ECLI:NL:RBZWB:2025:8837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
BRE 25/3262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens te late indiening in bestuursrechtelijke zaak

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.P.J.F. van Oijen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres, dat zij op 12 juni 2025 indiende tegen een besluit van het UWV van 4 november 2024, waarin haar arbeidsongeschiktheid werd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De bezwaarperiode liep tot en met 18 november 2024, maar het bezwaarschrift kwam pas op 12 juni 2025 bij het UWV binnen. Eiseres voerde aan dat zij het primaire besluit pas op 7 juni 2025 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende contra-indicaties zijn die erop wijzen dat eiseres het besluit eerder heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen rechtvaardiging heeft gegeven voor de termijnoverschrijding en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3262 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.J.F. van Oijen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda ), verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiseres van 12 juni 2025 vanwege het te laat indienen van het bezwaarschrift. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het bestreden besluit van 24 juni 2026 (de rechtbank leest: 24 juni 2025) het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres haar bezwaar te laat heeft ingediend.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het UWV [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is werkzaam geweest als gastvrouw voor ongeveer 40 uur per week. Op 24 juli 2023 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Eiseres werd uitgenodigd voor een spreekuur op 23 oktober 2024. Op die dag heeft de arts met eiseres een gesprek gehad over haar gezondheidsklachten en haar mogelijkheden om te werken.
3.1.
Met het besluit van 4 november 2024 (primair besluit) heeft het UWV een beslissing genomen over eiseres’ arbeidsongeschiktheid volgens de Ziektewet (ZW). Hierin is aangegeven dat de arts met eiseres heeft besproken dat zij vanaf 31 oktober 2024 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Daarom krijgt zij vanaf deze datum geen ZW-uitkering meer.
3.2.
Op 28 november 2024 heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend.
3.3.
Op 12 juni 2025 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.4.
Met de brief van 18 juni 2025 heeft het UWV de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 juni 2025 aan eiseres bevestigd.
3.5.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2026 (de rechtbank leest: 24 juni 2025) heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres haar bezwaar te laat heeft ingediend.
Bestreden besluit
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De bezwaarperiode liep tot en met 18 november 2024 en het bezwaarschrift kwam bij het UWV binnen op 12 juni 2025. Dit is te laat. Ondanks de reden die eiseres hiervoor heeft opgegeven, kan het UWV het bezwaar niet in behandeling nemen. Het UWV vindt dat eiseres ondanks deze situatie haar bezwaar binnen twee weken na 4 november 2024 had kunnen indienen. Op grond van de ter beschikking staande gegevens en eiseres’ gedragingen vindt het UWV het niet aannemelijk dat eiseres het primaire besluit destijds niet heeft ontvangen.
Eiseres heeft niet aan het UWV kenbaar gemaakt dat zij de beslissing niet heeft gekregen. Pas bij het bezwaarschrift van 12 juni 2025 wordt aangevoerd dat de beslissing van 4 november 2024 niet is ontvangen. In het telefoongesprek van 3 juni 2025 heeft eiseres de beslissing van 4 november 2024 opgevraagd. In het telefoongesprek van 8 april 2025 is met eiseres besproken dat zij te laat was met haar bezwaar tegen de beslissing van 4 november 2024. Er kan alleen een bezwaar in behandeling worden genomen als zij daar een goede reden voor had.
Eiseres heeft zich op 27 februari 2025, met ingang van 8 november 2024, (opnieuw) ziekgemeld en tot slot heeft eiseres op 28 november 2024 een WW-uitkering aangevraagd met ingang van 1 november 2024. In de beslissing van 4 november 2024 is eiseres ook gewezen op die mogelijkheid.
In de beslissing van 11 december 2024 is eiseres vervolgens geïnformeerd over voortzetting van haar WW-uitkering omdat zij weer beter is. De betalingen van de ZW-uitkering zijn gestopt en eiseres kreeg per 1 november 2024 betalingen van een WW-uitkering.
Tot slot is eiseres op het spreekuur van 22 oktober 2024 door de verzekeringsarts geïnformeerd over haar hersteld melding.
Beroepsgronden
5. Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door het UWV. Een rechtsgeldige bekendmaking van het primaire besluit heeft pas plaatsgevonden bij ontvangst van het primaire besluit door eiseres op 7 juni 2025. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt, omdat vanaf de eerste rechtsgeldige bekendmaking binnen twee weken bezwaar is gemaakt. Het UWV heeft enkel gesteld dat eiseres bekend moet zijn geweest met de beëindiging van de ZW-uitkering, hetgeen wezenlijk anders is dan het bestaan van contra-indicaties waaruit ondubbelzinnig volgt dat het primaire besluit van 4 november 2024 destijds moet zijn ontvangen.
Reactie UWV op de beroepsgronden
6. Het UWV stelt dat de gronden die eiseres aanvoert, dezelfde gronden zijn als die van bezwaar. Eiseres vermeldt in het beroepschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom ziet het UWV geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
Ten overvloede benadrukt het UWV dat zij bij het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar zijn uitgegaan van alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien, zoals ook in de beslissing op bezwaar is uitgelegd. Het UWV is niet enkel uitgegaan van de stopzetting van de uitbetaling van de ZW-uitkering aan eiseres.
Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
8. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 75k van de ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j van de ZW in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab van de ZW.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat artikel 75k van de ZW van toepassing is en de bezwaartermijn daarom twee weken bedroeg. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
8.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak [1] in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Contra-indicaties kunnen echter meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee - zonder nader bewijs - ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden.
8.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV het primaire besluit per gewone post heeft verzonden en dat het UWV van die verzending geen verzendregistratie kan overleggen. Het UWV heeft aangevoerd dat sprake is van contra-indicaties, waardoor de verzending aannemelijk is.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van contra-indicaties op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres het primaire besluit van 4 november 2024 kort na die datum heeft ontvangen, maar uiterlijk op 8 april 2025. Uit meerdere telefoonnotities die zich in het dossier bevinden blijkt namelijk dat eiseres heeft gevraagd tot wanneer zij bezwaar kon maken en in het gesprek van 8 april 2025 heeft zij concreet aangegeven dat zij bezwaar wil maken tegen het besluit van 4 november 2024 (en tegen een besluit van 21 maart 2025). Deze telefoonnotitie is niet voor een andere uitleg vatbaar. [2] Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat de betreffende telefoongesprekken zijn gevoerd, maar aangevoerd dat wat er genoteerd is, een interpretatie is van de klantcontactmedewerker. Dat wil niet zeggen dat eiseres die vragen ook op die wijze heeft gesteld. Misschien heeft de medewerker de datum van 4 november 2024 wel zo opgeschreven. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat uit de toelichting blijkt dat de medewerker overleg heeft gehad met de afdeling bezwaar en toen is aangegeven dat bezwaar alleen nog met een goede reden kan worden gemaakt. Daarnaast heeft eiseres veelvuldig telefonisch contact gehad met het UWV, een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, vragen gesteld over de bijstand en een nieuwe ziekmelding gedaan. Dit alles wijst erop dat eiseres op de hoogte was van het primaire besluit en dat zij dit besluit heeft ontvangen uiterlijk op 8 april 2025, waardoor het bezwaar van eiseres te laat is ingediend. Eiseres heeft geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 8 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41, eerste lid
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ziektewet
Artikel 75j
Deze paragraaf is van toepassing op geschillen van geneeskundige aard over het al dan niet bestaan of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken.
Artikel 75k
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j twee weken, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab.

Voetnoten

1.CRvB 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423.
2.CRvB 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3004.