ECLI:NL:RBZWB:2025:963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11400749 CV EXPL 24-5733 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van zorgverzekeringsfacturen en verjaring van vorderingen

In deze civiele zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van onbetaalde zorgverzekeringspremies en declaraties. De vordering betreft een totaalbedrag van € 974,99, vermeerderd met rente en kosten. VGZ stelt dat er een zorgverzekeringsovereenkomst bestaat tussen partijen, waaruit de betalingsverplichting van [gedaagde] voortvloeit. De gedaagde heeft in het verleden een deel van de vordering voldaan, maar laat nu een restant onbetaald. De gedaagde voert verweer en stelt dat de vordering is verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken voor de meeste vorderingen. Hij betwist de ontvangst van eerdere aanmaningen en stelt dat VGZ geen stuitingshandelingen heeft verricht die de verjaring zouden hebben onderbroken.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het oordeel van de kantonrechter is dat VGZ niet voldoende heeft aangetoond dat de aanmaningen tijdig zijn ontvangen door [gedaagde]. Hierdoor zijn de meeste vorderingen verjaard, behalve die welke betrekking hebben op declaraties uit 2019, waarvoor de verjaring tijdig is gestuit. De kantonrechter heeft VGZ veroordeeld tot betaling van € 300,59, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 19 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11400749 \ CV EXPL 24-5733
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte van VGZ
- de akte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 974,99, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een zorgverzekeringsovereenkomst bestaat, op grond waarvan [gedaagde] gehouden is de maandelijkse premies en de declaraties van het eigen risico te voldoen. [gedaagde] heeft in eerste instantie een bedrag van € 1.522,64 onbetaald gelaten, bestaande uit premies uit de jaren 2010, 2011 en 2014 en declaraties uit de jaren 2013 en 2019. VGZ heeft [gedaagde] in 2022 hiervoor al gedagvaard en haar vordering toen beperkt tot € 500,00. Op 27 oktober 2022 is door de kantonrechter dit bedrag toegewezen en [gedaagde] heeft dit bedrag vervolgens voldaan. [gedaagde] is voor het restant nog aangemaand maar heeft de vordering van VGZ onbetaald gelaten. Op het verweer van [gedaagde] voert VGZ aan dat verschillende brieven aan [gedaagde] zijn gestuurd waarin steeds een opsomming is opgenomen van de verschuldigde premies en zorgkosten. Deze brieven zijn telkens toegezonden aan het adres van [gedaagde] waar hij volgens het BRP stond ingeschreven. De verjaring is daarmee tijdig gestuit.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van VGZ, met veroordeling van VGZ in de kosten van deze procedure. [gedaagde] voert aan dat de vorderingen van VGZ zijn verjaard nu een verjaringstermijn van vijf jaren geldt. De vordering van VGZ heeft betrekking op een periode van vóór 2019 en er zijn geen stuitingshandelingen verricht door VGZ. [gedaagde] betwist dat hij een aanmaning, sommatie of dagvaarding heeft ontvangen die de verjaring heeft onderbroken. Hij verwijst daarbij naar e-mails die hij pas op 9 augustus 2024 en 7 oktober 2024 heeft ontvangen en een brief die hij op 16 januari 2022 heeft ontvangen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] een zorgverzekering heeft afgesloten bij VGZ. Uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] in beginsel gehouden om de premie en declaraties aan VGZ te betalen. [gedaagde] heeft op zich zelf niet betwist dat hij premies en declaraties van VGZ onbetaald heeft gelaten, maar voert aan dat deze verjaard zijn.
3.2.
Omdat het beroep op verjaring het meest verstrekkende verweer is van [gedaagde] zal de kantonrechter daar nu eerst op ingaan.
3.3.
Voor een vordering als die van VGZ geldt een verjaringstermijn van 5 jaar vanaf het opeisbaar worden van de rechtsvordering. Een verjaringstermijn kan worden afgebroken (gestuit). De termijn gaat dan de dag erna opnieuw lopen voor zover het gaat om een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis (zie artikel 3:319 lid 1 eerste zin BW) en is qua duur ook weer even lang als de oorspronkelijke verjaringstermijn.
3.4.
Stuiten van een lopende verjaringstermijn kan door een schriftelijke aanmaning of door een (andere) schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 BW). Stuiting kan ook plaatsvinden door het instellen van een eis die in de vereiste vorm geschiedt (artikel 3:316 BW).
3.5.
[gedaagde] voert aan dat de gehele vordering van VGZ is verjaard en dat de brief van 2022 ver buiten de verjaringstermijn van 5 jaar valt gelet op de nota’s uit 2010. Van de overige brieven en e-mails betwist [gedaagde] dat hij deze heeft ontvangen.
3.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een aanmaning of stuiting dient om werking te hebben de debiteur te hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Als uitgangspunt geldt dat een aanmaning of stuiting de geadresseerde heeft bereikt indien de aanmaning of stuiting door de geadresseerde is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen.
3.7.
Niet is gesteld of gebleken dat VGZ de brieven aangetekend heeft verzonden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat deze brieven daadwerkelijk door [gedaagde] zijn ontvangen en er dus aan het vereiste van artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. De gevolgen van haar (kennelijke) keuze om brieven per gewone post, en niet aangetekend, te versturen dienen voor rekening en risico van VGZ te komen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de brieven van VGZ van 7 augustus 2014, 6 mei 2018 en 10 mei 2020 de verjaring van de premies uit de jaren 2010, 2011 en 2014 en declaraties uit 2013 niet hebben gestuit.
3.8.
De kantonrechter begrijpt uit het door VGZ overgelegde overzicht dat onderdeel van de openstaande hoofdsom declaraties uit 2019 zijn die zien op ‘farmacie’, ‘terhandstellingskosten van een geneesmiddel’ en ‘terhandstellingskosten van een geneesmiddel tijdens avond of weekend’. [gedaagde] heeft de ontvangst van de brief van 16 januari 2022 niet betwist waardoor de verjaring van deze declaraties tijdig is gestuit. Nu de verjaring van deze declaraties is gestuit is daarmee een bedrag van
€ 300,59toewijsbaar.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
Ingevolge artikel 6:119 BW is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij met de voldoening van een geldsom in verzuim is geweest. Niet in geschil is dat [gedaagde] de niet verjaarde declaraties niet tijdig (volledig) heeft voldaan. Hij is dus in verzuim geraakt en als gevolg daarvan de wettelijke rente verschuldigd geworden vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen. VGZ heeft gesteld dat de wettelijke rente tot 24 oktober 2024 € 15,42 bedraagt. Nu een deel van de declaraties is verjaard en VGZ niet heeft gespecificeerd en onderbouwd vanaf welke datum/data welk restantbedrag opeisbaar is geworden, kan de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom worden toegewezen vanaf de vervaldata van de vorderingen tot de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
3.10.
Met betrekking tot de proceskosten geldt dat op grond van de wet de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten. Nu [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding de hoofdsom niet had betaald, is hij terecht gedagvaard en komen deze kosten in beginsel voor zijn rekening. Dit kan anders zijn als hij rauwelijks – dus zonder eerdere aankondiging – is gedagvaard. Indien dit het geval is, leidt dit tot compensatie van de proceskosten. De kantonrechter heeft hierboven overwogen dat [gedaagde] de aanmaning heeft ontvangen die in 2022 is gestuurd. Weliswaar zag die aanmaning ook voor een deel op de vordering die was verjaard, maar niet is gebleken dat [gedaagde] het deel van de vordering uit 2019 heeft voldaan teneinde een procedure te voorkomen.
3.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
123,00
(1,5 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
629,39

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 300,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 629,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.