ECLI:NL:RBZWB:2025:975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
C/02/421981 / HA ZA 24-223 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in reconventie over samenwerkingsovereenkomst en afgebroken onderhandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een bodemzaak tussen de besloten vennootschap Pathfinder B.V. en drie gedaagden, aangeduid als [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Pathfinder B.V. was eiseres in conventie en verweerster in reconventie, terwijl de gedaagden in conventie eisers in reconventie waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen perfecte overeenkomst tot stand is gekomen tussen de partijen, en dat er geen onaanvaardbaar afgebroken onderhandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de conceptstukken van de notaris niet overeenstemden met de eerder gemaakte afspraken, waardoor er geen wilsovereenstemming was over essentiële punten. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden in reconventie afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van Pathfinder B.V. tot een bedrag van € 1.713,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/421981 / HA ZA 24-223
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PATHFINDER B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,
tegen

1.[naam 1] , h.o.d.n. [bedrijf] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[naam 2],
wonende te [plaats 1] ,
3.
[naam 3],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag.
Eiseres in conventie verweerster in reconventie zal hierna Pathfinder worden genoemd. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen hierna afzonderlijk [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als [partij 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het eindvonnis in conventie tevens tussenvonnis in reconventie van 27 november 2024 en de daarin genoemde stukken,
– de akte in reconventie met productie 9 en producties 34 tot en met 39 zijdens [partij 2] ,
– de antwoordakte in reconventie met productie 41 zijdens Pathfinder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in reconventie

2.1.
Bij bovengenoemd tussenvonnis in reconventie is Pathfinder in de gelegenheid gesteld om de conceptstukken van de notaris alsnog bij akte in het geding te brengen en toe te lichten wat de essentialia zijn van de samenwerking, in hoeverre partijen daarover en over de inhoud van de conceptstukken overeenstemming hebben bereikt en waaruit deze overeenstemming blijkt. Voor zover partijen nog geen overeenstemming over alle essentialia en/of de conceptstukken van de notaris mochten hebben bereikt, is [partij 2] in gelegenheid gesteld toe te lichten op grond van welke feiten en/of omstandigheden zij er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat deze overeenstemming alsnog zou worden bereikt.
Is er een perfecte overeenkomst tot stand gekomen?
2.2.
[partij 2] hebben bij akte de conceptstukken van de notaris overgelegd en daar een toelichting op gegeven. Volgens [partij 2] blijkt uit deze conceptstukken dat uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken over de samenwerking, waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in de documenten van april 2023 en september 2023. Pathfinder heeft dat bij antwoordakte betwist. Voor zover Pathfinder betoogt dat de documenten van april en september 2023 geen afspraken behelzen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De rechtbank heeft immers in het tussenvonnis al overwogen en beslist dat dit wel het geval is. Verder wijst Pathfinder er op dat in de conceptstukken een aantal essentiële afspraken ontbreken en een aantal andere essentiële afspraken op afwijkende wijze in de concepten zijn verwoord.
2.3.
Pathfinder heeft er (onder andere) op gewezen dat in de concepten geen voorwaarden en afspraken omtrent de overgang van de lopende onderneming CR Start zijn opgenomen. De rechtbank stelt vast dat uit het document van september 2023 blijkt dat partijen hebben afgesproken dat alle kosten die Pathfinder vanaf 1 mei 2023 voor CR start maakt, als achtergestelde lening zullen worden ingebracht in de nieuw op te richten CR Start B.V. en dat daarnaast een vergoeding van € 50.000,00 aan Pathfinder verschuldigd is voor de inbreng van onder andere goodwill, handelsnaam, domeinen en intellectuele eigendom. Dat dit altijd het uitgangspunt is geweest en voor Pathfinder essentieel was, blijkt uit het document van april 2023, waarin deze afspraak eveneens is opgenomen. Terecht heeft Pathfinder er op gewezen dat deze, van aanvang af voor [partij 2] kenbare en essentiële, afspraak in de concepten ontbreekt. Daarnaast heeft Pathfinder er terecht op gewezen dat de afdracht van 10% van de omzet aan [naam 3] in de concepten afwijkt van hetgeen daarover in het document van september 2023 is opgenomen. In dat document staat “
krijgt 10% van de omzet die is betaald door klanten die hij heeft ingebracht en actief onderhoudt”. In de concept samenwerkingsovereenkomst wordt niet [naam 3] , maar een vennootschap genaamd [naam 3] & [naam 1] B.V. genoemd aan wie de nieuw op te richten CR Start B.V. een vergoeding van 10% van de omzet verschuldigd is. Bovendien wordt die omzetvergoeding, in tegenstelling tot hetgeen daarover in het document van september 2023 is opgenomen, niet afhankelijk gemaakt van de door [naam 3] ingebrachte omzet. De concept samenwerkingsovereenkomst heeft het namelijk over een “
vaste vergoeding van 10% van de door CR Start BV gefactureerde commerciële omzet” die aan [naam 3] & [naam 1] B.V. verschuldigd is. Daarbovenop zou [naam 3] & [naam 1] B.V. de door haar verrichte diensten maandelijks mogen factureren aan CR start B.V., zo staat in het concept vermeld. Dat is allemaal niet in lijn met hetgeen hierover in het document van september 2023 is opgenomen en het is begrijpelijk dat dit voor Pathfinder essentieel was.
