ECLI:NL:RBZWB:2025:960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/02/423517 / JE RK 24-1132
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van gezagskwesties en opvoedingssituaties

Op 24 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Dijkman, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen voor de duur van vijf maanden, met ingang van 9 februari 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds ernstig wordt bedreigd door de opvoedsituaties bij beide ouders, die elkaar wantrouwen en niet in staat zijn om constructief samen te werken. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad en de Gecertificeerde Instelling. De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedsituaties van beide ouders bevestigd en de noodzaak van hulpverlening benadrukt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd, met de verwachting dat de ouders en de Gecertificeerde Instelling (GI) zullen samenwerken om de situatie te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/423517 / JE RK 24-1132
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Nadere beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 juli 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de op 7 januari 2025 ontvangen Raadsrapportage van 7 januari 2025;
- de op 16 januari 2025 ontvangen nadere informatie van de GI van 16 januari 2025.
1.2.
Het verzoek van de Raad is gelijktijdig met de verzoeken van de beide ouders tot vaststelling hoofdverblijf en wijziging zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/409000 / FA RK 23-2014) nader behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 24 januari 2025. Op de verzoeken van de ouders wordt bij separate beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.4.
[minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige 1] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
2.2.
Bij beschikking van 28 juni 2012 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland met ingang van 28 juni 2012 en tot 28 september 2012.
2.3.
Bij beschikking van 13 september 2012 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland met ingang van 28 september 2012 en tot 28 september 2013.
2.4.
Bij beschikking van 13 februari 2014 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland met ingang van 13 februari 2014 en tot 13 februari 2015.
2.5.
Bij beschikking van 13 februari 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van [stichting] met ingang van 13 februari en tot 13 februari 2019. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 30 januari 2020 en tot 13 februari 2021.
2.6.
Bij beschikking van 9 juli 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 9 juli 2024 en tot 9 februari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Bij separate beschikking van 9 juli 2024 is bepaald dat de minderjarigen in het kader van de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigtelkens een week bij de vader zullen zijn en de daarop volgende week bij de moeder. Ook is bepaald dat [minderjarige 1]
voorlopigzijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en
voorlopigop haar adres ingeschreven zal zijn en [minderjarige 2]
voorlopigzijn hoofdverblijf bij de vader heeft en
voorlopigop zijn adres ingeschreven zal zijn. De definitieve beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling is aangehouden.
2.8.
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de moeder en [minderjarige 2] staat ingeschreven op het adres van de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Aan de orde is het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van vijf maanden, te weten met ingang van 9 februari 2025 en tot 9 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Er bestaan nog steeds ernstige zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedsituaties waarin zij zich begeven. Beide ouders wantrouwen elkaar en maken zich veel zorgen over de opvoedsituatie van de ander. Het lukt hen daardoor niet om met elkaar te communiceren, samen te werken en afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De minderjarigen worden daarnaast nog steeds belast met de echtscheidingsproblematiek van de ouders en er zijn zorgen over de mate kunnen waarin de ouders kunnen aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. De benodigde hulpverlening en het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap worden nu op korte termijn door de GI ingezet. Dit kan vanwege de complexiteit van de problematiek van de ouders en de onmogelijkheid om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren, niet in het vrijwillig kader plaatsvinden. Het is daarom noodzakelijk dat de GI bij de ouders en de minderjarigen betrokken blijft en zicht kan houden op de opvoedsituaties bij beide ouders en hoe het gaat met de minderjarigen. Dit maakt dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd voor de resterende duur van vijf maanden.
4.2.
Door en namens de vader wordt ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is duidelijk geformuleerd aan welke doelen moet worden gewerkt. De vader staat daar achter. Hij heeft nog steeds veel zorgen over de (opvoed)situatie bij de moeder thuis. De vader had gehoopt dat daar verbetering in zou komen als het co-ouderschap werd hersteld, maar dat is niet het geval. Er zijn recent namelijk steeds meer signalen van onveiligheid voor de minderjarigen bij de moeder thuis. Zo zouden er verschillende personen bij de moeder thuis verblijven, staat er een kamer in de woning vol met wietplanten en krijgen de minderjarigen straf van de moeder als zij met de vader praten over wat er bij de moeder thuis gebeurt. Het gedrag van [minderjarige 1] is de afgelopen tijd niet per se veranderd, maar dat van [minderjarige 2] wel. Hij plast ’s nachts weer regelmatig in zijn luier en dat is zorgelijk gelet op zijn leeftijd. De vader hoopt dat het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap nu snel van start kan gaan en zowel de moeder als haar partner daar hun medewerking aan gaan verlenen, zodat er zicht komt op de situatie bij hen thuis en duidelijk wordt hoe de onveiligheid daar kan worden weggenomen. Ondanks dat de vader zich wil inzetten voor de hulpverlening, heeft hij er weinig vertrouwen in dat dit tot een verbetering van de situatie tussen de ouders en voor de minderjarigen zal leiden, aangezien de ouders dat al zeven jaar niet lukt.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ook ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder vindt het niet helpend dat de vader tijdens de mondelinge behandeling opnieuw de zorgen die hij heeft over de opvoedsituatie van de moeder benoemt. Deze zijn bekend en de moeder heeft dergelijke zorgen ook over de opvoedsituatie van de vader, en dat maakt nu juist dat het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap noodzakelijk is. De moeder heeft al lang geleden ingestemd met de inzet daarvan en haar partner zal daar ook bij betrokken worden. De moeder merkt tot slot op dat zij het erg lastig vindt dat de vader onvoldoende regie neemt met betrekking tot de medicatie van [minderjarige 1] . Dit moet goed voor hem geregeld worden en dat gebeurt vaak niet. De school geeft dat ook aan.
4.4.
