ECLI:NL:RBZWB:2025:8720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
02-341282-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig aan het verkeer deel te nemen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2024 te Dorst een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van ten minste 102 kilometer per uur op een weg waar maximaal 60 kilometer per uur was toegestaan. Door zijn onvoorzichtige rijgedrag raakte hij met zijn voertuig in een slip en botste tegen een boom, waardoor zijn bijrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel en een incomplete dwarslaesie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de veroordeling voor het veroorzaken van het ongeval.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur opgelegd, te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer, en de houding van de verdachte tijdens de rechtszaak. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de ernst van de verkeersfout, de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking was gekomen en dat er geen risico op herhaling was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verantwoordelijk rijgedrag, vooral onder jonge bestuurders.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02.341282.24
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005
wonende [woonplaats]
raadsvrouw mr. A. van Wijk, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Verdachte heeft ten minste 101 kilometer per uur gereden waar maximaal 60 was toegestaan. Hij is vervolgens met zijn voertuig geslipt en tegen een boom gebotst, waardoor het [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor het primair tenlastegelegde vrijspraak, omdat er slechts sprake was van een enkel moment van onoplettendheid en er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt vast dat op 1 oktober 2024 op de Leijweg te Dorst een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte reed met zijn personenauto over deze weg met een passagier achterin en met als bijrijder [slachtoffer] . Verdachte reed in de richting van de Bavelstraat met een snelheid van ten minste 102 kilometer per uur, waar maximaal 60 kilometer per uur was toegestaan. De rechtbank gaat daarbij uit van de minimale snelheid zoals die volgt uit de GPS gegevens, aangetroffen in de telefoon van passagier [naam] . In de bocht naar rechts is verdachte met de linkerzijde van de personenauto in de berm gekomen, waarna deze in een slip is geraakt. Verdachte verloor vervolgens de macht over het stuur en is uiteindelijk met de rechtervoorzijde van de personenauto tegen een boom gebotst. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten hersenletsel, een incomplete dwarslaesie en diverse fracturen.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander letsel is toegebracht. Van dergelijke schuld is sprake wanneer verdachte roekeloosheid, zeer onvoorzichtig of onoplettend handelen of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen, waaronder de aard en ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad volstaat een enkel moment van onoplettendheid niet voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW en dient in dergelijke gevallen sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte ten minste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele concrete geval mocht worden verwacht.
Schuldgradatie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld door meer dan 40 kilometer per uur te hard te rijden over de Leiweg. Dit betreft een smalle landweg bestaande uit één rijbaan bestemd voor verkeer in beide richtingen. De Leiweg is een onverlichte weg met bomen aan de noordzijde van de weg waardoor het zicht wordt belemmerd. Juist in deze situatie waarbij het ook nog eens donker was en hij een beginnend bestuurder is, had verdachte zich moeten houden aan de geldende maximumsnelheid en bedacht moeten zijn op het verloop van de weg, zodat hij voldoende tijd had om de verkeerssituatie goed te beoordelen. Te meer nu verdachte bekend was met de Leijweg, waardoor verwacht mag worden dat hij zich bewust was van de gevaren van deze smalle landweg. Het te hard rijden, in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor genoemde bijkomende omstandigheden ter plaatse, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat dus sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 1 oktober 2024 te Dorst, gemeente Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als be-stuurder van een motorrijtuig (personenauto, Honda Civic), daarmede rijdende over de weg, de Leijweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij ter plaatse bekend was en
terwijl hij beginnend bestuurder was
- in een bocht naar rechts met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur te rijden namelijk met een snelheid van tenminste ongeveer 100 kilometer per uur en
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden en
- vervolgens in een slip/drift is geraakt en tegen een boom is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, een incomplete dwarslaesie en diverse fracturen werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor 6 maanden met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. De officier van justitie neemt de richtlijn van het Openbaar Ministerie als uitgangspunt, waarbij hij in strafverminderende zin rekening houdt met de grote impact die het ongeval heeft gehad op verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij veroordeling oplegging van enkel een voorwaardelijke taakstraf en een OBM gelijk aan de periode dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest. Zij voert daartoe aan dat de reclassering heeft geschreven dat verdachte zichtbaar lijdt onder het gebeuren. Hij heeft veel verdriet om de situatie van zijn vriend [slachtoffer] . Daarvoor heeft hij hulp gezocht bij een psycholoog en EMDR-therapie gehad. Er zijn geen risico verhogende factoren en er is geen sprake van recidive. Ook verzoekt zij rekening te houden met het standpunt van [slachtoffer] , dat verdachte wat hem betreft al voldoende gestraft is en een straf daarom geen toegevoegde waarde heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig aan het verkeer deel te nemen. Verdachte reed veel te hard over een landweg, waardoor hij in een bocht de macht over het stuur verloor. De personenauto slipte en botste vervolgens tegen een boom. Door zich op deze wijze als weggebruiker te gedragen, heeft de verdachte de veiligheid van zijn passagiers in ernstige mate in gevaar gebracht. [slachtoffer] heeft ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een incomplete dwarslaesie, hersenletsel en meerdere fracturen. Na het ongeval heeft hij een week op de Intensive Care gelegen en is meerdere keren geopereerd. Vervolgens verbleef hij ruim een maand in het ziekenhuis en aansluitend ruim drie maanden in een revalidatie-centrum. De spierfunctie in zijn onderbenen is blijvend vrijwel afwezig, waardoor hij alleen met krukken een stuk rechtop kan lopen. Voor het overige is [slachtoffer] rolstoel-afhankelijk. Door de blijvende hersenschade ondervindt hij cognitieve klachten, zoals concentratie- en geheugenproblemen. Voor de rest van zijn leven zal hem dit aanzienlijk beperken in zijn dagelijkse leven en zijn mogelijkheden om te werken. Dat verdachte zelf en de derde inzittende er slechts met lichte verwondingen vanaf zijn gekomen, is haast ongelooflijk, wanneer je de foto in het dossier ziet van de bijna volledig ingedeukte auto ziet.
