4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is geweest die de bestuurder van de personenauto met [kenteken] was, dat hij die middag van Cadzand Bad naar huis reed en dat hij een groepje mensen op de Kievitenlaan in Cadzand heeft zien lopen. Ook verklaarde verdachte dat hij in Cadzand Bad alcoholhoudende drank tot zich had genomen, drie á vier jonge jenever in een tijdsbestek van 1 tot 1,5 uur. Tot slot verklaarde verdachte dat hij ter plaatse reed met een snelheid van 30 á 35 kilometer/uur.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 november 2022 loopt [slachtoffer] met zijn dochter en stiefvader op de Kievitenlaan te Cadzand als hij door een personenauto met [kenteken] wordt aangereden. Verdachte heeft met zijn auto op dat moment en die locatie gereden, nadat hij alcoholhoudende drank tot zich had genomen. De aanrijding wordt ook gezien door onafhankelijke [getuige] , die verklaart dat [slachtoffer] door de auto wordt geraakt en dat hij daarbij een doffe klap hoort. [slachtoffer] komt door de aanrijding ten val en loopt daarbij ernstig letsel op.
Bij het voertuigenonderzoek van de door verdachte bestuurde personenauto is aan de rechterzijde een schuifspoor en een veegspoor aangetroffen. Ook zijn vezels gevonden.
Verdachte is na de aanrijding doorgereden naar zijn woning.
Het toetsingskader
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden en zijn handelen aldus kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: ‘WVW’). Volgens vaste rechtspraak moet daarbij gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde wet. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. De kern van de onvoorzichtigheid schuilt in het kunnen voorzien dat het gevolg (het ongeval) door de onvoorzichtige gedraging kan intreden. Met verwijtbaarheid wordt gedoeld op vermijdbaarheid. De betrokkene moet anders hebben kunnen handelen.
Volgens vaste rechtspraak hoeft een fout die door een medeweggebruiker is gemaakt op zichzelf niet in de weg te staan aan een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW.
De aan verdachte verweten gedragingen in de tenlastelegging zien op (1) het na gebruik van alcoholhoudende drank gaan rijden, (2) het rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer/uur, althans met een snelheid die hoger lag dan voor het veilig verkeer ter plaatse geboden was en (3) het blijven rijden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en/of vrij zou blijven en/of zijn personenauto niet tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover verdachte de weg kon overzien of deze vrij was.
Op basis van de hiervoor geschetste feitelijke toedracht overweegt de rechtbank hierover het volgende.
(1) het na gebruik van alcoholhoudende drank gaan rijden
Verdachte heeft verklaard dat hij kort vóór het gebeuren binnen een tijdsbestek van anderhalf uur drie tot vier jonge klare (de rechtbank begrijpt: jenever), zijnde een alcoholhoudende drank, had genuttigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit onderdeel op grond van deze verklaring dan ook bewezen worden verklaard.
(2) het rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer/uur, althans met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was
En
(3) het blijven rijden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en/of vrij zou blijven en/of zijn personenauto niet tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover verdachte de weg kon overzien en of deze vrij was.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat een ongeval heeft plaatsgevonden. Dit is gebeurd tijdens een passeermanoeuvre van verdachte. Die manoeuvre verrichtte verdachte als bestuurder van zijn personenauto ten opzichte van een voetganger. In die zin is sprake van ongelijkwaardige verkeersdeelnemers. Ook staat vast dat verdachte zag en dus wist dat er meerdere voetgangers op de weg liepen. Deze voetgangers liepen uiterst rechts op de weg. Desondanks besloot verdachte door te rijden met op zijn minst de daar geldende maximum snelheid van 30 kilometer/uur en zijn snelheid niet aan te passen aan de situatie op dat moment. De hiervoor in het toetsingskader benoemde ‘vermijdbaarheid’ betekent in deze zaak dat verdachte een andere keus had moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank had van verdachte verwacht mogen worden dat hij, toen hij bemerkte dat zich voetgangers op de weg bevonden, de snelheid van zijn voertuig óf achter die voetgangers geminderd had en stapvoets achter hen was blijven rijden óf dat hij zijn snelheid dusdanig geminderd had dat hij de voetgangers uiterst links rijdend veilig had kunnen passeren. Dat hangt in dit geval samen met de hiervoor benoemde ‘voorzienbaarheid’: bij het naderen van een kwetsbare verkeersdeelnemer zoals een voetganger dient men extra voorzichtigheid te betrachten en te anticiperen op de op dat moment geldende situatie, omdat het risico op een botsing groot is en de gevolgen daarvan ernstig kunnen zijn. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt. Verdachte is toen hij dicht bij de heer [slachtoffer] was met de rechterzijde van zijn personenauto met hem in botsing gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte dus worden verweten dat hij zijn snelheid onvoldoende heeft geminderd en onvoldoende is uitgeweken voor de ter plaatse op dat moment geldende situatie.
Het letsel van [slachtoffer]
Door de aanrijding heeft [slachtoffer] een fractuur van de linker enkel en gescheurde pezen opgelopen. Bij zijn aangifte heeft [slachtoffer] vermeld dat de linkervoet volledig gedraaid was en de banden en pezen kapot waren. Hij is daarvoor geopereerd. Zes tot acht weken hierna zou hij nogmaals geopereerd moeten worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als verkeersdeelnemer verwacht mocht worden. De combinatie van de hiervoor omschreven verkeersfouten moet onder de gegeven omstandigheden worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuld aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde.
Ten aanzien van feit 2:
Gelet op de hiervoor geschetste feitelijk gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn auto bij het passeren van [slachtoffer] , die als voetganger aan het verkeer deelnam, in botsing met hem is gekomen. Verdachte had op dat moment redelijkerwijs moeten vermoeden dat aan [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht. Dat verdachte het ongeval niet gezien of gehoord heeft acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien diverse getuigen verklaard hebben over het horen van een doffe klap en verdachte verder is gereden op dezelfde weg om uiteindelijk rechtsaf te slaan, waardoor hij zowel in zijn achteruitkijkspiegel, als door zijn rechter zijruit de gevolgen van het ongeval had moeten waarnemen. Door toch door te rijden en zich niet te bekommeren om [slachtoffer] , heeft verdachte de plaats ongeval verlaten en zich daarmee schuldige gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Dit feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard door de rechtbank.