ECLI:NL:RBZWB:2025:914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429080 / JE RK 24-2134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en oudercommunicatie

Op 4 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De ouders van de minderjarige, die beiden het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in een conflict verwikkeld dat de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en dat de hulpverlening in het verleden niet heeft geleid tot verbetering van de situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2025 zijn zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn standpunt kenbaar te maken, wat hij heeft gedaan via een emailbericht. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de minderjarige momenteel geen contact wil met zijn vader, wat een ontwikkelingsbedreiging vormt. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met als doel de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429080 / JE RK 24-2134
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. J.L. Küppers-van Duijvenbooden te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 november 2024;
  • het op 23 december 2024 van de minderjarige [minderjarige] ontvangen emailbericht.
1.2.
De mondelinge behandeling - met gesloten deuren - heeft gelijktijdig met de behandeling van de bodemprocedure tussen de ouders in de zaak met het kenmerk C/02/420756 / FA RK 24-1534 plaatsgevonden op 21 januari 2025. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om over het verzoek schriftelijk dan wel mondeling zijn standpunt kenbaar te maken. Daarop heeft de kinderrechter van [minderjarige] een emailbericht ontvangen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - naar voren gebracht dat [minderjarige] een jongen van bijna twaalf jaar oud is, die gedurende zijn gehele leven een situatie heeft gekend waarin zijn gezag dragende ouders - met uitzondering van de keuze voor een basisschool - over allerlei belangrijke zaken en gebeurtenissen rondom hem niet op één lijn verkeren. Voor de totstandkoming van beslissingen over [minderjarige] in het kader van erkenning, het gezag en contact tussen hem en zijn vader zijn verschillende gerechtelijke procedures nodig gebleken. [minderjarige] heeft nooit onbelast contact tussen zijn ouders mogen ervaren.
4.2.
De tot op heden ingezette hulpverlening is niet geslaagd en beide ouders hebben zich ook niet (naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank van februari 2020) zelf tot de hulpverlening gewend voor het krijgen van psycho-educatie. Geprobeerd is om binnen het onderzoek te toetsen wat de mogelijkheden zijn voor het (opnieuw) inzetten van hulpverlening gericht op samenwerking tussen de ouders en verbetering van de oudercommunicatie. Echter, gebleken is van groot wantrouwen bij de moeder over het opnieuw inzetten van hulpverlening. De vader wil daaraan wel meewerken, maar met als voornaamste reden dat de hulpverlening het gedrag van de moeder dient te stoppen. Beide ouders laten in de visie van de Raad zien dat zij onvoldoende in staat zijn te reflecteren op hun eigen aandeel in de ontstane situatie. Ook lijken zij onvoldoende bereid om daarin door middel van de acceptatie van hulpverlening op korte termijn verandering te brengen.
4.3.
Tot eind februari 2024 heeft [minderjarige] contact gehad met de vader met een frequentie van één weekend per veertien dagen. Echter, hij heeft zich jarenlang - zoals ook door hem in het raadsonderzoek naar voren is gebracht - onvoldoende gehoord en begrepen gevoeld door zijn vader. Ook heeft [minderjarige] ervaren dat zijn vader regelmatig boos deed, dat hij vervelende dingen over moeder vertelde en dat, wanneer hij aangaf last te hebben van heimwee, daaraan door zijn vader voorbij werd gegaan. [minderjarige] is lange tijd naar zijn vader gegaan, terwijl hij dit eigenlijk niet wilde. De enige reden waarom hij ging was omdat dit moest van de moeder. Uiteindelijk is in februari 2024 na een woordenwisseling bij [minderjarige] spreekwoordelijk de emmer overgelopen, waarop hij is weggelopen en vervolgens op straat door een, voor hem onbekende vrouw, is opgevangen. Na dit incident is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige] en vader.
4.4.
