ECLI:NL:RBZWB:2025:8888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4723
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en verzoek om schadevergoeding in Wmo-geschil

In deze zaak heeft eiseres zich op 2 juni 2023 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda gemeld voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college heeft op 30 augustus 2023 een besluit genomen waarin de aanvraag voor individuele begeleiding is toegewezen voor de periode van 1 september 2023 tot en met 31 augustus 2025. Eiseres heeft op 11 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit. Vervolgens heeft zij het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Het college heeft op 16 februari 2024 laten weten dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom, waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft op 27 maart 2024 opnieuw het college in gebreke gesteld en uiteindelijk heeft het college op 18 april 2024 meegedeeld dat zij recht heeft op een dwangsom van € 23,-. Op 3 juni 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.

Het college heeft op 21 juni 2024 een nieuw besluit genomen waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft haar beroep niet ingetrokken, omdat zij het niet eens was met dit besluit en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden vanwege een mediationtraject, maar na beëindiging van dit traject is de behandeling hervat. Tijdens de zitting op 8 december 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat het geschil betrekking heeft op een reeds verstreken periode. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen en het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat er bijzondere omstandigheden waren die een verlenging rechtvaardigden.

De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op 11 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4723 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(college)
,verweerder.

Inleiding

1. Eiseres heeft zich op 2 juni 2023 bij het college gemeld voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Met een besluit van 30 augustus 2023 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag om individuele begeleiding toegewezen voor de periode van 1 september 2023 tot en met 31 augustus 2025. Eiseres heeft op 11 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.1.
Eiseres heeft op 22 december 2023 het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Met een brief van 27 december 2023 heeft het college de beslistermijn met zes weken verdaagd. Vervolgens heeft het college eiseres met een besluit van 16 februari 2024 laten weten dat zij geen recht heeft op een dwangsom. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft op 27 maart 2024 het college opnieuw in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
1.3.
Het college heeft met een besluit van 18 april 2024 aan eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op een dwangsom van € 23,-.
1.4.
Eiseres heeft op 3 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het primaire besluit.
1.5.
Vervolgens heeft het college eiseres met een besluit van 21 juni 2024 (bestreden besluit) laten weten dat haar bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond wordt verklaard.
1.6.
Het college heeft op 21 juni 2024 een nieuw besluit over de dwangsom naar eiseres verzonden. Het besluit van 16 februari 2024 blijft in stand. Het besluit van 18 april 2024 komt te vervallen en eiseres heeft recht op een dwangsom van € 1.442,- . Het college verrekent de uitbetaalde € 23,- met de nog te betalen dwangsom.
1.7.
Naar aanleiding van het bestreden besluit heeft eiseres de rechtbank laten weten haar beroep niet in te trekken, omdat zij het niet eens is met het bestreden besluit. Ook wenst zij wettelijke rente te ontvangen over de verbeurde dwangsom. Zij verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.8.
De rechtbank heeft op verzoek van het college de behandeling van het beroep aangehouden, omdat partijen een mediationtraject waren aangegaan. Nadat het college de rechtbank liet weten dat het mediationtraject is beëindigd zonder overeenstemming, is de behandeling van het beroep weer voortgezet.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres deelgenomen. Namens het college waren aanwezig [naam] en mr. L.G.M. Geboers.

Beoordeling door de rechtbank

Niet tijdig beslissen
2. De rechtbank stelt vast dat het college na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen. Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Voor wat betreft de dwangsom heeft het college ter zitting toegezegd dat de wettelijke rente aan eiseres zal worden vergoed. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Bestreden besluit
3. Met betrekking tot het bestreden besluit ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in deze zaak geen procesbelang heeft. Hiervoor is van belang dat het geschil betrekking heeft op een reeds verstreken periode.
Gesteld noch gebleken is dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Verder is op voorhand onaannemelijk dat schade is geleden. Niet gebleken is dat eiseres in de van belang zijnde periode kosten voor individuele begeleiding heeft gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Griffierecht
4. Ter zitting heeft het college toegezegd het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden.
Overschrijding redelijke termijn
5. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaar is op 11 oktober 2023 door het college ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 21 juni 2024 en de rechtbank doet uitspraak op 11 december 2025. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat de redelijke termijn wordt verlengd met de periode tussen het verzoek om aanhouding van 5 december 2024 vanwege de start van een mediationtraject en de mededeling op 17 juni 2025 dat het mediationtraject is beëindigd. Met inachtneming van de verlenging is de redelijke termijn niet overschreden en bestaat geen recht op immateriële schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 11 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.