Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1942, die lijdt aan dementie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van vijf jaar. De cliënt verblijft sinds augustus 2024 in een zorgaccommodatie op basis van eerdere rechterlijke machtigingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2025 zijn de cliënt, haar advocaat, en verschillende zorgprofessionals gehoord. De cliënt heeft aangegeven dat zij niet tevreden is met haar verblijf en dat zij weg wil, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat zij lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, vermoedelijk Alzheimer, en dat haar gedrag een aanzienlijk risico op ernstig nadeel met zich meebrengt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen, maar heeft de gevraagde machtiging voor vijf jaar afgewezen. In plaats daarvan heeft de rechtbank besloten de machtiging te verlenen voor de gebruikelijke periode van één jaar, tot en met 6 februari 2026. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de situatie van de cliënt regelmatig moet worden getoetst. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Van Dun, met de griffier aanwezig, en is op schrift gesteld op 19 februari 2025.