Geconstateerd wordt verder dat [minderjarige] een cognitief sterke jongen is, hij doet het goed op school en heeft veel vriendjes en hobby’s. Ook thuis bij de moeder lijkt hij zich positief te ontwikkelen. Dat hij gedurende een aantal maanden geen contact heeft met zijn vader lijkt op dit moment niet van invloed op zijn huidige (positieve) ontwikkeling. De ouders reageren verschillend op de weerstand van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de vader, dit zorgt tussen hen (opnieuw) voor strijd en maakt ook dat [minderjarige] zich onvoldoende begrepen en serieus genomen voelt. Het is daarom op dit moment van belang dat met de door [minderjarige] getoonde weerstand oprecht rekening wordt gehouden en dat hij niet tot het hebben van contact met zijn vader wordt gedwongen. Dit zal er alleen maar toe leiden dat zijn weerstand groter wordt en hij zich nog meer gaat verzetten of wederom wegloopt. Daar staat wel tegenover dat in zijn algemeenheid het verlies van contact tussen een kind en een ouder als een vorm van een ontwikkelingsbedreiging wordt gezien. Door het contactverlies ontstaat er een gehechtheidsbreuk, die schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van kinderen. [minderjarige] heeft zich zowel bij de kinderrechter, als binnen het raadsonderzoek duidelijk uitgesproken: hij wil op dit moment geen contact met zijn vader. Hoewel hij nu heel zeker lijkt van zijn zaak kan dit anders worden, zoals wanneer hij met vragen gaat kampen over zijn identiteit, met gevoelens van verdriet en/of schuld of zich afgewezen voelen. Het is daarom belangrijk dat hij zich hierover kan en durft uit te spreken en dat bij de vader de deur voor hem altijd open blijft. Gebleken is in situaties, waarin dat niet het geval is, dat kinderen in de toekomst moeite (gaan) ervaren bij het ontwikkelen van een positief zelfbeeld, dat zij twijfels hebben over hun toekomst en dat zij problemen ervaren bij het ontwikkelen van de eigen identiteit en soms gedragsproblemen ontwikkelen.
4.5.
De Raad stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] al gedurende zijn hele leven wordt geconfronteerd met de problemen tussen de ouders. Bovendien lijken de ouders door het contactverlies tussen [minderjarige] en de vader nog meer van elkaar verwijderd te zijn geraakt. Indien er in die situatie niets verandert zal, naar het zich nu laat aanzien, dit voor [minderjarige] betekenen dat hij zich genoodzaakt blijft zien om voor één van zijn ouders te kiezen. Dit is in de visie van de Raad in strijd met [minderjarige]’ huidige en toekomstige (identiteits)ontwikkeling. De Raad acht het daarom van groot belang dat er hulpverlening wordt ingezet om te bezien of er in de toekomst mogelijkheden zullen zijn bij [minderjarige] om te komen tot enige vorm van contactherstel met de vader. Daarbij denkt de Raad aan bijvoorbeeld een kind behartiger. Deze persoon kan [minderjarige] helpen met het verwerken van zijn huidige keuze om geen fysiek contact te hebben met zijn vader en hem begeleiden naar een andere vorm van contact met zijn vader. Ook kan [minderjarige] zich bij deze neutrale persoon vrij uiten over zijn gevoelens. De Raad voorziet dat het veel van beide ouders zal vragen om [minderjarige] hierin op de juiste manier te ondersteunen. Met name van de vader zal dit erg veel geduld vragen. Bovendien lukt het beide ouders daarnaast onvoldoende om naar hun eigen aandeel in de situatie te kijken, waar bij komt dat zij al gedurende [minderjarige]’ gehele leven over belangrijke zaken die hem betreffen onvoldoende met elkaar weten te communiceren. Gelet op al deze factoren acht de Raad verplichte hulp en ondersteuning in het kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er kan dan in een verplicht kader worden gewerkt aan de volgende doelen:
- [minderjarige] krijgt de ruimte om zich te richten op zijn ontwikkelingstaken (waaronder
schoolgang, vriendschappen, hobby’s, ontwikkelen van zelfstandigheid);
- [minderjarige] blijft op de hoogte van het wel en wee van de vader;
- [minderjarige] kan altijd contact opnemen met de vader als hij er aan toe is en wordt hierbij
ondersteund door zijn omgeving;
- Vader blijft op de hoogte van de ontwikkelingen van [minderjarige] en wordt hierover
structureel geïnformeerd door de moeder;
- De ouders leren om de strijdbijl te begraven en komen samen - in samenwerking
met hulpverlening - tot een minimale vorm van communicatie/samenwerking voor het nemen van belangrijke beslissingen rondom [minderjarige];
- De ouders gaan inzien dat de weerstand van [minderjarige] tegen contact een systemisch
probleem is (dus van het gehele gezin) en leren er anders naar te kijken
dan vanuit het perspectief van “ouderverstoting”.
Een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar acht de Raad passend.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
Door de vader is opgemerkt dat door toedoen van de vrouw [minderjarige] opgroeit met een negatief vaderbeeld. Hij heeft daardoor nooit de gelegenheid gehad om met [minderjarige] een solide ouder-kind band op te bouwen. De vrouw biedt hem en [minderjarige] daarvoor ook geen althans onvoldoende ruimte. Hij wil geen ongewenste vader zijn. Dit weerhoudt hem er thans ook van om richting [minderjarige] andere initiatieven, zoals door middel van het sturen van kaartjes, te ontplooien.
5.2.
