ECLI:NL:RBZWB:2025:926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-120951-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed en doorrijden na ongeval

Op 4 november 2022 heeft verdachte, als bestuurder van een personenauto, een verkeersongeval veroorzaakt waarbij hij een voetganger, genaamd [slachtoffer], heeft aangereden. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en is na de aanrijding doorgereden. Het slachtoffer heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een fractuur van de linker enkel en gescheurde pezen. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2025 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de impact van het ongeval op het slachtoffer en de gevolgen voor zijn leven, evenals het tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging en de behandeling ter zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-120951-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt met zijn rijgedrag;
feit 2:een plaats ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of kon vermoeden dat [slachtoffer] letsel en/of schade had door dat ongeval.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de officier van justitie telefonisch de toezegging heeft gedaan dat enkel vervolgd zou worden voor het rijden onder invloed van alcohol. Dat feit is door de politierechter op 2 augustus 2023 afgedaan. Vervolgens is bij brief van 21 augustus 2023 aan verdachte medegedeeld dat hij een dagvaarding voor de meervoudige kamer zal ontvangen in verband met het veroorzaken van een ongeval en het verlaten van de plaats ongeval.
De verdediging is van mening dat verdachte mocht vertrouwen op de telefonische toezegging van de officier van justitie dat niet vervolgd zou worden voor laatstgenoemde feiten. Door wel te dagvaarden is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit moet ertoe leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wordt in de vervolging.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Bij brief van 18 juli 2024 is door adjunct-officier van justitie [naam] aan de verdediging medegedeeld dat kort voor de politierechterzitting van 2 augustus 2023 nieuwe stukken betreffende het verlaten van de plaats van het ongeval binnen waren gekomen. Op 28 juli 2023 is er telefonisch contact tussen de verdediging en [naam] geweest. In dat gesprek heeft [naam] naar aanleiding van de vraag van de verdediging aangegeven dat de tenlastelegging van het artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 niet gewijzigd of ingetrokken zou worden, gelet op het korte tijdsbestek in relatie tot de geplande zittingsdatum. De behandeling ter zitting zou dus doorgaan. Verder vermeldt [naam] dat aan de verdediging niet is medegedeeld dat verdachte niet vervolgd zou worden voor andere uit het strafdossier volgende strafbare feiten.
Vervolgens is op 2 augustus 2023 het feit betreffende het rijden onder invloed behandeld op
de politierechterzitting. Door de verdediging is op die zitting naar voren gebracht dat de officier van justitie heeft gezegd dat verdachte voor andere strafbare feiten niet zou worden vervolgd. [naam] heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat er niet is gezegd dat verdachte niet vervolgd zou worden voor de andere feiten en dat een beslissing ten aanzien van de verdenking van de overige strafbare feiten nog dient te volgen.
Gelet op genoemde correspondentie en de gang van zaken tijdens de politierechterzitting van 2 augustus 2023 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen toezeggingen zijn gedaan over het niet verder vervolgen van de feiten. Er is dan ook geen schending van het vertrouwensbeginsel en ook geen strijd met de behoorlijke procesorde.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat – behoudens uitzonderingen – op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van informatie die door het openbaar ministerie is gegeven. De informatie betreft in deze zaak de mededeling van de adjunct-officier van justitie aan de verdediging dat niet is medegedeeld dat er niet vervolgd zou gaan worden en dat een beslissing ten aanzien van de verdenking van de overige strafbare feiten nog dient te volgen. Daar tegenover staat het verweer van de verdediging dat wel is gezegd dat er niet vervolgd zal gaan worden. Op basis van deze gegevens ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat aan de verstrekte informatie door het openbaar ministerie moet worden getwijfeld. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Ook acht de officier van justitie ten aanzien van feit 2 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat letsel was toegebracht aan genoemde [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van feit 1 van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Bepleit wordt dat de toedracht van het ongeval niet kan worden vastgesteld. Verder wordt bepleit dat de deuk in de auto van verdachte al vóór het ongeval aanwezig was en dat van de aangetroffen vezelsporen niet kan worden aangetoond dat deze van een voetganger afkomstig zijn. Daarnaast hebben [getuige] en de dochter van de aangever verklaard dat haar vader geraakt is door de rechtervoorzijde van het voertuig, maar is aan de auto van verdachte aan die kant geen schade vastgesteld.
Nu het dossier geen duidelijkheid biedt over de toedracht van het ongeluk, kan ook niet worden vastgesteld dat aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt dat hij niet behoorlijk en/of tijdig heeft afgeremd of niet tijdig is uitgeweken of onvoldoende maatregelen heeft genomen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte moet dan ook van feit 1 primair vrijgesproken worden. Gelet op de genoemde omstandigheden geldt het voorstaande ook voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde gevaarlijk rijgedrag.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging van mening dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte gemerkt moet hebben of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij een voetganger had geraakt. De rechtbank kan dan ook niet tot een bewezenverklaring komen en dit betekent dat verdachte ook van dit feit vrijgesproken moet worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is geweest die de bestuurder van de personenauto met [kenteken] was, dat hij die middag van Cadzand Bad naar huis reed en dat hij een groepje mensen op de Kievitenlaan in Cadzand heeft zien lopen. Ook verklaarde verdachte dat hij in Cadzand Bad alcoholhoudende drank tot zich had genomen, drie á vier jonge jenever in een tijdsbestek van 1 tot 1,5 uur. Tot slot verklaarde verdachte dat hij ter plaatse reed met een snelheid van 30 á 35 kilometer/uur.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 november 2022 loopt [slachtoffer] met zijn dochter en stiefvader op de Kievitenlaan te Cadzand als hij door een personenauto met [kenteken] wordt aangereden. Verdachte heeft met zijn auto op dat moment en die locatie gereden, nadat hij alcoholhoudende drank tot zich had genomen. De aanrijding wordt ook gezien door onafhankelijke [getuige] , die verklaart dat [slachtoffer] door de auto wordt geraakt en dat hij daarbij een doffe klap hoort. [slachtoffer] komt door de aanrijding ten val en loopt daarbij ernstig letsel op.
Bij het voertuigenonderzoek van de door verdachte bestuurde personenauto is aan de rechterzijde een schuifspoor en een veegspoor aangetroffen. Ook zijn vezels gevonden.
Verdachte is na de aanrijding doorgereden naar zijn woning.
Het toetsingskader
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden en zijn handelen aldus kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: ‘WVW’). Volgens vaste rechtspraak moet daarbij gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde wet. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. De kern van de onvoorzichtigheid schuilt in het kunnen voorzien dat het gevolg (het ongeval) door de onvoorzichtige gedraging kan intreden. Met verwijtbaarheid wordt gedoeld op vermijdbaarheid. De betrokkene moet anders hebben kunnen handelen.
Volgens vaste rechtspraak hoeft een fout die door een medeweggebruiker is gemaakt op zichzelf niet in de weg te staan aan een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW.
De aan verdachte verweten gedragingen in de tenlastelegging zien op (1) het na gebruik van alcoholhoudende drank gaan rijden, (2) het rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer/uur, althans met een snelheid die hoger lag dan voor het veilig verkeer ter plaatse geboden was en (3) het blijven rijden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en/of vrij zou blijven en/of zijn personenauto niet tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover verdachte de weg kon overzien of deze vrij was.
Op basis van de hiervoor geschetste feitelijke toedracht overweegt de rechtbank hierover het volgende.
(1) het na gebruik van alcoholhoudende drank gaan rijden
Verdachte heeft verklaard dat hij kort vóór het gebeuren binnen een tijdsbestek van anderhalf uur drie tot vier jonge klare (de rechtbank begrijpt: jenever), zijnde een alcoholhoudende drank, had genuttigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit onderdeel op grond van deze verklaring dan ook bewezen worden verklaard.
(2) het rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer/uur, althans met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was
En
(3) het blijven rijden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en/of vrij zou blijven en/of zijn personenauto niet tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover verdachte de weg kon overzien en of deze vrij was.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat een ongeval heeft plaatsgevonden. Dit is gebeurd tijdens een passeermanoeuvre van verdachte. Die manoeuvre verrichtte verdachte als bestuurder van zijn personenauto ten opzichte van een voetganger. In die zin is sprake van ongelijkwaardige verkeersdeelnemers. Ook staat vast dat verdachte zag en dus wist dat er meerdere voetgangers op de weg liepen. Deze voetgangers liepen uiterst rechts op de weg. Desondanks besloot verdachte door te rijden met op zijn minst de daar geldende maximum snelheid van 30 kilometer/uur en zijn snelheid niet aan te passen aan de situatie op dat moment. De hiervoor in het toetsingskader benoemde ‘vermijdbaarheid’ betekent in deze zaak dat verdachte een andere keus had moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank had van verdachte verwacht mogen worden dat hij, toen hij bemerkte dat zich voetgangers op de weg bevonden, de snelheid van zijn voertuig óf achter die voetgangers geminderd had en stapvoets achter hen was blijven rijden óf dat hij zijn snelheid dusdanig geminderd had dat hij de voetgangers uiterst links rijdend veilig had kunnen passeren. Dat hangt in dit geval samen met de hiervoor benoemde ‘voorzienbaarheid’: bij het naderen van een kwetsbare verkeersdeelnemer zoals een voetganger dient men extra voorzichtigheid te betrachten en te anticiperen op de op dat moment geldende situatie, omdat het risico op een botsing groot is en de gevolgen daarvan ernstig kunnen zijn. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt. Verdachte is toen hij dicht bij de heer [slachtoffer] was met de rechterzijde van zijn personenauto met hem in botsing gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte dus worden verweten dat hij zijn snelheid onvoldoende heeft geminderd en onvoldoende is uitgeweken voor de ter plaatse op dat moment geldende situatie.
Het letsel van [slachtoffer]
Door de aanrijding heeft [slachtoffer] een fractuur van de linker enkel en gescheurde pezen opgelopen. Bij zijn aangifte heeft [slachtoffer] vermeld dat de linkervoet volledig gedraaid was en de banden en pezen kapot waren. Hij is daarvoor geopereerd. Zes tot acht weken hierna zou hij nogmaals geopereerd moeten worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als verkeersdeelnemer verwacht mocht worden. De combinatie van de hiervoor omschreven verkeersfouten moet onder de gegeven omstandigheden worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuld aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde.
Ten aanzien van feit 2:
Gelet op de hiervoor geschetste feitelijk gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn auto bij het passeren van [slachtoffer] , die als voetganger aan het verkeer deelnam, in botsing met hem is gekomen. Verdachte had op dat moment redelijkerwijs moeten vermoeden dat aan [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht. Dat verdachte het ongeval niet gezien of gehoord heeft acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien diverse getuigen verklaard hebben over het horen van een doffe klap en verdachte verder is gereden op dezelfde weg om uiteindelijk rechtsaf te slaan, waardoor hij zowel in zijn achteruitkijkspiegel, als door zijn rechter zijruit de gevolgen van het ongeval had moeten waarnemen. Door toch door te rijden en zich niet te bekommeren om [slachtoffer] , heeft verdachte de plaats ongeval verlaten en zich daarmee schuldige gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Dit feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard door de rechtbank.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 4 november 2022 te Cadzand , gemeente Sluis, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kievitenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- na het gebruik van alcoholhoudende drank is gaan rijden en
- heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
- te blijven rijden zonder zich er onvoldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en/of vrij zou blijven en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen op een wijze waarop verdachte de weg kon overzien,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
botbreuken in de linkervoet en kapotte/(af)gescheurde pezen en/of banden, terwijl hij,
verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Cadzand , gemeente Sluis op de Kievitenlaan, op 4 november 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna: ‘OBM’) voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bepleit wordt dat het behoud van het rijbewijs voor verdachte van belang is in verband met het vervoeren van zijn echtgenote en het bezoeken van zijn broer, die aan Alzheimer lijdt. Het verzoek is om rekening te houden met het tijdsverloop en het gegeven de ten laste gelegde feiten niet gelijktijdig met het feit betreffende het rijden onder invloed zijn behandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij hij als bestuurder van een personenauto tegen [slachtoffer] , een voetganger, is aangereden. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol. Na het ongeval is verdachte doorgereden. Bij de aanrijding heeft [slachtoffer] letsel en veel pijn opgelopen. Uit de voordracht van de schriftelijke slachtofferverklaring ter zitting is gebleken dat het gebeuren een flinke impact heeft gehad in het persoonlijke leven van [slachtoffer] . Hij is een schaduw van de man die hij was, is zijn werk als horecaondernemer en kok kwijt en kan zijn vele hobby’s, waaronder als instructeur van diverse watersporten, tennisser, padelspeler en geocacher niet langer beoefenen. Ook voor zijn naasten hebben het ongeval en de gevolgen daarvan veel impact, met name voor zijn jongste dochter die het ongeval heeft zien gebeuren. Fysiek gezien heeft [slachtoffer] inmiddels vijf operaties moeten ondergaan en zullen er nog meer volgen om het bij het ongeval opgelopen letsel zoveel als mogelijk te herstellen. Het is maar de vraag of hij ooit geheel zal herstellen. Op dit moment wordt hij nog ernstig belemmerd in zijn doen en laten en beweegt hij zich voort met een loophulp.
