ECLI:NL:RBZWB:2025:958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/02/424823 / FA RK 24-3349
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en voorlopige zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De man en de vrouw, beiden wonende in Middelburg, zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2013. De man heeft de minderjarige erkend en beide ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de verzoeken van de ouders. De man heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, terwijl de vrouw verweer heeft gevoerd en haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar vast te stellen heeft gehandhaafd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 is gebleken dat de minderjarige momenteel bij de vrouw verblijft, maar dat er in het verleden een co-ouderschapsregeling heeft bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere zorgregeling van 28 november 2022, en dat de huidige situatie niet meer overeenkomt met de vastgestelde regeling. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld, omdat dit in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week bij de man en de vrouw verblijft, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening die is ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct kan ingaan, en heeft een vervolg mondelinge behandeling gepland voor een definitieve beslissing over de zorgregeling. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening voor de ouders om de situatie voor de minderjarige te verbeteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/424823 / FA RK 24-3349
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Beschikking betreffende vaststelling hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 12 juli 2024 ontvangen verzoekschrift tot wijziging van het hoofdverblijf en/of wijziging van een zorgregeling, met bijlagen;
- het op 21 augustus 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. De Nooijer van 15 november 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 16 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling is de [minderjarige] gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013.
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over
de minderjarige uit.
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van
28 november 2022 is bepaald dat de man en de [minderjarige] in het kader van de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met
elkaar:
- de ene week op vrijdagmiddag van 14:30 uur tot maandagochtend 08:00 uur;
- de andere week van zaterdagmiddag 16:00 uur tot maandagochtend 08:00 uur;
- om de week op woensdagmiddag na school tot woensdagavond 20:00 uur.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
Dat de [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de man;
Dat tussen de vrouw en de [minderjarige] een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij op behoefte van [minderjarige] contact is tussen haar en de vrouw, waarbij wordt bepaald dat de maximum termijn dat [minderjarige] bij de vrouw is, een periode van zeven dagen betreft.
Voorwaardelijk verzoek
3. Indien en voor zover het verzoek onder 1. (en 2.) worden afgewezen, en het hoofdverblijf wordt c.q. is bepaald bij de vrouw, verzoekt de man een co-ouderschapsregeling vast te leggen, waarbij [minderjarige] één week bij de man is en één week bij de vrouw is (te weten: een co-ouderschap), waarbij het co-ouderschap in de vakanties doorloopt, met uitzondering van de zomervakantie. In de zomervakantie verblijft [minderjarige] drie weken aansluitend bij de ene ouder en dan drie weken aansluitend bij de andere oduer, waarna het co-ouderschap herleeft. Kerst (24, 25 en 26 december) en Oud & Nieuw (31 december en 1 januari) worden in onderling overleg verdeeld. Dan wel in bovenstaande een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vrouw, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw vast te stellen;
II. Partijen door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank kan ingevolge artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a en b BW op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft, alsmede een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
4.2
De rechtbank wijst partijen erop dat de hoofdverblijfplaats van een kind alleen kan en behoort te worden vastgesteld bij de ouder waar het kind het grootste deel van de tijd doorbrengt. Bij die ouder moet een kind ingevolge artikel 2.48 Wet basisregistratie personen worden ingeschreven bij de gemeente. De hoofdverblijfplaats is belangrijk voor de Belastingdienst (toeslagen, kindgebonden budget, alleenstaande ouderkop) en de Sociale Verzekeringsbank (kinderbijslag).
4.3
Beide partijen hebben verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hen te bepalen. Ter gelegenheid van de mondelinge heeft de man aangegeven in te kunnen stemmen met de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw als er een co-ouderschap wordt vastgesteld. Ten tijde van de indiening van het verzoek verbleef [minderjarige] volledig bij de man, maar dat is thans niet meer het geval. Daarop heeft de man het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ingetrokken. De vrouw handhaaft haar verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw.
