ECLI:NL:RBZWB:2025:889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
24/1567 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het UWV had eerder een besluit genomen op 28 maart 2023, waarin de uitkering per 22 juni 2021 werd geweigerd. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 18 januari 2024. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 werd het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van medische rapporten van verzekeringsartsen tot de juiste conclusie is gekomen dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres had psychische klachten en rugklachten, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen deze klachten adequaat hebben beoordeeld. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsartsen geen aanwijzingen hebben gevonden voor een beperking op het aspect van aandacht en concentratie, en dat de rugklachten niet ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen vastgesteld.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per 22 juni 2021, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een uitkering. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1567 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 28 maart 2023 (primair besluit I) geweigerd om per 22 juni 2021 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 18 januari 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en haar gemachtigde. Namens het UWV is mr. A.P.J. Mijs verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2
.In het bestreden besluit heeft het UWV beslist op de bezwaren van eiseres tegen een vijftal primaire besluiten. Ter zitting is vastgesteld dat de gronden van het beroep van eiseres zich alleen richten tegen het primaire besluit I, het besluit waarbij haar een WIA-uitkering is geweigerd per 22 juni 2021. Voor de volledigheid zullen alle primaire besluiten hieronder wel benoemd en omschreven worden.
2.1
Aan de weigering van de WIA-uitkering heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft het UWV dit standpunt gehandhaafd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 juni 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Voor dat werk is zij op 18 maart 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Eiseres was tot 8 juli 2019 in dienst bij haar voormalig werkgever. Vanaf 8 juli 2019 is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Aan eiseres is van 9 juni 2020 tot 16 september 2020 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend. De ZW-uitkering is daarom per 9 juni 2020 beëindigd. Eiseres heeft zich op 16 september 2020 opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 30 september 2020 is aan eiseres opnieuw ZW toegekend per 16 september 2020.
Hoewel eiseres tot 13 september 2022 een ZW-uitkering ontving, heeft het UWV nadien vastgesteld dat het einde van de wachttijd eigenlijk al op 21 juni 2021 was bereikt, omdat er voor en na de WAZO-periode sprake was van dezelfde ziekteoorzaak.
Op 21 augustus 2022 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 21 september 2022 is aan eiseres een voorschot WIA toegekend per 14 september 2022.
Met het primaire besluit I heeft het UWV geweigerd om per 22 juni 2021 een WIA-uitkering aan eiseres te verstrekken omdat eiseres volgens het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 14 april 2023 heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend per 14 september 2022.
Met het besluit van 26 april 2023 (primair besluit II) heeft het UWV eiseres gemeld dat de aan haar in de periode van 14 september 2022 tot en met 31 maart 2023 verstrekte (voorschotten op de) WIA-uitkering wordt verrekend met haar recht op een WW-uitkering over deze periode.
Op 11 mei 2023 heeft eiseres zich ziekgemeld per 10 mei 2023. Met het besluit van 26 juni 2023 is aan eiseres een voorschot ZW verstrekt per 14 juni 2023.
Met het besluit van 3 juli 2023 (primair besluit III) heeft het UWV geweigerd om per 10 mei 2023 een ZW-uitkering aan eiseres te verstrekken, omdat eiseres volgens het UWV arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk (zijnde de geduide functies in het kade van de WIA-beoordeling).
Met het besluit van 6 juli 2023 (primair besluit IV) heeft het UWV het over de periode van 14 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 verstrekte voorschot aan ZW-uitkering van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 10 juli 2023 (primair besluit V) heeft het UWV het recht op WW-uitkering van eiseres stopgezet per 14 juni 2023.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten I tot en met V bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b).
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en haar gezien op het spreekuur. Door de verzekeringsarts is eiseres psychisch onderzocht.