2.4.
Uit het voorgaande blijkt dat niet alle afspraken zoals die blijken uit de documenten van april en september 2023 in de conceptstukken zijn vastgelegd. Essentiële afspraken omtrent de overgang van de lopende onderneming CR Start ontbreken en afspraken omtrent een omzetafdracht aan [naam 3] wijken af. Of en in hoeverre de concepten ook nog op andere punten afwijken van de gemaakte afspraken, behoeft geen inhoudelijke beoordeling meer, nu de concepten reeds op de hiervoor genoemde twee essentiële onderdelen afwijken van de afspraken zoals die in april en september 2023 op papier zijn gezet. Uit het feit dat de conceptstukken van de notaris, die in overleg met [partij 2] zijn opgesteld, niet overeenstemmen met de eerder door partijen gemaakte afspraken, leidt de rechtbank af dat partijen geen wilsovereenstemming hebben bereikt over een aantal essentiële punten. Daarmee kan de primaire stelling van [partij 2] , dat sprake was van een perfecte overeenkomst in de nakoming waarvan Pathfinder zou zijn tekortgeschoten, niet worden gevolgd.
Is Pathfinder schadeplichtig wegens onaanvaardbaar afgebroken onderhandelingen?
2.5.
Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de aangevoerde primaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering kan leiden, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag. [partij 2] stellen dat de onderhandelingen over de samenwerking een zodanig vergevorderd stadium hadden bereikt, dat het afbreken van die onderhandelingen onaanvaardbaar is en dat dit Pathfinder schadeplichtig maakt.
2.6.
Bij de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat partijen die onderhandelen over het tot stand brengen van een overeenkomst, weliswaar verplicht zijn om hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen, maar vrij zijn om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn [1] . Als bij de wederpartij van degene die de onderhandelingen over een te sluiten overeenkomst afbreekt, het gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat die overeenkomst tot stand zou komen, behoeft dit niet onder alle omstandigheden te leiden tot de slotsom dat het afbreken onaanvaardbaar is. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan. [2] De hiervoor uiteengezette maatstaf is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf. De vrijheid om onderhandelingen af te breken staat voorop.
2.7.
Nog los van de vraag of de reactie van Pathfinder op de conceptstukken van de notaris als een definitief afbreken van de onderhandelingen kan worden aangemerkt – partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wie destijds de spreekwoordelijke handdoek in de ring heeft gegooid – is de rechtbank van oordeel dat van onaanvaardbaar afbreken van onderhandelingen niet is gebleken. Uitgaande van de vrijheid van partijen om een overeenkomst te sluiten dan wel de onderhandelingen daarover af te breken, is het aan [partij 2] om feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, die meebrengen dat het in het onderhavige geval onaanvaardbaar is om de onderhandelingen af te breken. Daarbij ligt de lat hoog omdat de norm streng is en dwingt tot een terughoudende toepassing. [partij 2] hebben weliswaar verwezen naar dit juridische kader, maar op geen enkele wijze – ook niet nadat zij daartoe nogmaals in het tussenvonnis in de gelegenheid zijn gesteld – toegelicht dat en waarom zij er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de onderhandelingen tot een overeenkomst zouden leiden en waarom het afbreken van die onderhandelingen onaanvaardbaar was. Maar ook al bestond er bij [partij 2] een gerechtvaardigd vertrouwen, dan volgt uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie dat dit nog niet betekent dat er voor Pathfinder rechtens afdwingbare verplichtingen zijn ontstaan, dat Pathfinder de voorbereidingen voor die samenwerking niet meer zou mogen stopzetten of dat zij niet langer zou mogen afzien van de samenwerking.
2.8.
Nu onvoldoende is onderbouwd dat Pathfinder onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen met [partij 2] op onaanvaardbare wijze af te breken, kan ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vorderingen leiden.
De proceskosten in reconventie
2.9.
[partij 2] zijn in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Pathfinder betalen als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
wijst de vorderingen van [partij 2] af,
3.2.
veroordeelt [partij 2] in de proceskosten van € 1.713,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij 2] niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [partij 2] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 augustus 2005, NJ 2005, 467
2.Hoge Raad 14 juni 1996, NJ 1997, 481