De advocaat van de vader heeft naar voren gebracht dat in haar visie hulpverlening nodig is om te komen tot een daadwerkelijke aanpak van de oorzaken die hebben geleid tot de actuele situatie, waarin er ten aanzien van [minderjarige] en de vader over ’ongerechtvaardigd contactverlies’ kan worden gesproken. Duidelijk moet worden wat er voor nodig is om die situatie om te keren en te komen tot een situatie, waarin zowel de vader als de moeder weer als ouder van [minderjarige] kan fungeren. Zij ziet geen mogelijkheden tot het inzetten van hulpverlening anders dan in een verplicht kader, nu de moeder daaraan vrijwillig niet zal meewerken.
5.3.
Door de moeder is opgemerkt dat [minderjarige] momenteel thuis en ook op school een goede ontwikkeling doormaakt. Dat hij gedurende een aantal maanden geen contact met zijn vader heeft zorgt er juist voor dat hij tot rust is gekomen. Ook ervaart hij niet langer de druk van de contactmomenten met zijn vader gedurende vakantieperiodes, wanneer die zich aandienen en kan hij deze ruimte benutten om bijvoorbeeld tijd met vrienden door te brengen. In dat verband laat de man door zijn opstelling zien dat hij geen oog heeft voor [minderjarige]’ belangen. Ook lijkt hij niet tot enige mate van zelfreflectie bereid of in staat. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij sinds november 2024 aan de man informatie over [minderjarige] verstrekt. Belangrijke beslissingen [minderjarige] betreffende, op dit moment speelt met name de schoolkeuze, worden niet gezamenlijk genomen. De man is wel uitgenodigd voor school(advies)gesprekken, maar daarop is door hem niet gereageerd. Tevens heeft de moeder hem bericht in welke scholen [minderjarige] interesse heeft. Er is in de afgelopen jaren al veel hulpverlening ingezet, die echter niet tot verbetering van de oudercommunicatie of het contact tussen [minderjarige] en de vader heeft geleid. Ook specifiek voor [minderjarige] vindt zij het onwenselijk dat er hulpverlening wordt ingeschakeld, nu hij op dit moment vooral behoefte heeft aan rust.
5.4.
De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat zij begrijpt dat er een situatie is ontstaan die in het belang van [minderjarige] aangepakt dient te worden. Echter rekening houdend met al wat er intussen aan hulpverlening is ingezet ligt in haar visie de oplossing daarvoor niet bij een nieuw hulpverleningstraject in een vrijwillig kader of verplicht door middel van een ondertoezichtstelling. De ouders - en meer nog de vader - dienen in de eerste plaats te (kunnen) reflecteren op hun beider aandeel in de ontstane situatie. Bovendien gaat het, behoudens de omstandigheid dat hij geen contact heeft met zijn vader, heel goed met [minderjarige]. Deze ondertoezichtstelling zou dan ook een zuivere omgangsondertoezichtstelling betreffen, bedoeld om omgang tot stand te brengen, hetgeen niet is geoorloofd. Voor [minderjarige] is het met name van belang dat de rust en ruimte, die hij momenteel ervaart, niet wordt verstoord en al helemaal niet dat contact tussen hem en de man op welke wijze dan ook wordt afgedwongen. Het lijkt in dit stadium meer helpend c.q. passend dat de man initiatieven onderneemt die erop zijn gericht om voorzichtig, zoals door het sturen van een kaartje, tot enig contact met [minderjarige] te komen.
5.5.
Het standpunt van de GI
Namens de GI is naar voren gebracht dat de GI de uit het raadsrapport gebleken zorgen met betrekking tot [minderjarige] in relatie tot zijn (toekomstige) ontwikkeling begrijpt. Wel wijst zij erop dat zij in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheden ziet om tot herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader te komen. Ook acht zij het in strijd met [minderjarige]’ belangen om op dit moment contact tussen hem en de vader af te dwingen. In de eerste plaats dient duidelijk te worden waar de weerstand bij [minderjarige] ten aanzien van het contact met zijn vader precies vandaan komt. Vervolgens kan worden onderzocht welke hulpverlening het meest geschikt is om tot een adequate aanpak daarvan te komen. Daarbij heeft hulpverlening in een vrijwillig kader de voorkeur van de GI. Echter gezien de complexiteit van de casus kan zij zich voorstellen dat hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling meer aangewezen is. In het laatste geval zal dit van de ouders en met name van de vader, rekening houdend met zijn situatie in geografisch opzicht, het nodige aan discipline en inzet vragen.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
In het licht van het voorgaande overweegt de kinderrechter als volgt. Zij stelt voorop dat alleen het tot stand brengen van omgang inderdaad onvoldoende grond kan zijn om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Echter, de kinderrechter is van oordeel dat hier geen sprake is van een zuivere zogeheten omgangsondertoezichtstelling. Uit het hierna overwogene volgt dat [minderjarige] in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd en dat de ondertoezichtstelling meerdere doelen dient
waaronderhet, indien mogelijk, realiseren van contact tussen de vader en [minderjarige]. Binnen de ondertoezichtstelling moet met name ook worden ingezet op het stabiliseren van een normale minimale communicatie/samenwerking tussen de ouders zodat op correcte wijze uitvoering kan worden gegeven aan het gezamenlijk gezag, vader op juiste wijze geïnformeerd wordt en ouders psycho-educatie krijgen over wat de huidige onderlinge strijd tussen de ouders voor [minderjarige] betekent.
