ECLI:NL:RBZWB:2025:8705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
02-006699-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing en bedreiging in een strafzaak

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. W.N. Ramnun, werd vrijgesproken van zowel de poging tot afpersing als de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte om geweld te gebruiken of om de aangevers te dwingen tot afgifte van geld. De feiten wezen erop dat de verdachte en medeverdachten in januari 2023 naar de woning van de aangever gingen, waar zij onder bedreiging van geweld informatie probeerden te verkrijgen over een financieel conflict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet het oogmerk had om de aangever met geweld te dwingen tot afgifte van geld, en dat er geen bewijs was voor medeplegen van de bedreiging met een neppistool. De benadeelde partijen, waaronder de aangevers, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen. De rechtbank besloot de kosten van de verdachte op nihil te begroten.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-006699-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2025
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende op [woonplaats] ,
raadsman: mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda .

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich (samen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [aangever 1] dan wel aan bedreiging van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] .
Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hierna respectievelijk [aangever 1] en [aangever 2] genoemd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om [aangever 1] af te persen door hem te dwingen € 112.000,00 te laten betalen onder bedreiging van geweld.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij meent dat geen sprake is van medeplegen, omdat het opzet op het gronddelict ontbreekt. Daarnaast heeft verdachte niet het oogmerk gehad tot het plegen van het ten laste gelegde. Tot slot was sprake van vrijwillige terugtred door verdachte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
In december 2022 is een conflict van financiële aard ontstaan tussen [medeverdachte 2] ) en
[naam 1] . [medeverdachte 2] heeft van [naam 1] een Landrover gekocht voor € 112.000,00, maar na betaling van dit bedrag werd de Landrover niet geleverd. [medeverdachte 2] bleek te zijn opgelicht en besloot onderzoek te laten verrichten door een privédetective. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het bankrekeningnummer waar het door hem betaalde bedrag naar was overgeboekt op naam stond van [aangever 1] , een zakenpartner van [naam 1] . [medeverdachte 2] verkeerde hierna in de veronderstelling dat [aangever 1] betrokken was bij de oplichting.
In december 2022 en januari 2023 had [medeverdachte 2] via Whatsapp contact met verdachte (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 1] en [naam 2] over de niet geleverde Landrover en de (vermeende) betrokkenheid hierbij van [aangever 1] . Uit de onderling gevoerde chatberichten volgt dat [medeverdachte 2] via [aangever 1] meer te weten wilde komen over [naam 1] om zo zijn geld terug te krijgen. Hierbij werden grote en bedreigende woorden gebruikt zoals “met n loop op ze knar gaat hij wel vertellen waar ik m kan vinden”, “ik zal me wel ff extra als bad boy kleden en “maat ik pak hem aan mij kent ie niet”. Besloten werd om naar het woonadres van [aangever 1] te gaan, omdat, zo volgt uit de chatberichten, “het toch minder leuk is als je gezin niet veilig is” en “op het privéadres meer paniek kan worden veroorzaakt”. Onder een valse naam werd telefonisch contact met [aangever 1] gelegd en er werd onder valse voorwendselen een afspraak met hem gemaakt.
Op 5 januari 2023 zijn de vier mannen in twee auto’s naar [plaats] gereden. [naam 2] is op enige afstand van de woning van [aangever 1] blijven wachten. De andere drie zijn daadwerkelijk naar de woning van [aangever 1] gegaan. Toen werd opengedaan door de nietsvermoedende [aangever 1] zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] de woning binnengegaan. In de woning waren op dat moment ook [aangever 2] en [aangever 3] ,
de zoon en toenmalige partner van [aangever 1] , aanwezig. [medeverdachte 2] heeft op indringende toon en met stemverheffing gevraagd waar zijn € 112.000,00 was gebleven.
[medeverdachte 2] droeg een neppistool bij zich op het moment dat hij de woning binnenging. Hij heeft dit neppistool ook getoond aan en gericht op het hoofd van [aangever 2] . Zowel vader als zoon [aangever 1] en [aangever 3] hebben hierover consistent, gedetailleerd en eensluidend verklaard. Hun verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen, ook wat betreft de volgorde van de handelingen met de telefoon van [aangever 2] , waarmee hij de politie wilde bellen.
Vrijwel direct na het tonen en richten van het neppistool was voor alle aanwezigen duidelijk dat dit wapen nep was. De gemoederen bedaarden daarna enigszins en er werd in de woning telefonisch contact gelegd door [aangever 1] met [naam 1] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verlieten hierna de woning. [verdachte] was al op een eerder moment vertrokken.
Het primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 2] door middel van eigenrichting heeft geprobeerd om in een dreigende sfeer en op intimiderende wijze te achterhalen waar de door hem betaalde € 112.000,00 was gebleven en/of waar hij [naam 1] zou kunnen vinden. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [medeverdachte 2] - laat staan verdachte - het oogmerk had om [aangever 1] met (bedreiging met) geweld te dwingen tot
afgiftevan het geld. Dit volgt niet uit de aangiftes of latere verklaringen van aangevers noch uit de chatberichten tussen verdachte en zijn medeverdachten. Bovendien leek [medeverdachte 2] voor het bezoek aan de woning al te weten dat [aangever 1] het geld niet onder zich had. Dit blijkt uit de bevindingen van de door hem ingehuurde privédetective en uit de inhoud van de chatberichten. In reactie op het chatbericht van [medeverdachte 1] “Ja en hope dat hij poen heeft” zegt [medeverdachte 2] namelijk “Ja maar moet die [naam 3] hebben” en “Moet via hem die [naam 1] pakken” en “Maar hij heeft het geld ontvangen” en “en zal t overgemaakt hebben naar die [naam 1] ”. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van een poging tot afpersing komt. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit niets blijkt dat verdachte op (voorhand op) de hoogte was van de aanwezigheid van het neppistool bij [medeverdachte 2] , zodat van opzet op of het medeplegen van het dreigen met dit wapen geen sprake kan zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de overige ten laste gelegde gedragingen en verbale uitlatingen onvoldoende het dreigende karakter blijkt.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 9.090,53, waarvan € 5.090,53 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 4.000,00 voor immateriële schade.
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 58.654,53, waarvan € 54.654,53 voor materiële schade en € 4.000 immateriële schade.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde;
De benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] niet-ontvankelijk in de door hen ingestelde vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los voorzitter,
en mr. P.E. van Althuis en mr. J.B. Polak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2025.
Mr. Polak is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van €112.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever 1] en/of [naam 1]
en/of [B.V.] en/of een derde toebehoorde(n)
- zich heeft begeven naar het woonadres van voornoemde [aangever 1] en/of
- hem heeft toegevoegd "je weet waar we voor komen" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een (nep)pistool althans (nep)wapen heeft getoond en/of voornoemd (nep)wapen op/naar [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gericht en/of daarmee heeft gezwaaid en/of
- hem/hen heeft toegevoegd “er staan 50 mensen buiten met echte wapens” en/of “over 30 minuten komen we terug” althans woorden van gelijke aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- naar het woonadres van hem/haar/hun toe te gaan en/of aldaar naar binnen te gaan en/of
- hem/haar/hen toe te voegen "je weet waar we voor komen" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een (nep)pistool althans (nep)wapen te tonen en/of voornoemd (nep)wapen op hem/haar/hen te richten en/of daarmee te zwaaien en/of
- hem/haar/hen toe te voegen “er staan 50 mensen buiten met echte wapens” en/of “over 30 minuten komen we terug” althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)