat hij de woning binnenging. Hij heeft dit neppistool ook getoond aan en gericht op het hoofd van [aangever 2] . Zowel vader als zoon [aangever 1] en [aangever 3] hebben hierover consistent, gedetailleerd en eensluidend verklaard. Hun verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen, ook wat betreft de volgorde van de handelingen met de telefoon van [aangever 2] , waarmee hij de politie wilde bellen.
Vrijwel direct na het tonen en richten van het neppistool was voor alle aanwezigen duidelijk dat dit wapen nep was. De gemoederen bedaarden daarna enigszins en er werd in de woning telefonisch contact gelegd door [aangever 1] met [naam 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] verlieten hierna de woning. [medeverdachte 1] was al op een eerder moment vertrokken.
Het primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat [verdachte] door middel van eigenrichting heeft geprobeerd om in een dreigende sfeer en op intimiderende wijze te achterhalen waar de door hem betaalde € 112.000,00 was gebleven en/of waar hij [naam 1] zou kunnen vinden. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [verdachte] het oogmerk had om [aangever 1] te dwingen tot
afgiftevan het geld. Dit volgt niet uit de aangiftes of latere verklaringen van aangevers noch uit de chatberichten tussen verdachte en zijn medeverdachten. Bovendien leek [verdachte] voor het bezoek aan de woning al te weten dat [aangever 1] het geld niet onder zich had. Dit blijkt uit de bevindingen van de door hem ingehuurde privédetective en uit de inhoud van de chatberichten. In reactie op het chatbericht van [medeverdachte 2] “Ja en hope dat hij poen heeft” zegt [verdachte] namelijk “Ja maar moet die [naam 3] hebben” en “Moet via hem die [naam 1] pakken” en “Maar hij heeft het geld ontvangen” en “en zal t overgemaakt hebben naar die [naam 1] ”. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van een poging tot afpersing komt. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [aangever 2] . Vastgesteld is dat [verdachte] de woning is binnengegaan waar [aangever 2] aanwezig was en dat hij hem een neppistool heeft getoond en op zijn hoofd heeft gericht. [verdachte] stond op dat moment dertig centimeter bij [aangever 2] vandaan. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor bij [aangever 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij om het leven zou worden gebracht. Dat een kort moment later voor iedereen duidelijk was dat het een neppistool betrof, doet daar niet aan af. De rechtbank neemt hierbij ook de intimiderende wijze waarop [verdachte] zich gedroeg in aanmerking en dat hij het neppistool trok op het moment dat [aangever 2] zijn telefoon pakte om 112 te bellen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overige ten laste gelegde gedragingen en verbale uitlatingen onvoldoende het dreigende karakter blijkt, zodat hiervan vrijspraak zal volgen.
De rechtbank zal [verdachte] ook vrijspreken van het medeplegen, nu op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat bij deze bedreiging sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat de medeverdachten op de hoogte waren van de aanwezigheid van het neppistool en van een wezenlijke bijdrage van hun kant is niet gebleken.