ECLI:NL:RBZWB:2025:961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/02/409000 / FA RK 23-2014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor de minderjarigen definitief vastgesteld. De minderjarigen zijn respectievelijk geboren op [geboortedag 1] 2012 en [geboortedag 2] 2015. De man en de vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, hebben beiden een advocaat ingeschakeld en zijn betrokken bij de zorg voor de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen om de week bij de man en de vrouw verblijven, waarbij [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft en [minderjarige 2] bij de man. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om deze regeling definitief vast te leggen, gezien de zorgen over de opvoedsituaties en de ontwikkeling van de minderjarigen. De rechtbank heeft de zorgen van beide ouders over de opvoedsituatie van de ander erkend en benadrukt dat er hulpverlening en onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct in werking kan treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, om hen duidelijkheid en stabiliteit te bieden in hun zorg- en opvoedingssituatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/409000 / FA RK 23-2014
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Nadere beschikking betreffende vaststelling van het hoofdverblijf en een zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg,
betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012, en
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de tussenbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 9 juli 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 6 januari 2025;
- de op 9 januari 2025 ontvangen Raadsrapportage van 7 januari 2025;
- de op 16 januari 2025 ontvangen nadere informatie van de GI van 16 januari 2025.
1.2
De nadere mondelinge behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025, gelijktijdig met het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/423517 / JE RK 24-1132). Op het restantverzoek van de Raad is bij separate beschikking van 24 januari 2025 beslist.
1.3
Tijdens de nadere mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.4
[minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 9 juli 2024 is bepaald dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken steeds
voorlopigom de week een week bij de man en de vrouw zullen verblijven. Ook is bij deze beschikking bepaald dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf
voorlopigbij de vrouw heeft en
voorlopigop haar adres ingeschreven zal zijn en [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf
voorlopigbij de man heeft en
voorlopigop zijn adres ingeschreven zal zijn. De definitieve beslissing over het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling is aangehouden.
2.2
Op 9 januari 2025 is het rapport met bijbehorend advies van de Raad ontvangen. De Raad adviseert om de voorlopige beslissingen ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling, definitief vast te leggen. Dat betekent dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw wordt bepaald en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man wordt bepaald, en er een zorgregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat de minderjarigen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven, waarbij het wisselmoment steeds op maandag uit school plaatsvindt. De Raad gaat hiertoe over, omdat het definitief vastleggen van deze beslissingen partijen en de minderjarigen op deze punten duidelijkheid en rust zal geven en er hopelijk toe zal leiden dat partijen daarover geen discussie meer hoeven te voeren en daarover (met de hulp van de bemiddelaar) afspraken kunnen gaan maken. Dat is nodig, want er is nog steeds veel aan de hand tussen partijen en bij de minderjarigen. Zo bestaan er nog steeds ernstige zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedsituaties waarin zij zich bevinden. Beide ouders wantrouwen elkaar en maken zich veel zorgen over de opvoedsituatie van de ander. Het lukt hen daardoor niet om met elkaar te communiceren, samen te werken en afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De minderjarigen worden daarnaast nog steeds belast met de echtscheidingsproblematiek van de ouders en er zijn ook zorgen over de mate kunnen waarin de ouders kunnen aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. De benodigde hulpverlening en het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap worden nu op korte termijn door de GI ingezet. Dit kan vanwege de complexiteit van de problematiek van de ouders en de onmogelijkheid om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren, niet in het vrijwillig kader plaatsvinden en daarom adviseert de Raad ook om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van vijf maanden te verlengen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling merkt de Raad in aanvulling op het rapport op dat ook tijdens de mondelinge behandeling zichtbaar is dat er nog steeds veel wantrouwen en spanningen zijn tussen de ouders. De Raad betwijfelt daarom of de zorgregeling in de vorm van een co-ouderschap nu al definitief moet worden vastgelegd. Dit vergt namelijk dat partijen goede afspraken kunnen maken en zover zijn partijen nog niet. Een co-ouderschap is echter wel de wens van partijen en van de minderjarigen, en de betrokkenheid van de GI is in dit geval een beschermede factor, aangezien de GI zicht kan houden op de minderjarigen en op de wijze waarop het co-ouderschap wordt ingevuld.