4.4
Het is de rechtbank gebleken dat [minderjarige] na veel wisselingen tussen haar ouders, op dit moment al enige tijd het grootste gedeelte van de tijd bij de vrouw doorbrengt. [minderjarige] verblijft thans doordeweeks bij de vrouw en is gedurende het weekend bij de man. [minderjarige] staat ook ingeschreven op het adres van de vrouw. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze feitelijke hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw in de praktijk voor problemen zorgt of niet goed werkt. Nu de man bovendien zijn verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft ingetrokken en (onder voorwaarden) kan instemmen met de bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft, zodat de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie wordt gebracht.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.5
Op dit geschil is naast artikel 1:253a BW ook artikel 1:377e BW van toepassing. Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. In dat geval beproeft de rechtbank gelet op het vijfde lid van artikel 1:253a eerst een vergelijk tussen de ouders voordat zij een beslissing neemt. Als dit vergelijk niet tot overeenstemming tussen partijen leidt, neemt de rechtbank een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek, nu de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de vaststelling van de zorgregeling bij beschikking van 28 november 2022. Bij deze beschikking is een zorgregeling bepaald conform de overeenstemming van partijen, te weten dat [minderjarige] bij de man verblijft de ene week op vrijdagmiddag van 14:30 uur tot maandagochtend 08:00 uur, de andere week van zaterdagmiddag 16:00 uur tot maandagochtend 08:00 en om de week op woensdagmiddag na school tot woensdagavond 20:00 uur. Uit de overgelegde stukken, het gesprek met [minderjarige] en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat deze zorgregeling sindsdien veelvuldig is gewijzigd. De rechtbank begrijpt dat [minderjarige] de afgelopen periode – veelal op eigen initiatief – zeer wisselend bij elke ouder is verbleven en dat er ook enige tijd sprake was van een co-ouderschapsregeling. Ook deze regeling is weer stopgezet. Op dit moment verblijft [minderjarige] doordeweeks bij de vrouw en in het weekend bij de man. Aangezien de bij beschikking van 28 november 2022 vastgestelde zorgregeling al lange tijd niet meer wordt nagekomen, stelt de rechtbank vast dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de zorgregeling kan worden gewijzigd.
4.7
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling een vergelijk tussen partijen beproefd. Dit heeft niet tot overeenstemming over de (wijziging van de) zorgregeling geleid. Nu partijen het niet eens kunnen worden over de wijze waarop de zorgregeling moet worden gewijzigd, zal de rechtbank daarover beslissen op de wijze die zij het meest in het belang van [minderjarige] acht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de man verklaard dat de man graag een zorgregeling wil conform de wensen van [minderjarige] . De man kan zich daarom vinden in een week-om-weekregeling waarbij [minderjarige] steeds gedurende zeven aaneengesloten dagen bij elk van haar ouders verblijft. De man vindt het prettig om ook doordeweeks tijd met [minderjarige] door te brengen en aanwezig te kunnen zijn bij dagdagelijkse aangelegenheden. Daarbij merkt de man op dat hij inderdaad dagelijks een of meerdere joints rookt, maar dit heeft geen invloed op de zorg voor [minderjarige] . In het verleden is bovendien al enige tijd sprake geweest van een co-ouderschapsregeling en dat verliep volgens de man goed, ondanks de stroeve communicatie van partijen. De man ziet in dat dit niet goed is voor [minderjarige] en staat er daarom voor open om daar met de inzet van hulpverlening aan te werken, als de rechtbank een (voorlopige) zorgregeling heeft bepaald. De man zal zich er dan voor inzetten dat zowel hij als [minderjarige] deze regeling blijven nakomen.
4.9
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vrouw wil toewerken naar een co-ouderschapsregeling als de rechtbank dat in het belang van [minderjarige] acht, maar zij heeft daar nu geen vertrouwen in, omdat partijen niet met elkaar kunnen communiceren en samenwerken. Daardoor trekt [minderjarige] de laatste tijd volledig haar eigen plan; wanneer zij bij de ene ouder haar zin niet krijgt, vertrekt zij naar de andere ouder en vice versa. De vrouw maakt zich daarnaast veel zorgen over het drank- en drugsgebruik van de man in het bijzijn van [minderjarige] en de omstandigheid dat [minderjarige] door de man wordt belast met volwassenzaken. De verstandhouding van partijen zal eerst moeten verbeteren voordat sprake kan zijn van een co-ouderschap. Daar is hulpverlening voor nodig en de gemeente is daar ook al voor benaderd. De hulpverlening kon echter nog niet van start gaan vanwege deze procedure. Tot slot benoemt de vrouw dat de wisseling van [minderjarige] tussen de ouders nu steeds via school verloopt en dat de vrouw thans, anders dan voorheen, ook in het weekend beschikbaar is voor [minderjarige] , omdat zij niet meer werkt in de weekendes.
