ECLI:NL:RBZWB:2025:9048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
02-339318-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en taakstraf voor cocaïnehandel en bezit cocaïne met schending van de redelijke termijn

Op 18 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van cocaïnehandel en bezit. De verdachte, geboren in 1996, werd bijgestaan door raadsman mr. E.G.S. Roethof. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2025, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 8 november 2021 tot en met 11 januari 2022 handelde in cocaïne en op 11 januari 2022 in totaal 19,01 gram cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de drugs en dat de pleegperiode ingekort moest worden.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de cocaïne in het voertuig dat hij huurde en dat hij betrokken was bij de verkoop van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting was geschonden, aangezien er bijna vier jaar verstreken was sinds de aanhouding van de verdachte. De rechtbank matigde de gevangenisstraf van zeven maanden tot 180 dagen, waarvan 51 dagen voorwaardelijk, en legde daarnaast een taakstraf van 60 uren op. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en kleding, verbeurd verklaard werden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis werd toegewezen, waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet werd in een taakstraf van 200 uren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-339318-21
Parketnummer TUL: 02-086879-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2025, waarbij officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 4 december 2025.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 8 november 2021 tot en met 11 januari 2022 heeft gehandeld in cocaïne (feit 1) en dat hij op 11 januari 2022 in totaal 19,01 gram cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2, omdat verdachte geen wetenschap had van de drugs en daar ook geen beschikkingsmacht over had. Wat betreft feit 1 moet volgens de verdediging de pleegperiode worden ingekort.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank zal de bewijsmiddelen uitwerken indien hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (handel in cocaïne)
De politie heeft naar aanleiding van meldingen dat op [telefoonnummer] harddrugs kan worden besteld dit nummer getapt en observaties uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat [medeverdachte 1] telefonisch afspraken maakte met afnemers van verdovende middelen en dat anderen op die afspraken kwamen om de verdovende middelen af te leveren, waaronder de bestuurder van een Volkswagen Polo met [kenteken] . Verdachte huurde dit voertuig.
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde dealen enkel kan worden bewezen ten aanzien van de pseudokoop op 11 januari 2022 en een enkele andere overdracht. De rechtbank gaat daar niet in mee. Door het observatieteam van de politie werd op 14 en 21 december 2021 en op 6 en 11 januari 2022 waargenomen dat verdachte als bestuurder van de Volkswagen op locaties verscheen die door [medeverdachte 1] met afnemers waren afgesproken voor het afleveren van verdovende middelen. Op die locaties werd vervolgens kort contact gemaakt met bestuurders van andere voertuigen of stapten personen kortstondig als bijrijder bij verdachte in. Daarnaast werd verdachte dagelijks met de Volkswagen waargenomen bij de woning van [medeverdachte 2] , die werd gebruikt als zogenoemde ‘stashlocatie’, en werd gezien dat verdachte die woning met een sleutel betrad. Verder is verdachte meermalen met de Volkswagen bij de woning van [medeverdachte 3] geweest, al dan niet nadat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] had afgesproken, waarbij verdachte de woning steeds voor korte tijd betrad. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] vanuit haar woning verdovende middelen gaf aan de dealers. Bovendien is verdachte als bestuurder van de Volkswagen verschenen bij de pseudokoop, waar hij cocaïne heeft verkocht. Bij de doorzoeking van het voertuig zijn in een verborgen ruimte meerdere gripzakjes cocaïne aangetroffen. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen handelde in cocaïne.
Feit 2 (bezit verdovende middelen)
Op 11 januari 2022 is verdachte aangehouden als bestuurder en enige inzittende van de Volkswagen Polo met [kenteken] . In dit voertuig werden in een verborgen ruimte meerdere gripzakjes cocaïne aangetroffen. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de bestuurder, die ook gebruiker is van de auto, wordt geacht wetenschap te hebben van de goederen die aanwezig zijn in de auto waar hij gebruik van maakt en dat deze goederen zich ook in de machtssfeer van die persoon bevinden, tenzij er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het voertuig werd door verdachte gehuurd en is tijdens observaties door de politie meerdere keren gezien bij mogelijk drugsgerelateerde contactmomenten. Verdachte is ook diverse keren door de politie gezien als bestuurder van dit voertuig en verschenen op afspraken gemaakt door [medeverdachte 1] waarbij drugs werden afgeleverd. Bovendien was verdachte met dit voertuig aanwezig bij de pseudokoop, waarbij hij notabene cocaïne heeft verkocht aan een opsporingsambtenaar. Hij dealde dus in drugs. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in het voertuig, deze cocaïne dus opzettelijk aanwezig heeft gehad en als dealer ook beschikkingsmacht over had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 8 november 2021 tot en met 11 januari 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 11 januari 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 6,19 gram en
- 7,56 gram en
- 5,26 gram,
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarbij een voorwaardelijk strafdeel, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in en het bezit van cocaïne. Het gebruik van een harddrug zoals cocaïne brengt gezondheidsrisico’s met zich mee en kan tot blijvende schade leiden. Ook werkt het gebruik van verdovende middelen verslaving in de hand met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Terwijl verdachte bezig was met het voorzien in zijn eigen financiële behoefte, heeft hij met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 29 oktober 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten en daarvoor zelfs in een proeftijd liep.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 12 januari 2022, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna vier jaar verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn met 23 maanden is geschonden.
Zonder schending van de redelijke termijn had de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden geacht. Gelet op de voornoemde schending zal de rechtbank als compensatie de voorgenomen gevangenisstraf matigen en een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, in combinatie met een taakstraf, zodat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd gelijk aan het voorarrest. De rechtbank zal aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 51 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zal zij aan verdachte opleggen een taakstraf van 60 uren. Indien deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, staan daar 30 dagen vervangende hechtenis tegenover.

7.Het beslag

De inbeslaggenomen geldbedragen, kleding en tas zullen worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.
De inbeslaggenomen verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 juli 2020 van de politierechter in deze rechtbank is verdachte ter zake van handel in cocaïne veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 11 augustus 2020.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van de politierechter en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf, gelet op het tijdsverloop, echter omzetten in een taakstraf van 200 uur.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 33b, 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 51 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Beslag
- verklaart verbeurd als bijkomende straf:
  • 1 stk geldbedrag 740,- euro;
  • 1 stk geldbedrag 24,85 euro;
  • 1 stk kleding, beige, Canada Goose;
  • 1 stk kleding, blauw, Canada Goose;
  • 1 stk tas, grijs, Louis Vuitton;
  • verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 12 stk verdovende middelen, cocaïne, wit;
  • 3 stk cocaïne, wit;
  • 13 stk cocaïne, wit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf in de zaak met parketnummer 02-086879-20 toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze zaak bij vonnis van 27 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten 3 maanden;
- gelast in plaats van de gevangenisstraf het verrichten van een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf kan worden vervangen door
90 dagenhechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter,
en mrs. C.E.M. Marsé en F.L. Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 december 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 november 2021 tot en met 11 januari 2022 te [plaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer gebruikershoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,19 gram en/of
- ongeveer 7,56 gram en/of
- ongeveer 5,26 gram,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.