ECLI:NL:RBZWB:2025:930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429961 / JE RK 24-2273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe gezinscontext

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 12 mei 2025, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling, die het verzoek tot verlenging heeft ingediend. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft om de week bij elk van hen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die klem zit tussen de ouders, die elkaar wantrouwen en niet in staat zijn om in een vrijwillig kader de nodige veranderingen te bewerkstelligen. De moeder was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling, wat de kinderrechter zorgelijk vond, vooral gezien de signalen over haar welzijn en de gebruik van een bodycam. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een later moment om het resterende deel van het verzoek te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429961 / JE RK 24-2273
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
aanvankelijk bijgestaan door mr. V.K.S. Deetman, advocaat te Dordrecht,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 december 2024.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 4 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De moeder - opgeroepen via haar advocaat - alsook haar advocaat zijn niet verschenen. De moeder heeft bij e-mail van 4 februari 2024 aan de rechtbank bericht dat zij geen oproep heeft ontvangen voor de mondelinge behandeling. Zij wordt in deze zaak niet door haar advocaat bijgestaan. Tevens heeft de moeder opgemerkt dat zij van de GI geen verslag van het evaluatiegesprek heeft ontvangen en dat zij daarom inhoudelijk niet op het verzoek kan reageren. De moeder vraagt in haar e-mailbericht om de mondelinge behandeling aan te houden en een nieuwe zitting te plannen.
Gelet op het feit dat de kinderrechter het e-mailbericht van de moeder pas na de mondelinge behandeling heeft ontvangen, is haar verzoek om aanhouding niet ingewilligd. Bovendien is het de kinderrechter gebleken dat er in december 2024 contact is opgenomen met de advocaat die de moeder in een eerdere procedure heeft bijgestaan en dat de advocaat op dat moment aangaf de moeder ook in de onderhavige procedure te zullen bijstaan. De oproepbrief van de moeder is daarom naar de advocaat verstuurd. Uit het feit dat de advocaat niet bij de mondelinge behandeling is verschenen maakt de kinderrechter op dat de moeder niet meer wordt bijgestaan door deze advocaat.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 augustus 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 12 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] eerder onder toezicht heeft gestaan. Deze beschermingsmaatregel is eind februari 2023 afgesloten. In juni 2023 ontstaan er opnieuw zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarop vindt er een versneld raadsonderzoek plaats, nadat duidelijk wordt dat de moeder [minderjarige] niet meer naar de vader laat gaan. [minderjarige] wordt vervolgens opnieuw onder toezicht gesteld voor een half jaar, het resterende deel van het verzoek (6 maanden) wordt aangehouden om te werken aan de volgende doelstellingen:
- het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt zo snel mogelijk hersteld en de
co-ouderschapsregeling hervat;
- [minderjarige] wordt niet belast met gesprekken/opmerkingen over de andere ouder, zij kan haar eigen emoties, gevoelens, gedachten en ervaringen vrijelijk uiten en zij heeft een onbelast contact met haar beide ouders;
- de ouders hebben er vertrouwen in dat [minderjarige] bij de andere ouder veilig en
verzorgd is;
- de ouders kunnen constructief met elkaar beslissingen maken over het welzijn van
[minderjarige] ;
- de moeder heeft vat op haar psychische problematiek.
4.2.
Na een korte opbouw wordt het contact met de vader hersteld overeenkomstig het
ouderschapsplan. Tevens wordt hulpverlening benaderd voor de moeder thuis en voor individuele ondersteuning ten behoeve van [minderjarige] . Vervolgens wordt op 6 augustus 2024 de ondertoezichtstelling voor de resterende periode uitgesproken. De ambulante hulp en ondersteuning bij de moeder thuis ( [organisatie] ) is dan pas sinds korte tijd actief, bovendien moet de individuele hulpverlening voor [minderjarige] (therapie bij [jeugdzorginstelling] ) nog starten.
4.3.
Er is bij beide ouders een onderzoek afgenomen overeenkomstig de MASIC methode. Daaruit is gebleken dat zij hun gezamenlijke verleden compleet anders hebben beleefd. Daarin ziet de GI een bevestiging van de door haar al eerder genomen beslissing om in te zetten op solo-parallel ouderschap. De ouders laten onverminderd blijken weinig tot geen vertrouwen in elkaar te hebben. Bovendien ontbreekt het de GI nog steeds aan voldoende zicht op de psychische problematiek van de moeder, nu zij blijft bij haar stelling dat zij daarover al voldoende openheid heeft geboden. Daarover heeft de GI oprecht zorgen. Dit omdat de moeder continu een bodycam draagt, waarvoor zij als verklaring geeft dat zij lastig wordt gevallen door het netwerk van de vader. Tevens draagt zij uit dat personen en instanties tegen haar zijn en haar dwars zitten. Daarnaast heeft de moeder melding gemaakt van door haar tegen de vader gedane aangiftes bij de politie en van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Echter heeft navraag door de GI bij de politie uitgewezen dat er geen recente aangiftes en/of meldingen en geen lopende onderzoeken zijn. Verder is gebleken dat afspraken met de school door de moeder niet altijd worden nagekomen en dat zij blijft terug komen op eerdere voorvallen die zich tijdens haar relatie met de vader zouden hebben voorgedaan. Daarbij komt dat de moeder tijdens het meest recente gesprek met de jeugdbeschermer heeft voorgesteld om het contact tussen [minderjarige] en de vader tijdelijk stop te zetten omdat [minderjarige] weerstand zou laten zien en dat dit ten koste gaat van haar relatie met [minderjarige] . De moeder wil het moment afwachten, waarop [minderjarige] zelf weer naar haar vader zal vragen. De GI heeft duidelijk gemaakt dat er geen enkele aanleiding is om het contact tussen [minderjarige] en de vader te stoppen en heeft het voorstel van de moeder van de hand gewezen.
4.4.
[minderjarige] is de afgelopen periode gestart met individuele hulpverlening bij [jeugdzorginstelling] . Na verloop van drie sessies heeft [jeugdzorginstelling] het traject beëindigd met het volgende advies:
Er kan geen eerlijk beeld geschetst worden over [minderjarige] . [minderjarige] laat namelijk zien dat zij zich sterk aan kan passen aan haar omgeving en aan de mensen waarmee ze omringd wordt. Hierdoor lijkt [minderjarige] telkens maar 50% procent van zichzelf te laten zien. Doordat deze thuissituaties momenteel niet veranderen, is jeugdhulp voor [minderjarige] niet gewenst.
Vanuit [jeugdzorginstelling] schatten wij in dat wij niet de juiste hulpverlening voor dit gezin kunnen bieden, de Jeugdbescherming zal verder kijken met ouders naar alternatieve oplossingen.
Er zal geen behandelaanbod vanuit [jeugdzorginstelling] opstarten.
4.5.
De GI concludeert dat [minderjarige] ernstig klem is geraakt tussen haar ouders en dat zij daarom (nog steeds) ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] lijkt op dit moment nog niet het punt te hebben bereikt dat zij spreekwoordelijk ‘op haar tenen loopt’. Maar de GI voorziet dat als er niets verandert dit binnen afzienbare tijd wel het geval zal zijn, met alle schadelijke gevolgen van dien voor haar (verdere) ontwikkeling. Hoewel het tot dusver niet is gelukt om passende hulpverlening in te zetten om de benodigde verandering te bewerkstelligen, handhaaft de GI haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Dit omdat een overgang van een verplicht naar een vrijwillig kader op dit moment beslist een nadelig effect zal hebben op het verloop en de nakoming van de zorg- en opvoedafspraken tussen de ouders, evenals op de al ernstig verstoorde oudercommunicatie en ook daarin voor [minderjarige] een ontwikkelingsbedreiging wordt gezien.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
De vader heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] om de week in zijn gezin is. Hij en zijn huidige partner zijn altijd positief over de moeder. De vader weet dat dit andersom niet het geval is. De vader heeft incidenteel contact met de moeder over belangrijke zaken omtrent [minderjarige] . Dit contact verloopt via e-mail omdat de moeder weigert via WhatsApp met hem te communiceren, ondanks dat dit is vastgelegd in het ouderschapsplan. De vader vindt een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Als de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, dan zal de moeder niet meer meewerken aan de afspraken in het ouderschapsplan. Dat is twee jaar geleden ook gebeurd. Het is in het belang van [minderjarige] dat de regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedtaken conform het ouderschapsplan blijft doorlopen. Volgens de vader is de noodzaak van een verlenging van de ondertoezichtstelling niet zozeer gelegen in het klem raken van [minderjarige] tussen haar ouders, maar om ervoor te zorgen dat de moeder de afspraken in het ouderschapsplan blijft nakomen. Daarnaast vindt de vader het van belang dat de GI als regievoerder betrokken blijft om ervoor te zorgen dat belangrijke gezagsbeslissingen voor [minderjarige] daadwerkelijk genomen kunnen (blijven) worden.

