ECLI:NL:RBZWB:2025:9251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
02-356299-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, bedreiging, mishandeling en het wegmaken van een kat

Op 24 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 november 2024 heeft geprobeerd zijn ex-vriendin, [aangeefster 1], te doden door met een vuurwapen op haar te schieten. De verdachte heeft ook haar moeder, [aangeefster 2], bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en onder hevige emoties handelde, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, bedreiging met de dood, mishandeling en het wegnemen van een kat die aan [aangeefster 1] toebehoorde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [aangeefster 1] en [aangeefster 2].

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-356299-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Torentijd te Middelburg,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 december 2025, waarbij de officier van justitie mr. F. van Peski en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 november 2024
heeft geprobeerd om [aangeefster 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een (vuur)wapen op haar te schieten;
[aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
[aangeefster 2] heeft mishandeld door tegen haar lichaam te schoppen en/of trappen;
een kat van [aangeefster 1] heeft weggemaakt;
een projectiel van een kogelpatroon voorhanden heeft gehad;
een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het eerste feit, omdat verdachte bewust mis heeft geschoten en er daardoor geen aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster bestond. Daarnaast is de verdediging van mening dat het vierde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, mede omdat de kat weer is gevonden. Ten aanzien van de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Als hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 8 november 2024 is verdachte aanwezig in de straat van zijn ex-vriendin, aangeefster [aangeefster 1] . Hij staat geparkeerd in haar straat en bevindt zich in zijn auto. Aangeefster [aangeefster 2] , moeder van [aangeefster 1] , ziet dit en loopt naar buiten. Ook [aangeefster 1] komt naar buiten. Tussen haar en verdachte vindt een woordenwisseling plaats waarna verdachte uit zijn auto stapt met een wapen in zijn hand. Verdachte en aangeefsters verplaatsen zich naar de woonkamer van de woning van [aangeefster 1] . Daar wordt tussen verdachte en [aangeefster 1] over en weer geduwd en getrokken en verdachte schiet één keer op het plafond, waardoor deze is beschadigd. Na dit schot verplaatsen aangeefsters en verdachte zich naar de slaapkamer. Daar wordt [aangeefster 2] door verdachte geduwd en valt zij op de grond, waarna verdachte haar meermaals schopt. Vervolgens richt verdachte zijn wapen op het hoofd van [aangeefster 1] , die op dat moment op het bed zit, en vuurt het wapen af, waardoor zij een wond aan haar hoofd oploopt. Verdachte is na het schot op [aangeefster 1] vertrokken en naar zijn woning gereden. In het huis van [aangeefster 1] zijn twee projectielen aangetroffen en onderzocht. Deze projectielen zijn met één wapen verschoten en het projectiel in de slaapkamer bevat DNA van [aangeefster 1] . In de auto van verdachte is een boksbeugel aangetroffen. Het vuurwapen is niet gevonden.
Feit 1 poging doodslag
Om te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [aangeefster 1] van het leven te beroven. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval de dood van [aangeefster 1] ) is aanwezig indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De enkele wetenschap van die kans volstaat niet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met hevige emoties en overvallen door gevoelens van boosheid, de woning van zijn ex-vriendin met een wapen in zijn hand is binnen gegaan. Dit deed hij, volgens zijn verklaring ter zitting, met de intentie om [aangeefster 1] bang te maken. Gedurende de gehele tijd dat hij in de woning was, heeft verdachte dit wapen vastgehouden. Verdachte heeft in de woonkamer een schot richting het plafond gelost, waardoor hij zich in ieder geval na dit schot bewust was dat het wapen was doorgeladen. Aangeefsters verklaren consistent over het verloop en de gedane bedreigingen in de slaapkamer, zoals “jij eerst en dan je moeder”. Verder heeft getuige [getuige] , waar [aangeefster 1] mee aan de telefoon was, gehoord dat verdachte zei: “dit is het einde, nu ga ik haar neerschieten”. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van een gericht schot op het hoofd van [aangeefster 1] . De verklaring van verdachte dat het wapen per ongeluk is afgegaan in een worsteling met aangeefsters wordt op geen enkele wijze ondersteund door het dossier. Doordat verdachte in zijn boosheid en met hevige emoties op [aangeefster 1] heeft geschoten, in een kleine ruimte en op korte afstand, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat [aangeefster 1] zodanig geraakt zou worden, in het bijzonder op haar hoofd, dat zij daardoor dodelijk letsel zou oplopen. De gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Dat er sprake is van geringer letsel is niet toe te schrijven aan het gedrag van verdachte.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [aangeefster 1] (het primair tenlastegelegde).
