ECLI:NL:RBZWB:2025:8744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
02-327988-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seks tegen betaling met een minderjarig meisje in de zaak Kleinpolderplein

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2003, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking dat de verdachte meermalen seks tegen betaling heeft gehad met de toen minderjarige [aangeefster]. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 21 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 mei 2022 tot en met 9 juli 2022 meermalen ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], die op dat moment zestien jaar oud was. De verdachte heeft via Tikkie betalingen gedaan aan [aangeefster], wat door de rechtbank als bewijs werd gezien voor de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 170 uur. Daarnaast is er een immateriële schadevergoeding van €750,- aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer, wat heeft geleid tot de hogere voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-327988-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. D.E. van der Wiel, advocaat te Zoetermeer

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen seks tegen betaling heeft gehad met de toen minderjarige [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 20 mei 2022 tot en met 9 juli 2022 meermalen seks tegen betaling heeft gehad met de toen zestienjarige [aangeefster] . Alle handelingen zoals ten laste gelegd kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van verdachte vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. [aangeefster] heeft geen belastende verklaring over verdachte afgelegd en zij herkent verdachte ook niet. De Tikkie betalingen staan volledig op zichzelf en kunnen niet bewijzen dat er seksuele handelingen zijn verricht tussen verdachte en [aangeefster] . Bovendien heeft verdachte een vriend zijn telefoonnummer en bankrekening laten gebruiken om te voorkomen dat de vriendin van zijn vriend erachter zou komen dat hij gebruik maakt van de diensten van sekswerkers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemene inleiding
Op 4 augustus 2023 heeft de heer [persoon] een melding gemaakt bij de politie dat hij was opgelicht, omdat hij had betaald voor een seksafspraak maar de afspraak niet was doorgegaan. Door de politie is onderzoek gedaan naar de persoon waarmee de seksafspraak was gemaakt. Dit bleek de minderjarige [aangeefster] te zijn. Op 11 augustus 2023 heeft er met [aangeefster] een intake mensenhandel plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [aangeefster] verklaard dat zij seksueel is uitgebuit. Hierna is het strafrechtelijk onderzoek ‘Kleinpolderplein’ opgestart. Onder meer de telefoon en bankrekeningen van [aangeefster] zijn onderzocht. Bij dit onderzoek zijn transacties en Tikkie betalingen waargenomen die mogelijk van klanten van [aangeefster] afkomstig zijn voordat zij de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Verdachte is aangewezen als één van deze mogelijke klanten.
Wettelijk kader
In artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (oud) (hierna: Sr) is strafbaar gesteld de klant die seksueel contact heeft met een sekswerker die zestien of zeventien jaar oud was. De verdachte hoeft niet bekend te zijn met de leeftijd van het slachtoffer. De leeftijd is namelijk geobjectiveerd, waardoor opzet of schuld niet is vereist. In dit artikel staat de bescherming van de minderjarige centraal. De klant heeft een vergaande onderzoeksplicht om achter de (werkelijke) leeftijd van de sekswerker in kwestie te komen.
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een feit niet kan worden bewezen op basis van de verklaring van één getuige; daarvoor is meer bewijs vereist. Dit geldt voor de hele tenlastelegging, maar niet elk onderdeel van de tenlastelegging hoeft door twee bewijsmiddelen bevestigd te worden. Bij zedenzaken geldt daarbij in het bijzonder dat het niet nodig is dat het ten laste gelegde misdrijf zelf wordt bevestigd in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander objectief bewijs, afkomstig uit een andere bron. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Toepassing op onderhavige zaak
[aangeefster] heeft verklaard dat klanten soms via een Tikkie betaalden en dat zij degene was die de Tikkie meestal zelf aanmaakte. Als omschrijving bij de Tikkie zette zij zomaar iets neer, bijvoorbeeld ‘Boodschappen’, ‘afspraak’ of ‘eten’. Ze gebruikte Tikkie nooit privé, dus als zij Tikkie gebruikte, dan was dit altijd voor een klant in verband met een seksafspraak.
Verdachte heeft op 20 mei 2022 en 8 juli 2022 in totaal twee Tikkies betaald vanaf zijn bankrekening naar de bankrekening van [aangeefster] . De eerste Tikkie bedroeg € 150,- en had als omschrijving ‘eten’. De tweede Tikkie bedroeg € 200,- en had als omschrijving ‘Boodschappen’. Het gaat in totaal om een bedrag van € 350,-.
[aangeefster] heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij een seksafspraak met verdachte heeft gehad en dat zij hem niet herkent op de door de politie aan haar getoonde foto’s. Wel heeft [aangeefster] in zijn algemeenheid bij de politie verklaard dat het gezien de ‘lage’ door verdachte betaalde bedragen zou moeten gaan om zogeheten
car dates. Dat de Tikkie betalingen inderdaad zien op
car datesblijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de omstandigheid dat verdachte in de telefoon van [aangeefster] stond opgeslagen onder de naam ‘Fiat’, zijnde een automerk. Bovendien stond het telefoonnummer van verdachte opgeslagen in de telefoon van de tussenpersoon die voor [aangeefster] seksafspraken regelde. In de naam waaronder dit nummer is opgeslagen, komen zowel de voornaam van verdachte namelijk ‘ [voornaam verdachte] ’ als de initialen ‘ [initialen] ’ voor. [aangeefster] heeft hierover verklaard dat met de initialen [initialen] zijzelf wordt bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat [aangeefster] deze specifieke verdachte niet herkent, niet aan een bewezenverklaring in de weg. Dit mede gelet op de grote hoeveelheid klanten met wie [aangeefster] een seksafspraak heeft gehad. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat niet is gebleken dat verdachte om andere redenen deze Tikkies aan [aangeefster] heeft betaald.