6.3.
In het onderhavige geval is al jaren ingezet op hulpverlening in het vrijwillig kader. Dit heeft tot op heden geen effect gehad. De situatie is eigenlijk alleen maar verder verslechterd. Inmiddels zijn partijen op een punt gekomen dat er al een jaar helemaal geen contact meer is tussen de vader en [minderjarige], er geen enkel zicht is op enig herstel, er nauwelijks communicatie is tussen de ouders en er over en weer wantrouwen is naar elkaar. Beide ouders wijzen in deze met name naar de ander.
6.4.
De ouders lijken onvoldoende in staat te reflecteren op hun eigen aandeel in de ontstane situatie. Aan de ouders is in dat kader reeds eerder psycho-educatie aangeraden echter, tot op heden hebben beide ouders hier geen aanvang mee gemaakt. De huidige situatie kan alleen door middel van hulpverlening worden doorbroken. De moeder heeft evenwel aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in een hulpverleningstraject en zal hier in een vrijwillig kader dan ook niet aan meewerken. De vader heeft weliswaar aangegeven dat hij mee zal werken maar wel met als voornaamste reden dat de hulpverlening zich dan met name richt op het stoppen van de acties van de moeder.
6.5
De kinderrechter vreest dat als er nu geen verplichte zorg wordt ingezet enige kans op herstel van het contact tussen [minderjarige] en de man verloren is. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat dit niet in het belang is van [minderjarige]’ huidige en toekomstige (identiteits)ontwikkeling. De kinderrechter is eveneens van oordeel dat er hulpverlening moet worden ingezet om te bezien of er in de toekomst mogelijkheden zullen zijn bij [minderjarige] om te komen tot enige vorm van contactherstel met de vader. Daarnaast is het van belang dat [minderjarige] op neutrale wijze wordt geïnformeerd over het wel en wee van de vader en dat de vader met de hulpverlening tezamen op een juiste wijze [minderjarige] de ruimte gaat bieden voor eventueel herstel. Daarnaast acht de kinderrechter het van groot belang dat ouders leren om de strijdbijl te begraven en samen komen - in samenwerking met hulpverlening - tot een minimale vorm van communicatie/samenwerking voor het nemen van belangrijke beslissingen rondom [minderjarige]. Ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag maar in de praktijk komt dit er eigenlijk op neer, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, dat de moeder de beslissingen neemt en er geen overleg plaatsvindt. De vader voelt zich in deze onvoldoende gehoord en gezien waardoor hij zich terugtrekt. Teneinde tot een verbetering van deze situatie te komen dienen de ouders in te gaan zien dat de weerstand van [minderjarige] tegen contact een systemisch probleem is (dus van het gehele gezin) en leren er anders naar te kijken dan vanuit het perspectief van “ouderverstoting”.
De kinderrechter ziet de ondertoezichtstelling eigenlijk als een laatste mogelijkheid om het tij te keren voor [minderjarige] en ouders. De kinderrechter hoopt dan ook dat de ouders de ondertoezichtstelling aangrijpen als een kans om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren.
6.6
De kinderrechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat is voldaan aan de
wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter stelt [minderjarige] dan ook onder toezicht voor de duur van een jaar. Gedurende dat jaar dient de GI met de ouders te werken aan de volgende doelen;
- [minderjarige] krijgt de ruimte om zich te richten op zijn ontwikkelingstaken (waaronder
schoolgang, vriendschappen, hobby’s, ontwikkelen van zelfstandigheid);
- [minderjarige] blijft op de hoogte van het wel en wee van de vader;
- [minderjarige] kan altijd contact opnemen met de vader als hij er aan toe is en wordt hierbij
ondersteund door zijn omgeving;
- Vader blijft op de hoogte van de ontwikkelingen van [minderjarige] en wordt hierover
structureel geïnformeerd door de moeder;
- De ouders leren om de strijdbijl te begraven en komen samen - in samenwerking
met hulpverlening - tot een minimale vorm van communicatie/samenwerking voor het nemen van belangrijke beslissingen rondom [minderjarige];
- De ouders gaan inzien dat de weerstand van [minderjarige] tegen contact een systemisch
probleem is (dus van het gehele gezin) en leren er anders naar te kijken
dan vanuit het perspectief van “ouderverstoting”.
6.7
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht.
Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 4 februari 2025 tot 4 februari 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.