Feit 2
Uit de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] volgt dat verdachte tegen hen heeft gezegd “deze is echt”, "jij eerst en dan je moeder" en "ik schiet eerst [aangeefster 1] en dan jou”. Verdachte heeft deze uitlatingen gedaan terwijl hij een wapen vasthad en bovendien heeft hij ook tweemaal daadwerkelijk geschoten, waarvan één keer gericht op [aangeefster 1] . De verklaringen vinden steun in de getuigenverklaring van [getuige] , die met [aangeefster 1] aan de telefoon was op dat moment. Verdachte zegt niet meer te weten wat er precies is gezegd en kan niet uitsluiten of en zo ja, welke bedreigende uitlatingen hij heeft gedaan. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de intentie had om aangeefsters bang te maken. Gelet hierop acht de rechtbank de bedreiging wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de passage “dit is de laatste keer dat je mij gaat zien, dus onthoud het maar”. Gelet op het moment waarop deze uitlating door verdachte is gedaan, namelijk toen hij zich nog in zijn auto bevond, kan deze uitlating niet zondermeer als bedreiging worden aangemerkt. Aangeefster [aangeefster 1] verklaart immers dat zij vermoedde dat verdachte daarmee bedoelde dat hij zichzelf wat aan zou doen.
Feit 3
Uit de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] volgt dat verdachte [aangeefster 2] in de slaapkamer een duw heeft gegeven waardoor zij naast het bed is gevallen. Verdachte heeft haar daarna een aantal keer geschopt. De verklaringen van aangeefsters vinden steun in de letselverklaring van [aangeefster 2] . De verklaring van verdachte dat hij [aangeefster 2] niet heeft geschopt wordt niet ondersteund door het dossier. Gelet hierop acht de rechtbank de mishandeling van [aangeefster 2] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
[aangeefster 1] verklaart dat haar kat sinds 7 november 2024 niet meer is thuisgekomen. De auto van (naar later bleek) verdachte is op 7 november 2024 door een buurman in een zijstraat van de straat van [aangeefster 1] gezien. Uit de gelogde gps locaties van de telefoon van verdachte volgt dat zijn toestel op 7 november 2024 tien minuten heeft verbleven bij een bosperceel naast de A4. Enkele weken later, op 13 december 2024, wordt de kat van [aangeefster 1] op ongeveer vijf kilometer van dit bosperceel aangetroffen. Verdachte zegt niets met de verdwijning van de kat te maken te hebben en herinnert zich niet waarom hij bij het bosperceel is geweest. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat verdachte de kat op 7 november 2024 heeft meegenomen en heeft achtergelaten in het bosperceel. Bij dit oordeel komt ook betekenis toe aan de algemene ervaringsregel dat een kat normaliter niet uit eigen beweging zover van de eigen, vertrouwde omgeving wegloopt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de kat van [aangeefster 1] heeft weggemaakt. Dat de kat weer is teruggevonden maakt dit niet anders, omdat niet is vereist dat het goed voorgoed verloren gaat of niet meer terecht komt.
