Op 17 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn twee stiefkinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 december 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof mishandeling op twee data: 11 mei 2024 en 9 juni 2024. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen en de deskundigen zorgvuldig gewogen.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Wat betreft [slachtoffer 1] werd vastgesteld dat zijn verklaring over het letsel inconsistent was en dat er aanwijzingen waren dat hij het letsel zelf had veroorzaakt. De deskundige forensisch arts bevestigde dat het letsel mogelijk niet door een ander was toegebracht. Voor [slachtoffer 2] was er ook geen bewijs van letsel op de relevante datum, en zijn verklaringen waren te vaag om als bewijs te dienen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de mishandelingen had gepleegd, en sprak hem integraal vrij van de tenlastelegging. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.J.H. de Brouwer, en is geregistreerd onder parketnummer 02-372602-24.