Volgens de verzekeringsarts is er sprake van PTSS en ervaart eiseres klachten met belemmeringen ten aanzien van het functioneren. Op basis van de onderzoeksbevindingen zijn er voldoende aanwijzingen voor een afgenomen psychische belastbaarheid waardoor meerdere beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren te duiden zijn.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 oktober 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting, dossieronderzoek verrichten informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b geven bestudering van alle beschikbare gegevens en eigen onderzoek aanleiding om de FML te herzien omdat de beperkingen door de primaire verzekeringsarts zijn onderschat. Door de verzekeringsarts b&b is de FML op 23 december 2023 aangepast.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Vanwege psychische klachten dient op de aspecten vasthouden en verdelen van de aandacht een beperking opgenomen te worden. Verder onderschatten de verzekeringsartsen de rugklachten van eiseres. Eiseres is van mening dat zij meer beperkt moet worden geacht op de aspecten buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, lang staan en voorovergebogen zijn. Voorts moet een beperking worden aangenomen op het aspect zitten, omdat eiseres regelmatig moet vertreden vanwege scoliose. Tot slot meent eiseres dat er een urenbeperking aangenomen moet worden. Zij heeft een energetische beperking vanwege alle psychische klachten en slecht slapen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder psychische en rugklachten. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft eiseres psychisch onderzocht, dossieronderzoek verricht en medische informatie, waaronder van de GZ-psycholoog van Indigo van 21 februari 2020, in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de van eiseres verkregen medische informatie van de GZ-psycholoog van Indigo van 12 oktober 2020, de arts van Ipsy van 25 maart 2021, 12 november 2021 en 12 september 2022, de psycholoog van Mentaal Beter van 19 april 2023, het secretariaat van GGZ Breburg van 8 november 2023 en de huisarts van eiseres van 13 december 2023, meegewogen bij zijn beoordeling van de belastbaarheid van eiseres. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig verricht.
4.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres te volgen in haar stelling dat zij vanwege haar psychische klachten beperkt moet worden geacht op het aspect vasthouden en verdelen van de aandacht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat tijdens het spreekuurcontact geen aanwijzingen voor aandacht- of concentratiestoornissen zijn gevonden. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat de aandachtsconcentratie van eiseres tijdens het gesprek, dat inclusief lichamelijk onderzoek zeventig minuten duurde, van begin tot eind goed te trekken en te houden was. Naast hun eigen waarnemingen hebben de verzekeringsartsen op basis van de beschikbare medische informatie van de behandelaars van eiseres geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om een beperking aan te nemen op het aspect vasthouden en verdelen van de aandacht. De rechtbank merkt op dat het de taak van de verzekeringsarts is om de bij eiseres bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid weer te geven in de FML. De verzekeringsarts is daarvoor opgeleid en het vaststellen van beperkingen behoort tot zijn specifiek deskundigheid en taak. Vastgesteld wordt dat eiseres geen medisch objectiveerbare informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat de verzekeringsartsen hun taak niet correct zouden hebben uitgevoerd. Weliswaar heeft eiseres in de vragenlijst naar aanleiding van haar ziekmelding van 24 juli 2019 vermeld dat zij moeite heeft om zich te concentreren, maar bij een WIA-beoordeling gaat om de objectivering van de klachten, niet om de subjectieve beleving daarvan door eiseres. Bovendien zegt deze opmerking in een vragenlijst uit 2019 niets over de objectief vast te stellen beperkingen van eiseres op de datum in geding.
4.5
Ten aanzien van de gestelde rugklachten wijst de rechtbank erop dat eiseres zich daarmee voor het eerst bij haar huisarts heeft gemeld in 2023, dus ruim na de datum in geding. Dit neemt echter niet weg dat door het UWV niet is betwist dat eiseres ook op de datum in geding al rugklachten had. Voor die rugklachten hebben de verzekeringsartsen ook beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsartsen hebben beoordeeld wat de ernst van die klachten was op de datum in geding en daarbij ook het verloop van de klachten in de periode voor de datum in geding bekeken. Daarbij hebben de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie betrokken. In tegenstelling tot eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om te stellen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres vanwege haar rugklachten onjuist of onvolledig hebben vastgesteld. Eiseres heeft geen medisch objectiveerbare informatie overgelegd waaruit volgt dat haar rugklachten op de datum in geding ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat haar rugklachten zijn verergerd door haar werk. Het UWV heeft terecht opgemerkt dat eiseres sinds 2019 niet meer heeft gewerkt. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat er een toename van klachten optrad tijdens haar zwangerschap, oftewel nadat zij al was gestopt met werken.