Feit 5
Verdachte heeft met een wapen in de woning van [aangeefster 1] geschoten en daar zijn twee projectielen aangetroffen. Het projectiel dat in de woonkamer is aangetroffen, is onderzocht en uit dit onderzoek volgt dat dit munitie is van categorie III van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Gelet hierop acht de rechtbank het vijfde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte deze bewust aanwezig had. De verdachte moet zich bewust zijn van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de exacte locatie hiervan. Het hoeft zich dus niet in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor het bewijs van de bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
In de auto van verdachte is in het opbergvak achterop de bijrijdersstoel een boksbeugel aangetroffen. De boksbeugel is onderzocht en uit dit onderzoek volgt dat dit een wapen is van categorie I onder 3 van de WWM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de eigenaar en gebruiker van een auto wetenschap heeft van de aanwezige goederen in zijn auto en dat die goederen zich in zijn machtssfeer bevinden. Verdachte zegt dat hij niet wist dat het wapen in zijn auto lag en dat één van zijn vrienden het mogelijk heeft achter gelaten in zijn auto. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen concrete en verifieerbare verklaring. Gelet op voormelde omstandigheden en het uitblijven van een aannemelijke verklaring concludeert de rechtbank dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorhanden hebben van een wapen (boksbeugel) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vuur)wapen een kogel op die [aangeefster 1] heeft afgevuurd en die [aangeefster 1] op het hoofd heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op korte afstand die [aangeefster 1] en [aangeefster 2] een (vuur)wapen te tonen en dit (vuur)wapen in de richting van die [aangeefster 1] te wijzen en met dit (vuur)wapen in het plafond van de woning te schieten en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Deze is echt" en "Jij eerst en dan je moeder" en "Ik schiet eerst [aangeefster 1] en dan jou";
3
op 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal [aangeefster 2] heeft mishandeld door die [aangeefster 2] meermalen tegen het lichaam te schoppen;
4
op 7 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal opzettelijk en wederrechtelijk een kat die aan [aangeefster 1] , toebehoorde heeft weggemaakt;
5
op 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een projectiel (onderdeel van een kogelpatroon), kaliber .22 Lr, voorhanden heeft gehad;
6
op 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod met [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en een locatieverbod voor de gemeente [plaats 2] , met de bepaling dat bij iedere overtreding van deze maatregel twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast, met een maximum van zes maanden. Verder vordert de officier van justitie een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr. De officier van justitie vordert dat de bijzondere voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in geval van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf voor maximaal twee jaar, met een voorwaardelijk deel, op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Indien de straf hoger dan twee jaar uitvalt, verzoekt de verdediging deze geheel onvoorwaardelijk op te leggen gelet op de mogelijke latere deelname aan het penitentiaire programma en/of de voorwaardelijke invrijheidstelling. Wat betreft de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende het contact- en locatieverbod, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr, ziet de verdediging de noodzaak hiertoe niet. Verder verzoekt de verdediging rekening te houden met de psychische gesteldheid van verdachte, in die zin dat de feiten hem verminderd dienen te worden toegerekend. Ook is hij niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten jegens zijn ex-vriendin, namelijk poging doodslag, bedreiging met de dood en het wegmaken van haar kat. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging met de dood van haar moeder. Verdachte is de woning van zijn ex-vriendin met hevige emoties en overvallen door gevoelens van boosheid, binnengegaan en heeft zowel zijn ex als haar moeder bedreigd met een wapen. Verder heeft hij de moeder mishandeld tijdens haar poging haar dochter tegen hem te beschermen en heeft hij op zijn ex-vriendin geschoten. Door zijn bedreigende uitingen in combinatie met zijn (gewelddadige) gedragingen heeft verdachte bij [aangeefster 1] en [aangeefster 2] enorm veel angst veroorzaakt en hebben zowel moeder als dochter gevreesd voor hun leven en met name voor het leven van [aangeefster 1] . Dit rekent de rechtbank verdachte aan. De gevolgen van het handelen van verdachte op de levens van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] volgen ook uit de namens hen ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie en een boksbeugel. Een boksbeugel is een verboden wapen omdat het kan worden gebruikt om personen ernstig letsel toe te brengen. Het voorhanden hebben van een dergelijk handwapen acht de rechtbank dan ook kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van psychiater [persoon 1] van 27 augustus 2025. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis (volledig in remissie) en een stoornis in het gebruik van cannabis (licht en in vroege remissie in een gereguleerde omgeving). Volgens de psychiater is het voorstelbaar dat de ten laste gelegde feiten in het licht van zijn persoonlijkheidsproblematiek moeten worden bezien en adviseert de psychiater om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, verminderd toe te rekenen. Het risico op geweld wordt laag geschat waarbij in de partnerrelaties dit op termijn als matig kan worden gezien. Het recidiverisico kan (verder) verlaagd worden door het behandelen van de persoonlijkheidspathologie waardoor verdachte meer inzicht in de eigen problematiek krijgt en hij emotioneel weerbaar wordt en zijn eigen grenzen leert hanteren in de relatie met anderen. Deze behandeling zal het beste in een ambulante setting kunnen plaats vinden waar verdachte kan oefenen met alledaagse sociale situaties. Geadviseerd wordt het volwassenstrafrecht toe te passen en aan verdachte - indien de