Strafoplegging dient niet alleen plaats te vinden met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar moet vooral ook worden afgezet tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval draagt de verkeersfout van verdachte de gradatie van aanmerkelijke schuld in de zin van de WVW.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna LOVS). Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en sprake is van aanmerkelijke schuld, in principe een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden als uitgangspunt geldt.
De rechtbank wijkt in het voordeel van verdachte af van voornoemd oriëntatiepunt. Dit doet zij met name vanwege de houding van verdachte zowel bij de politie als op zitting, waaruit blijkt dat hij zich bewust is van de ernstige gevolgen van zijn handelen en het feit dat hij hier erg onder lijdt. Zijn lijdensdruk komt op de rechtbank authentiek over. Verdachte is nog jong en zal met het schuldgevoel moeten leren leven dat door zijn toedoen zijn vriend onherstelbaar letsel is toegebracht en dat feit een gigantische impact op zijn leven heeft.
Ook de reclassering schrijft in haar rapport van 4 november 2025 dat verdachte veel verdriet heeft om de situatie van zijn vriend, [slachtoffer] . Verdachte kan het voorval en de gevolgen voor [slachtoffer] niet loslaten. Hij heeft psychologische hulp gezocht en EMDR-therapie gehad om het trauma te verwerken.
Bovendien heeft [slachtoffer] ter zitting aangegeven dat hij een straf niet nodig vindt, nu verdachte zijn vriend is en blijft en hij al voldoende gestraft is met het leed dat hij ervaart. De rechtbank vindt het bijzonder en positief dat de vriendschap tussen verdachte en [slachtoffer] nog altijd voortduurt ondanks het ongeval en de gevolgen ervan.
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het feit dat de reclassering de risico’s op hernieuwd verkeersgevaarlijk gedrag op laag inschat en geen bijzondere voorwaarden adviseert. Uit het strafblad blijkt ook niet dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank gaat daarom bij de strafoplegging uit van een first offender.
Ondanks dat de rechtbank veel gewicht toekent aan het leed van verdachte en de opmerking van [slachtoffer] dat hij geen straf voor verdachte wenst, dient toch een straf te volgen om aan de maatschappij mee te geven dat dergelijk verkeersgedrag onacceptabel is en niet mag gebeuren. Dit vooral als signaal naar de vele jonge rijbewijsbezitters, die zich wellicht niet bewust zijn van de risico’s en gevaren van te hard rijden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een OBM van 6 maanden met aftrek passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, en mr. S. Tempel en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. van Wijk, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 9 december 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te Dorst, gemeente Oosterhout, in elk geval in
Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto,
Honda Civic), daarmede rijdende over de weg, de Leijweg, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
terwijl het wegdek besmeurd was met modder die het wegdek slipgevaarlijk maakte
- in een bocht naar rechts met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur te rijden, in elk geval met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid van tenminste ongeveer 100 kilometer per
uur en/of
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van de door hem
bestuurde
personenauto niet zodanig te regelen dat hij in staat was de personenauto tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of vervolgens in een slip/drift is geraakt en tegen een
boom is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
hersenletsel, een incomplete dwarslaesie en diverse fracturen of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te Dorst, gemeente Oosterhout als bestuurder
van een voertuig (personenauto, Honda Civic), daarmee rijdende over de weg, de
Leijweg,
- in een bocht naar rechts met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur heeft gereden, in elk geval
met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid van tenminste ongeveer 100 kilometer per
uur en/of
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van de door hem
bestuurde
personenauto niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de personenauto tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of vervolgens in een slip/drift is geraakt en tegen een
boom is gebotst,
waarbij een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )