Ter onderbouwing van het verzoek is door het college het volgende aangevoerd. De ouders zijn gescheiden toen [minderjarige] nog erg jong was. Dit betrof een complexe scheiding en er is veel gebeurd in het leven van [minderjarige] , waaronder mishandeling. Bij [minderjarige] is sprake van ADHD en kenmerken van ASS en onveilige hechting. [minderjarige] toont een vermijdende hechting naar zijn vader en een ambivalente hechting richting de moeder. Er zijn meerdere therapeutische trajecten voor [minderjarige] ingezet, te weten speltherapie, EMDR en een (niet afgerond) PMT traject.
Medio april 2024 is de procesregie van de gemeente [geboorteplaats] betrokken geraakt naar aanleiding van zorgmeldingen bij Veilig Thuis, vanuit [basisschool] , [accommodatie] en de [school] over de veiligheid, het welzijn en het welbevinden van [minderjarige] en de
overige kinderen in het gezin van de vader, bedoeld om passende zorg en ondersteuning in te zetten. Daarbij werd gedacht aan stevige systemische hulpverlening. De moeder liet blijken daar voor open te staan; de vader gaf nadrukkelijk aan dat [minderjarige] een neutrale plek nodig had om aan zichzelf te werken.
Vanaf juli 2024 staat [minderjarige] ingeschreven in de [woonplaats 1] , waar de moeder woont. Gebleken is dat er direct veel inzet werd gevraagd met betrekking tot (crisis) hulpverlening. Dit in verband met meerdere incidenten, waarbij [minderjarige] binnen de gezinssituatie fysiek en verbaal geweld heeft laten zien. Daarop is [minderjarige] per 14 augustus 2024 op een crisisgroep van [jeugdzorg] geplaatst. Tegelijkertijd is in het gezin gestart met intensieve systemische hulpverlening. [minderjarige] heeft tijdens de crisisplaatsing een winkeldiefstal gepleegd, waarop aan hem een boete en een supermarktverbod is opgelegd. Verder gebruikte [minderjarige] regelmatig (hard)drugs, liep hij weg van de groep en zocht hij daar het conflict op. Geconcludeerd werd dat er enerzijds met de plaatsing onvoldoende resultaat was bereikt en anderzijds dat het te risicovol was om [minderjarige] terug naar huis te laten keren.
[minderjarige] is vervolgens op 21 oktober 2024 op een open groep (de [groep] ) van [jeugdzorg] in [plaats 2] geplaatst. Daar laat hij in toenemende mate destructief gedrag zien, onttrekt hij zich aan regels en begeeft hij zich in onveilige kringen waar (hard)drugs wordt gebruikt en gedeald. Ook is [minderjarige] op de groep meermalen onder invloed van drugs aangetroffen, waarbij urinecontroles door hem werden geweigerd. [minderjarige] loopt bovendien regelmatig weg van de groep en op die momenten is onbekend waar hij is. Daarbij komt nog dat tijdens een kamercontrole er bij [minderjarige] zes mobiele telefoons zijn aangetroffen met daarop meerdere apps en foto’s die met drugsgebruik en -handel in verband worden gebracht. [minderjarige] bleek de mobiele telefoons te hebben gestolen van zijn moeder, één daarvan heeft hij verkocht maar nooit geleverd, waardoor hij zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan oplichting. [minderjarige] blijkt erg beïnvloedbaar voor (crimineel) onveilig gedrag. Dit maakt dat hij keer op keer in gevaarlijke situaties terechtkomt, waarvan hij de consequenties niet kan overzien. [minderjarige] onttrekt zich bovendien aan het gezag zowel van de ouders als van de hulpverlening en de politie. Dit maakt dat hem onvoldoende bescherming kan worden geboden.
[minderjarige] verblijft nu met een time-out op een andere (open) groep, in afwachting van de mondelinge behandeling van vandaag. Vorige week is er een brief gevonden op de kamer van [minderjarige] , waaruit blijkt dat hij suïcidale gedachtes heeft. In een gesprek daarover heeft [minderjarige] weinig los gelaten aan de gedragswetenschapper van [jeugdzorg] . Er werd op dat moment geen acute onveiligheid gezien. Mogelijk dat er op termijn naar een hybride plaatsing kan worden gekeken, maar op dit moment is dat nog te vroeg.
Gelet op de situatie en de kwetsbaarheid van [minderjarige] , handhaaft het college het verzoek.