4.6
Met betrekking tot de claim van eiseres dat op energetische gronden een duurbeperking moet worden aangenomen, stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts b&b uiteen heeft gezet waarom in dit geval daar geen aanleiding voor wordt gezien. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat bij eigen onderzoek geen aanknopingspunten zijn gevonden voor het slechte slapen van eiseres. Op de verzekeringsarts b&b heeft eiseres geen vermoeide indruk gemaakt. Ook het feit dat eiseres al ruim een jaar in de middag 2 tot 3 uur slaapt, vormt volgens de verzekeringsarts b&b geen indicatie voor een urenbeperking. Na zo’n lange periode van middagslaap is er een stuk gewoontevorming ingeslopen en kan gesteld worden dat dit slapen overdag juist een belangrijke oorzaak van de matige nachtrust van eiseres is, zo heeft de verzekeringsarts b&b uitgelegd. Aangezien eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat in dit geval een duurbeperking niet geïndiceerd is.
4.7
Eiseres heeft aangevoerd dat onduidelijk is waarom zij door de eerstejaarsbeoordeling is gekomen en niet door de WIA-keuring. Ter zitting is door eiseres erkend dat er geen (verzekeringsgeneeskundige) eerstejaarsziektewetbeoordeling (EWZB) heeft plaatsgevonden, zodat deze grond naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking behoeft.
4.8
Omdat niet is gebleken dat in de FML van 23 december 2023 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft gerapporteerd dat, omdat de FML in bezwaar is gewijzigd, de door de arbeidsdeskundige geduide functies van productiemedewerker (Sbc-code 111175) en monteur printplaten (Sbc-code 111180) zijn verworpen. Rekening houdend met de gewijzigde FML, heeft de arbeidsdeskundige b&b de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en productiemedewerker confectie, kleermaken (Sbc-code 272042).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat het haar bevreemdt dat de functie van monteur printplaten met Sbc-code 111180 is verworpen terwijl vervolgens de functie montagemedewerker/bestukker met eveneens Sbc-code 111180 wordt geduid. Bovendien begrijpt eiseres niet waarom twee functies van productiemedewerker zijn geduid, terwijl eiseres voor het werk als productiemedewerkster is uitgevallen.
5.3
De rechtbank overweegt dat ter zitting namens het UWV is toegelicht dat binnen het functieselectiesysteem CBBS binnen één SBC-code verschillende functies met verschillende functienummers geduid kunnen worden, die een andere functie-inhoud en functiebelasting kennen. Het is daarom mogelijk dat voor het duiden van functies eenzelfde SBC-code gebruikt wordt, maar dat de gebruikte functies, en daarmee de inhoud en belasting van die functies, anders zijn. Gelet op deze toelichting, de wetenschap dat het CBBS systeem geen statisch systeem is (maar continu aangevuld, gewijzigd en geactualiseerd wordt) en de toelichting van de arbeidsdeskundige B&B bij deze specifieke functies, heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom binnen SBC-code 111180 de functie montagemedewerker/bestukker met functienummer 3699.0325.001 als passend geduid kon worden.
5.4
Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat in de geduide functies sprake zou zijn van gelijkenis met de functie waarvoor eiseres is uitgevallen, niet betekent dat deze functies per definitie niet geschikt kunnen worden geacht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door de arbeidsdeskundigen uitvoerig is toegelicht waarom in de geduide functies van productiemedewerker (industrie (Sbc-code 111180) respectievelijk confectie, kleermaken (Sbc-code 272042) de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Dat eiseres bij haar voormalig werkgever ook als productiemedewerkster werkzaam was en toen is uitgevallen, doet hieraan niet af. Het enkele feit dat de belastbaarheid van eiseres in haar eigen functie werd overschreden, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij geen vergelijkbare functies kan verrichten; dat de functies qua naam en (grotendeels) qua werkzaamheden op elkaar lijken, betekent niet dat ze (volledig) dezelfde functiebelasting hebben.
5.4
De rechtbank komt tot de conclusie dat de hiervoor genoemde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid mochten worden gebruikt.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2021 heeft vastgesteld op 31,88%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 juni 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 juni 2021. Daaruit vloeit voort – zoals de gemachtigde van eiseres zelf al heeft geschreven in het aanvullend beroepschrift – dat de andere primaire beslissingen evenmin onjuist zijn, aangezien eiseres tegen die besluiten geen zelfstandige beroepsgronden heeft gericht.
7.1
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.