4.1
Het is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een moeizame verstandhouding en zeer gebrekkige communicatie tussen partijen. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling werd zichtbaar dat partijen elkaar nog veel verwijten. Het is de rechtbank voorts gebleken dat de [minderjarige] de afgelopen tijd heel duidelijk gebruik maakt van het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen haar ouders. Daar waar het partijen niet lukt om samen de regie te voeren, voert [minderjarige] zelf de regie en trekt zij haar eigen plan. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] zal dit de komende tijd niet minder worden. De rechtbank vindt het daarom met de Raad van groot belang dat partijen met de inzet van hulpverlening gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat zij op constructieve wijze met elkaar kunnen gaan communiceren en samenwerken, en zij consistent uitvoering gaan (blijven) geven aan de afspraken omtrent de zorgregeling. Dit zal ertoe leiden dat [minderjarige] minder ruimte krijgt en voelt om zelf de regie te voeren. De rechtbank vindt het positief dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling met de inzet van deze hulpverlening hebben ingestemd. De rechtbank begrijpt dat de gemeente al is benaderd voor de inzet van hulpverlening voor partijen en gaat er daarom van uit dat partijen er nu op korte termijn voor zorgen dat de hulpverlening ook daadwerkelijk van start zal kunnen gaan.
4.11
In afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverlening, zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepalen, inhoudende dat [minderjarige] steeds gedurende zeven aaneengesloten dagen bij elk van haar ouders verblijft. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in overweging. Allereerst overweegt de rechtbank dat [minderjarige] in het gesprek met de kinderrechter heeft aangegeven dat zij heel graag zeven dagen bij haar moeder is, en dan weer zeven dagen bij haar vader is, zodat zij zowel in het weekend als doordeweeks bij elk van haar ouders kan verblijven. De rechtbank overweegt voorts dat een dergelijke regeling eerder al enige tijd door partijen is uitgevoerd en dat deze regeling destijds, ondanks de moeizame communicatie van parijen, naar behoren verliep. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de man graag een week-om-weekregeling wil vastleggen en dat de vrouw er voor openstaat om naar een dergelijke regeling toe te werken mits de rechtbank dat in het belang van [minderjarige] acht. De rechtbank begrijpt dat de vrouw zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie van de man. Deze zorgen zijn echter niet zodanig dat de vrouw niet achter een weekendregeling tussen [minderjarige] en de man staat. Daarbij komt dat de rechtbank op dit moment onvoldoende aanknopingspunten heeft om te veronderstellen dat het mogelijke middelengebruik van de man ertoe leidt dat hij niet voor [minderjarige] kan zorgen. De rechtbank vindt het voor nu vooral van belang dat [minderjarige] rust zal hebben en gaat ervaren bij de zorgregeling en zij daar niet meer zelf beslissingen over gaat nemen. Daarin ligt een grote rol voor beide partijen. Zij dienen naar [minderjarige] uit te dragen dat [minderjarige] zich dient te houden aan de afspraken, en zij dienen daar ook zelf naar te handelen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank een evenredige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] tussen de ouders op dit moment het meest in haar belang. Nu er bovendien de komende tijd hulpverlening wordt ingezet, zal de rechtbank, in afwijking van het advies van de Raad, voorlopig een week-om-weekregeling bepalen, zodat de hulpverlening ook direct kan beoordelen hoe deze regeling in de praktijk verloopt. Daarbij overweegt de rechtbank tot slot dat de vrouw heeft aangegeven dat zij ook in het weekend voor [minderjarige] beschikbaar is.
4.12
Het voorgaande maakt dat de rechtbank in afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverlening een voorlopige zorgregeling zal bepalen, op basis waarvan [minderjarige] voorlopig telkens een week bij de man verblijft en de daarop volgende week bij de vrouw verblijft. De definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling zal worden aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in [maand] 2025. De rechtbank verwacht van (de advocaten van) partijen twee weken voorafgaand aan deze nadere mondelinge behandeling een briefrapportage met daarin de stand van zaken, het verloop en de resultaten van de ingezette hulpverlening en de verdere standpunten, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan (de advocaat van) de wederpartij en de Raad.
4.13
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
stelt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, vast bij de vrouw;
5.2
bepaalt dat in het kader van de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013,
voorlopigtelkens een week bij de man verblijft en de daarop volgende week bij de vrouw verblijft;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
houdt de definitieve beslissing op het verzoek van de man tot wijziging zorgregeling aan tot een nader te bepalen
mondelinge behandeling in [maand] 2025, waarbij aan de advocaten van partijen wordt gevraagd om twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een update van de situatie toe te sturen, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan (de advocaat van) de wederpartij en de Raad;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.