ECLI:NL:RBZWB:2025:984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
BRE 25/839 en 25/840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet open overheid

Op 21 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 25/839 en 25/840, waarin verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen de openbaarmaking van gegevens die hen betreffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk gegrond is en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, die op 11 februari 2025 hebben besloten bepaalde gegevens openbaar te maken naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze in te dienen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college een ernstig gebrek in de besluitvorming heeft vertoond door verzoekers niet de kans te geven om hun zienswijzen in te dienen. Dit gebrek kan in bezwaar worden hersteld. De rechtbank oordeelt dat het niet opportuun is dat de voorzieningenrechter als eerste een inhoudelijk oordeel over de zienswijzen of bezwaren van verzoekers geeft. Het college moet eerst zelf inhoudelijk naar de zienswijzen en bezwaren kijken. Daarom heeft de voorzieningenrechter de verzoeken toegewezen en bepaald dat het college de openbaarmaking van de documenten die betrekking hebben op verzoekers moet opschorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van € 194,- aan beide verzoekers moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/839 en 25/840

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2025 in de zaken tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [plaats 1] (25/839) , en
[verzoeker 3],uit [plaats 2] (25/840), verzoekers
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het bekendmaken van gegevens die hen betreffen naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
1.2.
Het college heeft met besluiten van 11 februari 2025 besloten bepaalde gegevens die verzoekers betreffen openbaar te maken. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het college heeft op 11 februari 2025 besluiten genomen met als onderwerp ‘Verzoek om zienswijze inzake openbaarmaking informatie’. Ondanks dit onderwerp maakt het college het besluit van 31 januari 2025 bekend waarin hij heeft besloten gegevens openbaar te maken in relatie tot permanente bewoning op recreatieparken in de gemeente.
2.1.
De gegevens worden volgens dit besluit van 11 februari in overeenstemming van artikel 4.4, vijfde lid van de Woo niet eerder dan drie weken na de verzending van het besluit openbaar worden gemaakt. Het is onduidelijk waar de termijn van drie weken vandaan komt: De Woo kent een termijn van twee weken te rekenen vanaf de bekendmaking. Dat is anders dan de hier gekozen termijn van drie weken te rekenen vanaf het daadwerkelijk nemen van het besluit.
2.2.
Bovendien zijn verzoekers niet in de gelegenheid gesteld een zienwijze in te dienen. Het college heeft dit telefonisch bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig gebrek in de besluitvorming is, dat in bezwaar hersteld kan worden. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet opportuun dat de voorzieningenrechter als eerste een inhoudelijk oordeel over zienswijzen of bezwaren van verzoekers geeft. Het is meer in lijn met de bedoeling van de wetgeving dat het bestuursorgaan (het college) eerst zelf nog eens inhoudelijk naar de zienswijzen/bezwaren kijkt. Ondanks daartoe strekkend verzoek heeft het college aan de rechtbank niet aangegeven hoe hij daar zelf tegenaan kijkt.

Conclusie en gevolgen

3. De verzoeken zijn daarom kennelijk gegrond. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de verzoeken toe zal wijzen en zal bepalen dat het college de openbaarmaking van de documenten die betrekking hebben op verzoekers op moet schorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Het college moet daarom ook het griffierecht aan beide verzoekers vergoeden. Er is niet verzocht om een proceskostenveroordeling

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit van 11 januari 2025 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan beide verzoekers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, op 21 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.