ECLI:NL:RBZWB:2025:937

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430950 / FA RK 25-293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg voor een cliënt met dementie

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1942, die lijdt aan dementie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van vijf jaar. De cliënt verblijft sinds augustus 2024 in een zorgaccommodatie op basis van eerdere rechterlijke machtigingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2025 zijn de cliënt, haar advocaat, en verschillende zorgprofessionals gehoord. De cliënt heeft aangegeven dat zij niet tevreden is met haar verblijf en dat zij weg wil, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat zij lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, vermoedelijk Alzheimer, en dat haar gedrag een aanzienlijk risico op ernstig nadeel met zich meebrengt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen, maar heeft de gevraagde machtiging voor vijf jaar afgewezen. In plaats daarvan heeft de rechtbank besloten de machtiging te verlenen voor de gebruikelijke periode van één jaar, tot en met 6 februari 2026. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de situatie van de cliënt regelmatig moet worden getoetst. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Van Dun, met de griffier aanwezig, en is op schrift gesteld op 19 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430950 / FA RK 25-293
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1942 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen cliënt,
wonende [accommodatie] , [afdeling] ,
advocaat mr. A.Ch. Osté te Dongen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 21 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] , GGZ psycholoog;
  • mevrouw [naam 2] , verpleegkundig specialist;
  • mevrouw [naam 3] , verzorgende;
  • de schoondochter van cliënt.

2.Wat vaststaat

Client verblijft vanaf augustus 2024 in een zorgaccommodatie op grond van een verleende machtiging tot voortzetting inbewaringstelling, gevolgd door rechterlijke machtigingen verleend tot en met 13 september 2024 respectievelijk tot en met 2 maart 2025. Cliënt is tussentijds overgeplaatst. Op grond van de laatst verleende rechterlijke machtiging verblijft cliënt in [accommodatie] te [plaats] .

3.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 26 Wet Zorg en Dwang (hierna: Wzd), voor de duur van 5 jaren te verlenen.

4.De standpunten

4.1.
Cliënt geeft aan dat zij het in de zorgaccommodatie, waar zij thans verblijft, niet prettig vindt en weg wil. Daarover merkt zij letterlijk op “ik ben hier alleen maar omdat mijn man dat wil”. Op verdere vragen reageert zij tamelijk kort met mededelingen in de trant van “ik ben niet ziek in mijn hoofd, ik weet wat ik doe” en “Ik pik niets van anderen wanneer dat mij niet aan staat”. Verderop tijdens de mondelinge behandeling merkt cliënt op “Ik wil nu naar mijn kamer” en verlaat zij vervolgens de kamer.
4.2.
De verpleegkundig specialist licht toe dat cliënt inderdaad laat blijken uit de zorgaccommodatie weg te willen. Al langer wordt bij haar een negatieve houding en enigszins opstandige opstelling gezien. Dat komt naar alle waarschijnlijkheid voort uit haar persoonlijkheid. De dementie versterkt dit. Op de vraag waarom aanstonds voor de aanvraag van een rechterlijke machtiging voor een periode van 5 jaar is gekozen geeft noch de verpleegkundig specialist noch de GGZ psycholoog een duidelijk antwoord.
4.3.
De schoondochter van cliënt kent het gedrag en de negatieve opstelling van cliënt al jaren. Dat is volgens haar gewoon haar persoonlijkheid. Zij geeft te kennen dat zij de vragen over de duur, waarvoor de rechterlijke machtiging zou moeten worden verleend “onzin” vindt. De ziekte is immers duidelijk en dat verandert volgens haar niet.
4.4.
De GGZ psycholoog wijst er - in reactie op de toelichting van de schoondochter van cliënt - uitdrukkelijk op dat de hoofdproblematiek bij cliënt is gelegen in de vorderende dementie.
4.5.
De advocaat van cliënt merkt allereerst op dat zijn cliënte luid en duidelijk laat blijken dat zij het niet eens is met de gevraagde rechterlijke machtiging. Verder stelt hij zich op het standpunt dat, indien de rechterlijke machtiging wordt verleend, niet valt in te zien waarom die ineens voor een naar zijn oordeel disproportionele periode van 5 jaren verleend zou moeten worden.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank verleent de gevraagde rechterlijke machtiging. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken en de mondelinge behandeling genoegzaam dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening samen met een psychische stoornis, in de medische verklaring gediagnosticeerd als dementie, vermoedelijk Alzheimer. De enkele ontkenning van cliënt dat zij ziek is geeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische verklaring.
5.3.
Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken en de mondelinge behandeling ook genoegzaam dat het door haar stoornis veroorzaakt gedrag van cliënt leidt tot het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig nadeel in de vorm van:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
- gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Cliënt was, toen zij nog thuis woonde, aangewezen op intensieve zorg en begeleiding. Bovendien kon haar echtgenoot/mantelzorger niet of onvoldoende worden ontlast, omdat cliënt de haar aangeboden zorg en ook dagbesteding weigerde. Ook was er sprake van fysiek en verbaal agressief gedrag van cliënt naar haar echtgenoot, wat maakte dat het thuis niet langer veilig was.
5.4.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene verzet zich hiertegen. Dit laat zij zowel op verbale wijze als door middel van door haar ondernomen acties zien, zoals het bij de deur gaan staan en aan te geven dat zij naar huis wil, het bonken en schoppen tegen de deur wanneer die niet open gaat, het op zoek gaan naar de uitgang en het daarbij aanklampen en ook fysiek lastig vallen van personen.
5.5.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
5.6.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank een rechterlijke machtiging verlenen. De Wzd biedt de mogelijkheid om een rechterlijke machtiging te verlenen voor een periode van 5 jaren, zoals verzocht. Echter is naar het oordeel van de rechtbank noch uit de stellingen noch anderszins gebleken van concrete feiten en/of omstandigheden, waaruit daadwerkelijk de noodzaak blijkt om de rechterlijke machtiging voor die periode te verlenen. De motivering in het verzoek dat de geriatrische aandoening, waaraan cliënt lijdt, onomkeerbaar is doet daaraan niet af. Immers, hoe juist die stelling op zich ook is, betekent dit niet dat dus ook het verzet bij cliënt onomkeerbaar is c.q. dat zij zich tegen gedwongen opname zal blijven verzetten. Derhalve en ook omdat de rechtbank het van belang vindt dat er getoetst kan (blijven) worden of een rechterlijke machtiging - die immers vrijheidsbeneming impliceert - noodzakelijk is en blijft, ziet de rechtbank reden om de duur van de gevraagde rechterlijke machtiging te beperken tot de (gebruikelijke) periode van één jaar.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf voor:
[cliënt] , geboren op [geboortedag] 1942 in [geboorteplaats] ;
6.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 6 februari 2026;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025 door mr. Van Dun, rechter, in aanwezigheid van Baremans, griffier en op schrift gesteld op 19 februari 2025
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.