ECLI:NL:RBZWO:1999:AA4809

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
21 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/2744 WW
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een verhuiskostenvergoeding en de noodzaak van een traplift voor een gehandicapte eiseres

In deze zaak heeft eiseres, A, een aanvraag ingediend voor een traplift en een verhuiskostenvergoeding bij de gemeente Almere, die is afgewezen. Eiseres, die door een auto-ongeval in 1983 beperkt is in haar mobiliteit, woont met haar gehandicapte echtgenoot in een eengezinswoning. De gemeente stelde dat verhuizen naar een gelijkvloerse woning de goedkoopste oplossing was en bood een forfaitaire vergoeding aan. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar sociale binding met de buurt en de noodzaak van haar huidige woning. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de individuele behoeften van eiseres. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: WVG 99/237
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, echtgenote van B, geboren op […] 1943, wonende te C, eiseres,
gemachtigde: mr G.B.A. Bol, medewerkster van ARAG-Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almere, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 december 1998.
2. Zitting
Datum: 22 december 1999.
Eiseres is verschenen bij haar echtgenoot B, bijgestaan door haar gemachtigde mr Bol voornoemd.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden R. Faas en W.W. Meijer.
3. De feiten en het verloop van de procedure
3.1 Eiseres heeft in 1983 een auto-ongeval meegemaakt, als gevolg waarvan zij onder meer beperkt is in lopen en staan.
(Binnenshuis verplaatst zij zich met behulp van een stok en buitenshuis kan zij zich over ongeveer 25 meter met behulp van een rollator en onder begeleiding lopend verplaatsen. Daarnaast bezit zij een spartamet).
Sedert 1988 bewoont zij met haar echtgenoot -die eveneens gehandicapt is en een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt- een eigen eengezins-vijfkamerwoning aan de […] in C.
In de nabije omgeving van de woning bevinden zich winkels en andere voorzieningen.
3.2 Op 16 februari 1998 heeft eiseres op advies van haar huisarts bij de gemeente Almere in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) een aanvraag ingediend voor een traplift naar de eerste verdieping van haar woning -waar zich de slaapkamer en de badkamer bevinden- en voor aanpassingen in het toilet.
3.3 De GGD-Flevoland heeft op 6 april 1998 een advies aan verweerder uitgebracht waarin onder meer is geconcludeerd dat er een medische indicatie bestaat voor een verhuiskostenvergoeding.
3.4 Bij besluit van 8 juli 1998 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, onder de overweging dat verhuizen naar een gelijkvloerse woning dan wel een woning die reeds is voorzien van een lift of traplift, de goedkoopst adequate oplossing is. Voor het geval eiseres wenst te verhuizen naar een dergelijke woning, is eiseres bij dit besluit een (forfaitaire) bijdrage van f 5000,00 toegekend voor de verhuis- en inrichtingskosten.
3.5 Eiseres heeft op 9 juli 1998 bezwaar gemaakt tegen verweerders afwijzende besluit.
Eiseres heeft haar bezwaren mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, gehouden op 18 september 1998.
3.6 De bezwaarschriftencommissie heeft verweerder geadviseerd het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten ad f 5000,00 uit te betalen op basis van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 7.1 van de Verordening. Deze tegemoetkoming dient dan te worden besteed aan het plaatsen van een traplift in de bestaande woning.
3.7 Bij besluit op bezwaar, gedateerd 28 december 1998, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 9 juli 1997 gehandhaafd. Verweerder heeft het
advies van de bezwaarschriftencommissie niet overgenomen.
3.8 Namens eiseres is bij schrijven d.d. 13 januari 1999, aangevuld bij schrijven d.d. 3 maart 1999, beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 28 december 1998.
Verweerder heeft desgevraagd op 10 mei 1999 een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Namens eiseres is op 17 juni 1999, op 29 juni 1999 en op 30 augustus gereageerd op toezending van nader door verweerder ingezonden stukken.
Op 9 november 1999 heeft verweerder op een aantal door de rechtbank gestelde vragen geantwoord.
Bij schrijven d.d. 1 december 1999 heeft de gemachtigde van eiseres op verweerders brief gereageerd.