6.De beoordeling

6.1.
Volgens artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling, is de kinderrechter van oordeel dat er bij [minderjarige] nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die de ouders niet in staat zijn in het vrijwillig kader weg te nemen.
6.2.
Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. Het enorme wantrouwen van de ouders naar elkaar toe is onveranderd gebleven en [minderjarige] lijkt een soort coping te hebben ontwikkeld waarbij zij telkens maar 50% procent van zichzelf laat zien en zich week op week af voegt in een totaal andere opvoedsituatie. Dit vindt de kinderrechter uiterst zorgelijk.
6.3.
Ook maakt de kinderrechter zich zorgen over de signalen die er zijn over de moeder en hoe zij kennelijk het leven ervaart en het nodig vindt om met een bodycam rond te lopen. Gelet op het feit dat de moeder niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft de kinderrechter haar daar verder niet over kunnen horen.
6.4.
Dit alles maakt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling zal verlengen, zij het voor beperkte duur, te weten tot 12 mei 2025. De beslissing op het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna genoemde mondelinge behandeling, waarvoor de GI, de moeder en de vader zullen worden opgeroepen.
6.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 12 februari 2025 tot 12 mei 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , in het gerechtsgebouw aan Stationslaan 10 te Breda , op
[datum] 2025 om [uur], (rechter: mr. Van Gessel) om op het verzoek te worden gehoord;
7.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor deze mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en de vader;
7.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.