De GI geeft aan dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Er is op dit moment nog onvoldoende zicht op de opvoedsituaties van beide ouders en op hoe het met de minderjarigen gaat, omdat de hulpverlening vanwege de lange wachttijden nog niet kon worden ingezet. Het traject Goed Genoeg Ouderschap en de speltherapie vanuit [jeugdzorg] voor [minderjarige 2] zullen nu op korte termijn van start gaan. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal er misschien meer hulpverlening voor ouders of een persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige 2] moeten worden ingezet. De ouders staan niet open voor dit onderzoek. Ondanks dat [minderjarige 2] nu weet wanneer hij bij welke ouder verblijft, ervaart hij nog steeds veel onrust en raakt hij snel in conflict met andere leerlingen of zijn broer. Verder is er een bemiddelaar voor de ouders aangesteld voor het maken van afspraken. De ouders zijn daartoe niet in staat. Het escaleert tussen hen wanneer zij proberen om van de geldende regeling af te wijken. De GI hoopt dat, wanneer er meer afspraken zijn gemaakt, er rust tussen de ouders kan gaan ontstaan. Mocht de inzet van de bemiddelaar daarvoor ontoereikend zijn, zal er een traject Parallel Solo Ouderschap moeten worden ingezet. De GI hoopt dat het zover niet hoeft te komen, ook omdat de ouders nu meewerken aan de benodigde hulpverlening, maar niet openstaan voor nog (veel) meer langdurige hulpverleningstrajecten. Er is inmiddels wel al een buddy vanuit [jeugdzorginstelling] voor [minderjarige 1] ingezet. [minderjarige 1] lijkt hier enthousiast over. In februari 2025 zal de inzet van deze buddy worden geëvalueerd. Er moet de komende tijd dus nog veel gebeuren en daar is de regie van de GI voor nodig. Ondanks dat er over beide opvoedsituaties zorgen zijn, zijn beide ouders goed bereikbaar voor de GI en kunnen de zorgen met hen worden besproken. Het contact tussen de GI en de minderjarigen verloopt ook goed.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom verlengen voor de resterende duur van vijf maanden, met ingang van 9 februari 2025 en tot 9 juli 2025. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het is de kinderrechter gebleken dat de situatie zoals deze was ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in juli 2024, nog vrijwel ongewijzigd is. De minderjarigen zitten nog steeds erg klem tussen de ouders en er is nog geen duidelijkheid over mogelijke kindeigenproblematiek bij beide minderjarigen, terwijl de zorgen over het gedrag van met name [minderjarige 2] toenemen. Zo zou [minderjarige 2] weer regelmatig in bed plassen en raakt hij snel in conflict met anderen, zowel thuis als op school. Ook [minderjarige 1] is de laatste tijd erg druk en brutaal en lijkt moeite te hebben met sociale contacten op school. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk. Daarnaast bestaan er zowel aan de zijde van de vader als aan de zijde van de moeder nog steeds veel zorgen over het ouderschap van de ander. Ouders wantrouwen elkaar en daardoor lukt het hen niet om op een constructieve wijze met elkaar samen te werken, te communiceren en afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De minderjarigen hebben daar last van.
5.4.
De kinderrechter begrijpt voorts dat, buiten de inzet van een buddy voor [minderjarige 1] , de benodigde hulpverlening vanwege de lange wachttijden tot op heden nog niet kon worden ingezet. Deze zal nu naar verwachting op korte termijn worden opgestart. Ook zal er binnenkort een expert ouderrelaties als bemiddelaar met de ouders aan de slag gaan voor het regelen van praktische zaken en het maken van afspraken. De kinderrechter hoopt dat de bemiddelaar er met de ouders in slaagt om zoveel mogelijk afspraken te maken, zodat er op die punten duidelijkheid en rust tussen de ouders en voor de minderjarigen kan gaan ontstaan, en de minderjarigen als gevolg daarvan onbelast contact met hun beide ouders kunnen hebben.
5.5.
De kinderrechter vindt het verder positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met de inzet van de hulpverlening en hebben aangegeven de noodzaak van het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap in te zien. De kinderrechter verwacht van beide ouders (en partner) dat zij daar hun medewerking aan zullen (blijven) verlenen, zodat er zicht komt op beide opvoedsituaties en op de minderjarigen. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zal er mogelijk nadere hulpverlening voor de ouders en eventueel een persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige 2] moeten worden ingezet. Vanwege de moeizame onderlinge verstandhouding van de ouders is daar voorlopig nog de regie van de GI bij nodig. Van de GI wordt verwacht dat zij de komende tijd strakke regie voeren voor onder andere het inzetten en afronden van de benodigde hulpverlening voor de ouders en de minderjarigen, het monitoren van de zorgregeling en het zicht houden op en het behartigen van de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook verwacht de kinderrechter van de GI dat zij strakke regie gaat voeren ten aanzien van het medicatiegebruik van [minderjarige 1] . De kinderrechter vindt het van groot belang dat dit goed voor hem geregeld wordt en beide ouders zich daarvoor (blijven) inzetten.
5.6.
Vanwege het voorgaande acht de kinderrechter de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk voor de resterende duur van vijf maanden. Daarbij wenst de kinderrechter nog op te merken dat het aan beide ouders is om zoveel mogelijk uit de conflicten tussen hen te stappen en escalaties tussen hen te voorkomen, en er in ieder geval voor te zorgen dat de minderjarigen daar niet mee worden belast. Beide ouders moeten ook stoppen met hun negativiteit naar de andere ouder en negatieve uitlatingen over de andere ouder te doen. De kinderrechter verwacht dat de GI hiervoor psycho-educatie zal inzetten.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing tot ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van vijf maanden, met ingang van 9 februari 2025 en tot 9 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 18 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.