In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek is ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland (GI), die de ondertoezichtstelling van de kinderen beheert. De GI verzocht om de bestaande regeling te wijzigen, zodat de vader van de kinderen, die onder toezicht staat, eenmaal per twee weken (beeld)belcontact met hen zou hebben onder begeleiding van een jeugdhulpverlener. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 7 januari 2025, waar zowel de moeder als de vader van de kinderen aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen en dat de kinderen bij de moeder wonen. De ondertoezichtstelling van de kinderen is recent verlengd tot 15 januari 2025. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de argumenten van de GI, die stelde dat de kinderen geen fysiek contact meer met hun vader wensen, en de vader, die dit betwistte. De kinderrechter oordeelde dat de GI onvoldoende bewijs had geleverd voor de wijziging van de zorgregeling en dat de voorgestelde beeldbelregeling niet in het belang van de minderjarigen was. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af, met de overweging dat de huidige regeling, waarbij de jeugdhulp de contactmomenten begeleidt, moet worden voortgezet totdat er voldoende bewijs is dat wijziging noodzakelijk is.
De kinderrechter benadrukte dat het risico bestaat dat het contact tussen de minderjarigen en hun vader verloren gaat als er enkel sprake is van een (beeld)belregeling. De kinderrechter concludeerde dat de GI niet had aangetoond dat de voorgestelde wijziging in het belang van de minderjarigen was en dat de huidige regeling moet worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Duerink.