Vervolgens is het geschil ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1 In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerders weigering om eiseres in aanmerking te brengen voor een traplift, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.2 Eiseres is, kort samengevat, van oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit niet heeft getoetst of voldaan is aan de in artikel 3 van de WVG genoemde zorgplicht. Met name is het besluit van verweerder niet klantgericht. In dit verband zijn blijkens de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht de volgende aspecten aan de orde:
- er is niet gekeken hoe het met de financiële situatie en draagkracht van eiseres is gesteld. De huidige woonlasten bedragen f 538,-- per maand; dit bedrag blijft de komende 10 jaar gelijk. De huur van een andere passende -d.w.z. 4- of 5-kamerwoning- zou thans zeker f 1000,-- gaan bedragen. Bovendien komt eiseres voor meer verhuiskosten te staan dan het bedrag van de forfaitaire vergoeding;
- indien eiseres haar koophuis zou inruilen voor een voor haar reeds geschikte andere koopwoning, zou ongeveer een ton bijgelegd moeten worden;
- het is (ook overigens) in strijd met de redelijkheid en billijkheid om eiseres te dwingen de eigen woning te verkopen en naar een huurwoning te verhuizen;
- eiseres beschikt in haar huis over een hobbykamer tevens logeerkamer voor de kinderen en een studeerkamer voor haar echtgenoot, terwijl er in de tuin twee vijvers zijn, waar zij zeer van geniet;
- eiseres zou weg moeten uit de buurt waar zij de voorzieningen zoals het wijkgezondheidscentrum, het verenigingsleven, het winkelcentrum en de trein vlakbij heeft, hetgeen van groot belang is gezien haar beperkte mobiliteit;
- deze buurt is veilig, hetgeen bij nieuwbouwbuurten veelal niet het geval is;
- bovendien wonen alle vrienden en kennissen in deze buurt, terwijl het niet gemakkelijk is zich in een nieuwe buurt aan te passen;
- de echtgenoot van eiseres is actief in de vereniging "Jeu de Boules" in de wijk -hij beheert de kantine- en hij heeft intensieve contacten met het wijkbeheer;
- al zou eiseres desondanks bereid zijn te verhuizen, dan zou in elk geval niet binnen een termijn van 6 tot 9 maanden een passend huis gevonden kunnen worden.
4.3 Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de door de raad van de gemeente Almere vastgestelde Verordening voorzieningen gehandicapten Almere -verder te noemen: de Verordening- de vergoeding van de gevraagde traplift in het geval van eiseres niet toestaat.
4.4 Verweerder heeft in dit verband gewezen op artikel 2.4 van de Verordening, in welk artikel is vastgelegd dat het primaat bij de noodzaak van het treffen van een woonvoorziening ligt bij verhuizen. Slechts als verhuizen niet realiseerbaar is, of als verhuizen voor verweerder niet goedkoper is dan aanpassen, of als verhuizen maatschappelijk niet aanvaardbaar is, kan gekozen worden voor aanpassing van de bestaande woning.
4.5 Verweerder heeft zijn beleid nader geconcretiseerd in het zogenaamde Verstrekkingenboek.
Onder punt 3.1.a heeft verweerder een nadere uitwerking gegeven van het begrip "primaat van de verhuizing". Verweerder heeft aangegeven dat inzake het primaat van verhuizen een afweging wordt gemaakt tussen verhuizen naar een aangepaste (of met beperkte kosten aan te passen) woning versus het aanpassen van de huidige woonruimte van de aanvrager. Drie facetten zijn bepalend in deze afweging.
a. is verhuizen te realiseren;
b. is verhuizen de goedkoopst adequate oplossing;
c. is verhuizen maatschappelijk aanvaardbaar.
Wanneer een of meer van deze vraagstellingen negatief uitvalt, valt de weging uit richting het aanpassen van de huidige woning van de aanvrager.
Met betrekking tot het onder a. genoemde criterium acht verweerder verhuizing te realiseren indien dat mogelijk is binnen 9 maanden vanaf de datum van de voorlopige beschikking.
Met betrekking tot het onder b. genoemde criterium gaat het om de vraag wat voor verweerder -en dus niet wat voor de betrokkene- de goedkoopste oplossing is.
Met betrekking tot het onder c. genoemde criterium is verweer- der van oordeel dat (alleen dan) van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie kan worden gesproken indien:
1. de aanvrager zwaarwegende mantelzorg ontvangt, die niet verplaatsbaar is naar een andere woning; onder zwaarwegende mantelzorg verstaat verweerder zodanige hulp bij ADL-verrichtingen dat professionele hulp wordt voorkomen;
2. het ziektebeeld van de aanvrager zich in een terminaal stadium bevindt.
Voorts maakt verweerder geen onderscheid tussen een huur- en een koopwoning.
4.6 In het concrete geval van eiseres meent verweerder dat voor eiseres binnen 6 tot 9 maanden een huurwoning beschikbaar zou kunnen zijn, waarbij verweerder uitgaat van een twee- of driekamerwoning, aangezien die voor eiseres en haar man naar verweerders oordeel toereikend is en het bij de beoordeling slechts kan gaan om aanpassingen terzake van beperkingen met betrekking tot de normale woonfuncties zoals eten, slapen en lichaamsreiniging en derhalve niet met betrekking tot werk-, hobby- of recreatieruimtes.
Vierkamerwoningen zijn naar verweerders oordeel moeilijker te verkrijgen binnen de genoemde termijn en vijfkamerwoningen zijn uitgesproken schaars. Een dergelijke woning zal niet binnen deze termijn zijn te verkrijgen.
Ter zitting is gebleken dat voor iets oudere in aanmerking komende woningen geldt, dat deze, nadat zij beschikbaar zijn gekomen, eerst nog geschikt gemaakt moeten worden voor bewoning door een gehandicapte alvorens feitelijke verhuizing kan plaatsvinden.
