Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil in conventie en reconventie
- [straat 1] (straat [basisschool] );
- [straat 2] (straat woning van de vrouw);
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw vorderde onder andere dat de man de omgang met het kind voor onbepaalde tijd zou worden ontzegd, en dat hij zich niet in de nabijheid van haar woonadres of de school van het kind mocht begeven. De vrouw onderbouwde haar vorderingen met zorgen over het opvoedklimaat van de man en meldingen van psychische problemen bij de man. De man voerde verweer en vorderde in reconventie dat de vrouw de zorgregeling zou naleven zoals eerder vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2025 werd de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vorderingen van de vrouw en wees deze af. Tevens werd de vordering van de man voor een ondertoezichtstelling van het kind afgewezen, omdat hierover al eerder was beslist. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.