De rechtbank rekent het verdacht aan dat hij met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid op onacceptabele wijze in gevaar heeft gebracht. Allereerst is hij met alcohol op achter het stuur gaan zitten. Dit is op zichzelf al geen verstandige keuze, aangezien alcohol de verkeersvaardigheid en het reactievermogen van verkeersdeelnemers negatief beïnvloedt. Hij heeft bovendien onvoldoende rekening gehouden met het gegeven dat hij in een auto, dus als ‘sterke verkeersdeelnemer’, veel voorzichtiger had moeten zijn ten opzichte van een kwetsbare verkeersdeelnemer, een voetganger. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij na de aanrijding niet is gestopt om hulp te bieden of de hulpdiensten in te schakelen, maar dat hij is doorgereden. Verdachte kon vermoeden dat hij iemand had aangereden en dat diegene daardoor letsel had opgelopen. Verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd en enkel gedacht aan zijn eigen belangen.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee de gevolgen die het voorval voor [slachtoffer] heeft gehad en dat verdachte ter zitting nog altijd moeite lijkt te hebben om op zijn rijgedrag te reflecteren. De rechtbank is niet overtuigd dat bij verdachte inmiddels het inzicht bestaat dat hij de bewuste dag een eenvoudige, andere keus had moeten maken. Hij blijft star vasthouden aan zijn beleving dat hij een goed en verantwoorde automobilist is, terwijl uit het dossier duidelijk naar voren komt dat dit in ieder geval die bewuste middag niet het geval was.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn justitiële documentatie (strafblad) van 30 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2005 veroordeeld is voor het rijden onder invloed. De rechtbank zal daar, gelet op de ouderdom van die veroordeling, geen rekening mee houden. In 2023 is verdachte opnieuw veroordeeld voor rijden onder invloed. Dat feit ziet echter op hetzelfde feitencomplex als de nu ten laste gelegde feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is om die reden van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een flink tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging tot de behandeling ter zitting. Zij zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 25 februari 2024. Op basis van het geschetste beeld door verdachte is sprake van stabiliteit op alle leefgebieden. Het risico op recidive wordt als laag geschat en er wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Op verzoek van de verdediging is door Forensisch Maatwerk ook een rapport d.d. 31 januari 2025 opgemaakt. Ook in dit rapport wordt aangegeven dat er stabiliteit bestaat met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Wel wordt opgemerkt dat verdachte de risico’s van alcoholgebruik in het verkeer mogelijk onderschat heeft en dat mogelijk sprake is van een gebrekkig risico-inzicht. Ook wordt opgemerkt dat verdachte moeite heeft met het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) verantwoordelijke straf op te leggen.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting schrijven bij het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel, bij gebruik van alcohol met een waarde minder dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht, een taakstraf van 160 uren en een OBM van 18 maanden voor. Gelet op het van toepassing zijn van artikel 63 Sr en het tijdsverloop zou dit in beginsel gematigd worden. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval zijn geen oriëntatiepunten ontwikkeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 160 uren en een OBM van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar op zijn plaats is. De rechtbank acht dit voorwaardelijk deel van belang als stok achter de deur voor verdachte om op verantwoorde wijze deel te namen aan het verkeer.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, lid 2 van deze wet;
feit 2:Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T. den Uil, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.
Mr. den Uil, mr. Nomes en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.