Door de advocaat van verdachte is een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat verdachte zijn vriend zijn telefoonnummer en bankrekening heeft laten gebruiken. De rechtbank constateert dat verdachte zelf niet over dit scenario heeft verklaard. Bovendien heeft de rechtbank verdachte niet over dit scenario kunnen bevragen, nu dit scenario pas in het pleidooi naar voren is gekomen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat dit alternatief scenario op geen enkele wijze wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer van de advocaat voorbij.
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaring van de klant [persoon] constateert de rechtbank dat het kennelijk kan voorkomen dat er een betaling door een klant wordt gedaan aan [aangeefster] , zonder dat dit daadwerkelijk leidt tot een seksafspraak. Het ligt voor de rechtbank echter, zonder uitleg door de verdachte, niet in de rede dat iemand in mei 2022 een bedrag van € 150,- overmaakt aan een sekswerker en als daar geen seksafspraak tegenover staat vervolgens in juli 2022 nogmaals een bedrag van € 200,- betaalt aan dezelfde sekswerker.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte twee keer een seksafspraak, zijnde een
car date,heeft gehad met [aangeefster] .
Conclusie
Gelet op de door [aangeefster] gebruikte omschrijvingen bij de Tikkies en de aard van een seksafspraak dan wel
car datetegen betaling, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 mei 2022 tot en met 9 juli 2022 twee keer tegen betaling een seksafspraak heeft gehad met [aangeefster] , toen zij zestien jaar oud was, waarbij seksuele handelingen zijn verricht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 20 mei 2022 tot en met 9 juli 2022 in Nederland, meermalen, ontucht
heeft gepleegd met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die zich beschikbaar
stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen
betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien
jaren had bereikt, door het telkens
* betasten en/of strelen van het lichaam van die [aangeefster] en/of
* het zich door die [aangeefster] laten pijpen en/of
* het brengen van zijn penis in de vagina van die [aangeefster] en het op en neer bewegen van zijn penis in de vagina van die [aangeefster] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite integrale vrijspraak, heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het hebben van seksueel contact tegen betaling met de destijds zestienjarige [aangeefster] , waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen. Verdachte was zelf negentien jaar oud. In totaal zijn er twee seksafspraken met [aangeefster] geweest.
Verdachte heeft via internet een afspraak gemaakt met [aangeefster] , waarbij in de advertentie werd vermeld dat zij meerderjarig was. Verdachte is dus niet bewust en doelgericht op zoek gegaan naar een minderjarige sekswerker, maar hij heeft wel nagelaten zich te vergewissen van de daadwerkelijke leeftijd van [aangeefster] . Dit terwijl hij zich niet begaf binnen de vergunde seksindustrie. Hierdoor heeft verdachte het risico genomen dat hij seks zou hebben met een minderjarig meisje en dat hij aldus strafbaar zou handelen. Het was aan verdachte om dit risico te ondervangen en om te voorkomen dat dit heeft kunnen gebeuren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten, omdat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van een minderjarig meisje en daarmee aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Bovendien heeft verdachte met zijn handelen inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [aangeefster] . Door de wetgever wordt in artikel 248b Sr de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen van zestien en zeventien jaar uitdrukkelijk beschermd. Zij moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook (juist) op seksueel gebied. Het is mede aan verdachte te wijten dat haar deze mogelijkheid is ontnomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, al dan niet op latere leeftijd, schade kunnen toebrengen aan onder meer de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat het feit ook op [aangeefster] impact heeft gehad, volgt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er dus geen sprake is van recidive. De rechtbank constateert daarnaast dat artikel 63 Sr van toepassing is, gelet op de strafzaak tegen verdachte waarin de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 vonnis heeft gewezen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het taakstrafverbod, zoals opgenomen in artikel 22b Sr. Dit houdt in dat aan verdachte niet enkel een taakstraf kan worden opgelegd. Wel kan aan verdachte een taakstraf worden opgelegd in combinatie met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Hieruit volgt dat er bij de oriëntatiepunten voor artikel 248b Sr een onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieën. De eerste categorie ziet op het eenmalig hebben van seks met een minderjarige (zestien of zeventien jaar) tegen betaling waarbij wordt uitgegaan van een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur. Wanneer het daarbij aannemelijk is dat er voor verdachte aanwijzingen waren dat sprake is van uitbuiting of minderjarigheid, wordt onder categorie twee uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank benadrukt dat bij het bepalen van de straf beoordeeld moet worden welk verwijt verdachte individueel kan worden gemaakt. Uit het onderhavige strafdossier kan niet worden afgeleid dat er voor verdachte aanwijzingen waren dat [aangeefster] werd uitgebuit. Ook is, zoals eerder overwogen, niet gebleken dat verdachte doelbewust op zoek gegaan is naar een minderjarig meisje. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank dan ook de eerstgenoemde categorie als uitgangspunt.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan, nu hij zelf geen verklaring heeft afgelegd. Ook weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat sprake is geweest van meerdere, namelijk twee, seksafspraken. De rechtbank houdt anderzijds rekening met de omstandigheid dat, hoewel er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, het oudere feiten betreffen uit 2022.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 170 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat – in aanvulling op de oriëntatiepunten – een voorwaardelijk strafdeel nodig is, omdat verdachte onvoldoende rekenschap heeft gegeven zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor [aangeefster] , nu verdachte zelf geen verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft dan ook zorgen of bij verdachte de ernst van zijn handelen is doorgedrongen en of hij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat hij in de toekomst anders moet handelen om te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk feit.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van onder andere het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 750,- billijk. Deze schade ziet op het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de einddatum van de bewezenverklaarde periode, te weten 9 juli 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 248b (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de
leeftijd van zestien jaren, maar nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 170 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster] van € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2025.