2.3
De GI heeft in de schriftelijke update van 16 januari 2025 en in aanvulling daarop tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de benodigde hulpverlening, buiten de inzet van een buddy voor [minderjarige 1] , vanwege de lange wachttijden tot op heden nog niet kon worden ingezet. Als gevolg daarvan is er op dit moment nog steeds onvoldoende zicht op de opvoedsituaties van beide ouders en op hoe het met de minderjarigen gaat. Het traject Goed Genoeg Ouderschap en de speltherapie vanuit [jeugdzorg] voor [minderjarige 2] zullen nu op korte termijn van start gaan. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal er misschien meer hulpverlening voor ouders of een persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige 2] moeten worden ingezet. Ook is er onlangs een bemiddelaar voor de ouders aangesteld, die binnenkort met hen aan de slag gaat voor het maken van afspraken. Partijen zijn daar thans niet toe in staat. Het lukt hen om de zorgregeling uit te voeren, maar het escaleert tussen hen wanneer zij proberen om van deze regeling af te wijken. Mocht de inzet van de bemiddelaar ontoereikend zijn, zal er een traject Parallel Solo Ouderschap moeten worden ingezet. Nu er vanwege deze ontwikkelingen op dit moment nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de opvoedsituaties van beide ouders en over hoe het met de minderjarigen gaat, dient de definitieve beslissing op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling voorlopig nog te worden aangehouden.
2.4
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de man op zich kan instemmen met de tussenoplossing van de GI, te weten het aanhouden van de verzoeken in afwachting van de uitkomst van de hulpverlening en het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap. De man kan niet instemmen met een eindbeslissing waarin de huidige situatie wordt voortgezet, omdat hij nog steeds veel zorgen heeft over de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. De man had gehoopt dat daar verbetering in zou komen als het co-ouderschap werd hersteld, maar dat is niet het geval. Er zijn recent namelijk steeds meer signalen van onveiligheid voor de minderjarigen bij de vrouw thuis. Zo zouden er verschillende personen bij de vrouw thuis verblijven, staat er een kamer in de woning van de vrouw vol met wietplanten en krijgen de minderjarigen straf van de vrouw als zij met de man praten over wat er bij de vrouw thuis gebeurt. Het gedrag van [minderjarige 1] is de afgelopen tijd niet per se veranderd, maar dat van [minderjarige 2] wel. Hij plast ’s nachts weer regelmatig in zijn luier en dat is zorgelijk gelet op zijn leeftijd. De man hoopt dat het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap nu snel van start kan gaan en zowel de vrouw als haar partner daar hun medewerking aan gaan verlenen, zodat er zicht komt op de situatie bij hen thuis en duidelijk wordt hoe de onveiligheid daar kan worden weggenomen. In het geval de vrouw en haar partner niet willen meewerken aan het onderzoek, dient er een regeling te worden vastgelegd, waarbij de minderjarigen doordeweeks bij de man verblijven en een weekend per twee weken bij de vrouw verblijven, zodat de veiligheid van de minderjarigen bij de vrouw (beter) kan worden gewaarborgd. Het hoofdverblijf voor beide minderjarigen kan in dat geval bij de man worden bepaald.
2.5
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het advies van de Raad om de voorlopige beslissingen nu definitief vast te leggen en dus te bepalen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft, [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de man heeft en er een co-ouderschapsregeling geldt. Het is immers niet zo dat deze afspraken makkelijker kunnen worden teruggedraaid als deze enkel tijdelijk zijn bepaald. Bovendien is nog niet duidelijk wat er uit het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap gaat komen. De vrouw en haar partner zullen daar hun medewerking aan verlenen; zij hebben al lange tijd geleden met de inzet van dit onderzoek ingestemd.
2.6
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen en een zorgregeling van de minderjarigen met de vrouw vast te stellen van één weekend per veertien dagen. Ook het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar te bepalen en een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen telkens een week bij de man zullen zijn en de daarop volgende week bij de vrouw ligt nog ter beoordeling aan de rechtbank voor.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat deze beschikking in samenhang met de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 januari 2025 met zaaknummer C/02/423517 / JE RK 24-1132 gelezen dient te worden. In deze beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van vijf maanden verlengd.