tenlastelegging bewezen wordt geacht - bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapportage van psycholoog [persoon 2] van 4 februari 2025. Hieruit volgt dat bij verdachte een disharmonisch intelligentieprofiel kan worden vastgesteld met een werkgeheugen en informatieverwerking op zwakbegaafd niveau. Er is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, waarbij sprake is van kwetsbaarheid, onrijpheid en tekortschietende coping. Verdachte vindt het moeilijk om zich kwetsbaar op te stellen en houdt negatieve gedachten en gevoelens voor zichzelf. Deze problematiek is ook aanwezig geweest ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Voor verlaging van de recidivekans en het verder verstevigen van de persoonlijkheid wordt geadviseerd een psychotherapie aan te gaan bij een ambulante polikliniek voor de doelgroep jongvolwassenen. Het ziekte-inzicht moet worden vergroot en verdachte zal moeten leren met eigen gevoeligheden en zwaktes om te gaan binnen zijn relatie met anderen. Het aanleren van meer adequate vormen van coping is daarbij een belangrijk onderdeel als ook om vast te houden aan eigen autonome gevoelens en gedachten. De psycholoog adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. De behandeling en het toezicht kunnen worden opgelegd als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 20 augustus 2025. Zij schatten de risico’s op recidive en letselschade gemiddeld in. Met name vanwege de problemen met betrekking tot het psychosociaal functioneren, middelengebruik en kwetsbaarheid en afhankelijkheid binnen partnerrelaties. Hoewel verdachte zegt zich aan de afspraken en voorwaarden te willen houden, heeft hij de neiging af te haken bij vrijwillige hulpverleningstrajecten en daarom acht de reclassering een gedwongen kader noodzakelijk. Naast toezicht en ambulante behandelverplichting is de reclassering van mening dat de inzet van slachtofferbeschermende maatregelen nodig is, te weten een contactverbod met de ex-partner en een contactverbod met haar moeder en locatieverbod voor de woonplaats van haar moeder met elektronische monitoring. Geadviseerd wordt het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft bovenstaande adviezen bij haar beoordeling betrokken en neemt het advies van de deskundigen om het volwassenstrafrecht toe te passen over. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden van het feit geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook neemt de rechtbank de adviezen van de deskundigen omtrent de mate van toerekening over, hetgeen betekent dat zij de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekent.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf voor langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de gevolgen van de feiten voor de slachtoffers, maar ook rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zijn kwetsbaarheid, de relatief jonge leeftijd en de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet in die omstandigheden ruimte en aanleiding om de duur van de gevangenisstraf te beperken en om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. Het voorwaardelijk deel vindt de rechtbank noodzakelijk gelet op hetgeen volgt uit de hierboven genoemde rapportages. De rechtbank zal de volgende door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbinden, te weten de meldplicht bij de reclassering, de ambulante behandeling, de dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. Daarbij wordt het reclasseringstoezicht opgelegd en zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel een proeftijd van drie jaar verbinden.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde, omdat, zoals hierna wordt overwogen, aan verdachte een contact- en locatieverbod zal worden opgelegd op grond van artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaar met daaraan verbonden twee weken hechtenis per overtreding. Dit middel dient om te voorkomen dat verdachte contact zoekt of heeft met de aangeefsters en de rechtbank acht dit voldoende.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaar passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag, mishandeling en bedreiging met de dood. Gelet op de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden, waaronder de persoonlijkheidsproblematiek waarmee verdachte al jaren kampt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefsters. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel
De rechtbank acht ter voorkoming van ernstig belastend gedrag van verdachte richting [aangeefster 1] en [aangeefster 2] het van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met hen en dat het hem verboden wordt zich in de woonplaats van [aangeefster 2] te bevinden. De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en dat hij zich niet bevindt in de woonplaats [plaats 2] , met uitzondering van de door de plaats lopende hoofd- en snelwegen te weten de [wegen] . De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van vijf jaar en bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis twee weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen aangeefsters.
De officier van justitie heeft verzocht een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen. De maatregel heeft als doel om de samenleving te beschermen tegen daders van zware geweldsdelicten en zedendelicten en ervoor te zorgen dat delinquenten met een hoog recidiverisico met het oog op de veiligheid van de samenleving langdurig – en indien noodzakelijk zelfs levenslang – onder toezicht kunnen blijven staan om dreigende recidive te signaleren. Uit zowel de rapportages van de psychiater en de psycholoog als het rapport van de reclassering volgt niet dat langdurig toezicht als bedoeld in artikel 38z Sr aangewezen is. Gelet hierop zal de rechtbank geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen, omdat zij deze maatregel niet noodzakelijk acht in deze zaak.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
7.2De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen batterijen en sleutel, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

[aangeefster 1]
Benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 23.218,09 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een vergoeding verzocht voor de niet vergoede medische kosten, reiskosten en beddengoed ter hoogte van € 718,09.
