ECLI:NL:RBZWB:2025:994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
BRE 25/281 en BRE 25/282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Participatiewet wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 12 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 25/281 PW VV en BRE 25/282 PW VV, waarin verzoekster, een alleenstaande moeder met twee jonge kinderen, een voorlopige voorziening vroeg in het kader van haar aanvragen voor bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 december 2024, waarin haar bijstandsuitkering werd geweigerd, en had ook beroep ingesteld tegen een besluit van 6 januari 2025, waarin haar aanvraag voor bijstandsuitkering buiten behandeling werd gesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2025, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Oversluizen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening besproken. De ISD Brabantse Wal was vertegenwoordigd door mr. M. Niessen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorzieningen ontbrak. Hoewel verzoekster aanvoerde dat zij in financiële problemen verkeerde en geen bestaansmiddelen had, oordeelde de voorzieningenrechter dat een louter financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er onomkeerbare gevolgen dreigen. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekster inmiddels een voorschot van € 810,- had ontvangen van de ISD en dat zij in staat zou moeten zijn om in haar levensonderhoud te voorzien. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster een regeling had getroffen met haar verhuurder voor haar huurachterstand.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen en wees deze af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/281 PW VV en BRE 25/282 PW VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 februari 2025 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker], te [plaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. J. Oversluizen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, ISD Brabantse Wal (ISD), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2024 (bestreden besluit I) over de weigering haar een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toe te kennen. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met procedurenummer BRE 25/281 PW VV.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 januari 2025 (bestreden besluit II) over het buiten behandeling stellen van haar (eerste) aanvraag voor een bijstandsuitkering. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met procedurenummer BRE 25/283 PW. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met procedurenummer BRE 25/282 PW VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 februari 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Niessen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Volgens vaste rechtspraak vormt een louter financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat onomkeerbare gevolgen dreigen.
3. Verzoekster voert aan dat zij spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij is een alleenstaande moeder met twee jonge kinderen en heeft geen inkomsten en geen bestaansmiddelen waardoor zij haar vaste lasten, waaronder haar ziektekostenverzekering, niet kan voldoen. Verzoekster wijst erop dat op het moment van de tweede aanvraag op 1 november 2024 haar vermogen negatief € 983,50 was. Verder loopt zij achter met de betaling van haar vaste lasten en moet zij het eerder verstrekte voorschot van € 1.000,- aan de ISD terugbetalen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorzieningen ontbreekt.
Ter zitting is gebleken dat de ISD in het kader van een nieuwe (derde) aanvraag om een bijstandsuitkering aan verzoekster eind januari 2025 een voorschot op een bijstandsuitkering heeft verstrekt van € 810,-. Verzoekster ontvangt maandelijks kinderalimentatie van € 400,- alsmede toeslagen. Totaal is dat rond de voor haar geldende bijstandsnorm. Voorts is door de ISD ter zitting meegedeeld dat verzoekster, zolang niet op haar derde aanvraag is beslist, elke maand om een voorschot kan verzoeken en dat dit zal worden toegekend.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor verzoeksters huurachterstand inmiddels een regeling is getroffen met de verhuurder die 1 maart 2025 ingaat. Verzoekster heeft een schuld bij de Belastingdienst en moet het eerder door de ISD verstrekte voorschot van
€ 1.000,- terugbetalen. Deze schulden worden echter, zoals verzoekster ter zitting heeft meegedeeld, nog niet ingevorderd. Ter zitting heeft de ISD meegedeeld dat hangende de procedures pas op de plaats wordt gemaakt.
De voorzieningenrechter kan slechts een voorlopige voorziening treffen in die zin dat verzoekster een voorschot wordt toegekend naar de hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm. Bovendien kan de voorzieningenrechter slechts een voorziening toekennen met ingang van de dag van ontvangst van haar verzoekschriften, te weten 17 januari 2025.
Nu verzoekster vanaf eind januari 2025 een voorschot van de ISD heeft ontvangen, is er geen aanleiding een dergelijke voorziening toe te kennen. Verzoekster zou met het inmiddels ontvangen voorschot en overige gelden in staat moeten zijn te voorzien in het levensonderhoud van haar en haar kinderen.
Verder overweegt de voorzieningenrechter wat betreft een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit II dat een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep niet bedoeld is om door middel van kortsluiting de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Nu inmiddels een voorschot is toegekend, ligt ook daarin geen belang en wordt dit verzoek eveneens afgewezen.
5. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 12 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.