In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het beroep is ingesteld namens de bewindvoerder van eiser en eiser zelf. Hangende beroep is het bewind over eiser beëindigd; de bewindvoerder heeft het beroepschrift tegen het bestreden besluit van 16 maart 2022 ingetrokken. Het UWV heeft eiser bij besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit) bericht dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. De voormalige werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar van de voormalige werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 20 oktober 2020 43,83% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er op 12 april 2024 een intakegesprek was gepland voor de behandeling van zijn psychische klachten, maar dat dit gesprek nog steeds niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst deze grond af, omdat het de taak is van de verzekeringsarts om op basis van dossieronderzoek, het eventueel opvragen van medische informatie, het uitvragen van een anamnese en dagverhaal en het verrichten van psychisch en lichamelijk onderzoek de relevante beperkingen per datum in geding vast te stellen. De rechtbank kan de verzekeringsarts volgen dat er geen aanvullende beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen. Het beroep is ongegrond verklaard, en het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020 terecht vastgesteld op 43,83%.