Nu deze schade niet is betwist, zal de rechtbank de vordering in zoverre toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een immateriële schadevergoeding van € 22.500,- gevorderd.
Als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad, een nadeel betreft dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending, een bedreiging waarbij een wapen op haar is gericht en het daadwerkelijke schieten op haar, waarbij zij op haar hoofd is geraakt, brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in haar vordering en in haar schriftelijke slachtofferverklaring duidelijk verwoord dat de feiten psychische gevolgen voor haar hebben (gehad).
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de hiervoor genoemde en niet bestreden gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 10.000,- billijk. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, te weten 8 november 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van € 2.000 voor de feiten 2 en 3.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad, een nadeel betreft dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending, een bedreiging met wapen, de mishandeling en het schieten op haar dochter waar zij getuige van is geweest, brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in haar vordering en in haar schriftelijke slachtofferverklaring duidelijk verwoord dat de feiten psychische gevolgen voor haar hebben (gehad).
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Ook is de schade niet betwist. Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de hiervoor genoemde en niet bestreden gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een volledig toewijzing van de vordering passend.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, te weten 8 november 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36f, 38v, 38w, 45, 55, 57, 285, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1: poging tot doodslag
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermaals gepleegd
feit 3: mishandeling
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken
feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 6: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar, waarvan 1 (één) jaar gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Emergis Verslavingsreclassering, Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 0113-267290. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGZ-Westelijk Noord Brabant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002, en [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] 1972;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaar zich niet zal ophouden in de plaats [plaats 2] , met uitzondering van de door de plaats lopende hoofd- en snelwegen te weten de [wegen] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 1] van € 10.718,09, waarvan € 718,09 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1] , € 10.718,09 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 88 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 2] van
€ 2.000, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 2] , € 2.000 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
1. GR verdovende middelen (PL2000-2024288055-G2792272)
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2792262);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2792278);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2818773);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2792264);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2792267);
11 STK patroonhouder (PL2000-2024288055-G2818748);
2 STK patroonhouder (PL2000-2024288055-G2818765);
3 STK wapen (PL2000-2024288055-G2818776);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2824162);
1. STK wapen (PL2000-2024288055-G2824163);
1. FLS olie (PL2000-2024288055-G2824172);
1. STK fust (PL2000-2024288055-G2824176);
2 STK granaat (PL2000-2024288055-G2824177);
4 STK wapen (PL2000-2024288055-G2824183);
1. STK patroonhouder (PL2000-2024288055-G2824230);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
2 STK batterij (PL2000-2024288055-G2818758);
1. STK sleutel (PL2000-2024288055-G2824235).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter,
en mr. G.H. Nomes en mr. F.L. Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 24 december 2025.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangeefster 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een (vuur)wapen een kogel op die [aangeefster 1] heeft afgevuurd en die [aangeefster 1]
in/op het hoofd heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangeefster 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een (vuur)wapen een kogel op die [aangeefster 1] heeft afgevuurd en die [aangeefster 1]
in/op het hoofd heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
[aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door op korte afstand die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] een (vuur)wapen te
tonen en/of dit (vuur)wapen in de richting van die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2]
te wijzen en/of met dit (vuur)wapen in het plafond van de
woning te schieten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen
"Dit is de laatste keer dat je mij gaat zien, dus onthoud het maar" en/of
"Deze is echt" en/of "Jij eerst en dan je moeder" en/of "Ik schiet eerst
[aangeefster 1] en dan jou", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke
dreigende aard of strekking
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
[aangeefster 2] heeft mishandeld door die [aangeefster 2] meermalen,
althans eenmaal, in/op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 7 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
opzettelijk en wederrechtelijk een kat/poes, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggemaakt
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
een munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten een projectiel (onderdeel van een kogelpatroon), kaliber .22 Lr,
zijnde munitie voorhanden heeft gehad
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
6
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [plaats 1] , gemeente
Reimerswaal
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te
weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)