2.8
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun opvoedsituaties bij zowel de man als de vrouw ondanks de ondertoezichtstelling van de minderjarigen sinds juli 2024 nog niet zijn afgenomen. De rechtbank begrijpt dat zowel de noodzakelijk geachte hulpverlening (buiten de inzet van een buddy voor [minderjarige 1] ) als het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap vanwege de lange wachttijden tot op heden nog niet konden worden ingezet. Als gevolg daarvan is er thans nog steeds weinig zicht op de opvoedsituaties van beide partijen en op hoe het nu daadwerkelijk met de minderjarigen gaat, maar ook op de wijze waarop de zorgregeling de afgelopen tijd is verlopen. De minderjarigen zijn de afgelopen periode steeds een week bij de vrouw en een week bij de man verbleven. Uit hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, begrijpt de rechtbank dat de zorgregeling in principe wordt nagekomen door partijen, maar dat het tussen partijen escaleert als zij in afwijking van deze regeling afspraken proberen te maken. Het is de rechtbank ook gebleken dat beide partijen nog steeds veel zorgen hebben en uiten over de opvoedsituatie van de ander. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling was zichtbaar dat er nog steeds veel spanningen en wantrouwen tussen partijen bestaan.
2.9
De rechtbank acht het met alle partijen dan ook nog steeds zeer noodzakelijk dat de hulpverlening en het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap worden ingezet. De rechtbank begrijpt dat zowel de hulpverlening als het onderzoek nu naar verwachting op korte termijn van start zullen gaan. Ook zal er binnenkort een expert ouderrelaties als bemiddelaar met partijen aan de slag gaan voor het regelen van praktische zaken en het maken van afspraken. De rechtbank acht het van groot belang dat deze bemiddelaar er met partijen in slaagt om zoveel mogelijk afspraken te maken, zodat er op die punten duidelijkheid en rust tussen partijen en voor de minderjarigen kan gaan ontstaan en partijen daarover niet meer met elkaar in discussie hoeven te treden, met alle gevolgen van dien. Daarbij is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het nog in te zetten traject van de bemiddelaar kan worden bespoedigd wanneer er definitieve beslissingen zijn genomen ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling. Als er over deze punten immers duidelijkheid bestaat en partijen deze uitkomsten accepteren, kunnen zij zich mogelijk beter inzetten om vanuit deze situatie – met de hulp van de bemiddelaar – bestendige en constructieve afspraken te maken over de minderjarigen. Dit zal er vervolgens toe kunnen leiden dat de spanningen tussen partijen verminderen en de minderjarigen onbelast contact met hun beide ouders kunnen hebben, hetgeen de rechtbank van groot belang acht voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
2.1
Nu beide partijen hebben aangegeven dat het co-ouderschap (al dan niet voorlopig) kan worden voortgezet, de minderjarigen deze wens ook hebben en deze situatie inmiddels enige tijd bestaat en de afgelopen maanden niet zodanig is verlopen dat de GI heeft besloten om in te grijpen, zal de rechtbank conform het advies van de Raad een definitieve zorgregeling bepalen op basis waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw zullen verblijven. Ook zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben en op het adres van de vrouw ingeschreven zal staan en [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben en op het adres van de man ingeschreven zal staan. De rechtbank acht deze beslissing in het belang van de minderjarigen, omdat er daarmee duidelijkheid, rust en zekerheid voor zowel partijen als de minderjarigen zal gaan ontstaan. Het is de rechtbank duidelijk dat er zorgen bestaan over de samenwerking tussen en de opvoedsituatie van beide partijen. Daar zal nu op korte termijn aan worden gewerkt en meer zicht op komen doordat de noodzakelijk geachte hulpverlening en het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap binnenkort worden ingezet. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal de GI nadere hulpverlening inzetten. De rechtbank vindt het positief dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling (nogmaals) hebben aangegeven hun medewerking te gaan verlenen aan de hulpverlening en het onderzoek. Gelet op deze omstandigheden en nu het nog in te zetten traject met de bemiddelaar naar het oordeel van de rechtbank bespoedigd wordt wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling definitief zijn bepaald, zal de rechtbank overgaan tot het definitief vastleggen van de eerdere voorlopige beslissingen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, nu de ondertoezichtstelling is verlengd, van de GI wordt verwacht dat zij de belangen en de veiligheid van de minderjarigen de komende tijd nauw blijft monitoren en voorop blijft stellen. Tot slot merkt de rechtbank op dat het nu aan partijen is om de reeds bestaande situatie tussen hen succesvol te maken door de benodigde hulpverlening aan te (blijven) gaan, de belangen van de minderjarigen voorop te stellen en zich te focussen op hun eigen opvoedsituatie.
2.11
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
2.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015, telkens een week bij de man zullen zijn en de daarop volgende week bij de vrouw;
3.2
bepaalt dat de minderjarige, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015 zijn hoofdverblijf heeft bij de man en op zijn adres ingeschreven zal zijn;
3.3
bepaalt dat de minderjarige, [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw en op haar adres ingeschreven zal zijn;
3.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.