Verweerder heeft aangegeven dat de huurprijs van twee- tot driekamerwoningen in de sociale sector ongeveer f 780,-- per maand bedraagt. Voor een dergelijke woning komt men in aanmerking bij een inkomen dat niet uitkomt boven f 40.500,-- in 1998.
Het gezinsinkomen van eiseres overstijgt blijkens de verklaring van de echtgenoot van eiseres ter zitting dit bedrag.
In hoeverre de draagkrachtnorm van eiseres zou worden overschreden bij verhuizing kan verweerder blijkens zijn brief aan de rechtbank d.d. 9 november 1999 niet zeggen, aangezien verweerder niet concreet weet wat de huurprijs van een nieuwe woning precies zou worden. In elk geval is huursubsidie mogelijk (voor een gedeelte).
4.7 Voorts is verweerder in het geval van eiseres van oordeel, dat verhuizing voor eiseres maatschappelijk aanvaardbaar is, nu geen sprake is van zwaarwegende mantelzorg noch van een terminaal stadium van ziekte.
4.8 Tenslotte ziet verweerder geen mogelijkheid om, met toepassing van de zogenaamde hardheidsclausule in artikel 7.1 van de Verordening, aan eiseres alsnog de gevraagde voorziening toe te kennen, ook niet in de vorm van een toestemming om het forfaitaire bedrag van een verhuiskostenvergoeding te besteden aan het door eiseres zelf aanbrengen van een traplift.
Verweerder meent dat die oplossing enerzijds geen adequate oplossing is en er bij zodanige toekenning anderzijds in feite sprake zou zijn van een eigen bijdrage, hetgeen verweerder in strijd acht met het bepaalde in artikel 6 van de WVG.
4.9 Het geschil spitst zich derhalve toe op de volgende punten.
1. Is verweerders beleid met betrekking tot het primaat van de verhuizing een beleid dat blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
2. Zo ja, heeft verweerder dit beleid op juiste wijze toegepast in het geval van eiseres c.q. kan verweerders weigering om de hardheidsclausule toe te passen de rechterlijke toetsing doorstaan.
4.10 Het beleid inzake het primaat van de verhuizing
Het gechil spitst zich toe op twee te beoordelen aspecten die in verweerders beleid een rol spelen, te weten: is verhuizen te realiseren en is verhuizen maatschappelijk aanvaardbaar.
4.10.1 Met betrekking tot de vraag of verhuizen is te realiseren, gaat het in het bijzonder om verweerders visie dat dat het geval is indien binnen 9 maanden verhuizing naar een geschikte woning kan worden gerealiseerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders beleid terzake van deze termijn blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De rechtbank kan zich echter voorstellen dat dit niet het geval is indien sprake is van een medische urgentie. In het onderhavige geval is van een medische urgentie niet gebleken.
Wel rijst de vraag of de beschikbaar te komen woning van ongeveer dezelfde omvang zou moeten zijn of dat een minimaal geschikte woning voldoende is. Bij schrijven d.d. 9 november 1999 heeft verweerder gesteld dat voor eiseres een 2- of 3-kamerwoning voldoende is, enerzijds omdat slechts rekening zou kunnen worden gehouden met aanpassingen, noodzakelijk in verband met door verweerder normaal genoemde woonfuncties als eten, slapen en lichaamsverzorging en anderzijds gelet op het feit dat het gezin van eiseres slechts uit twee personen bestaat. De in deze brief genoemde criteria heeft de rechtbank overigens niet kunnen terugvinden in de Verordening of het Verstrekkingenboek.
Wat daar ook van zij, de rechtbank zal dit aspect hierna betrekken bij de beoordeling van het tweede punt, nu de vraag of al dan niet gevergd mag worden dat een grote woning wordt opgegeven ten behoeve van een aanmerkelijk kleinere woning (eveneens) te maken heeft met de vraag of verhuizen maatschappelijk aanvaardbaar is in het concrete geval.
4.10.2 Met betrekking tot de vraag of verhuizen maatschappelijk aanvaardbaar is, gaat het in het bijzonder om verweerders visie dat een verlangde verhuizing slechts dan maatschappelijk onaanvaardbaar is indien sprake is van zwaarwegende mantelzorg dan wel een ziekte in het terminale stadium.
Deze stricte beperking, zonder afwijkingsmogelijkheid, betekent dat verweerder onder geen beding rekening houdt met individuele aspecten als door eiseres genoemd, zijnde het feit dat zij met haar handicap een groot belang heeft om zo dicht bij de voorzieningen te blijven wonen als zij thans doet en dat zij al haar sociale contacten in deze buurt heeft en zich bovendien in deze buurt als gehandicapte veilig voelt.
Evenmin geeft dit beleid verweerder enige ruimte voor de waardering van het woongenot dat eiseres zou inleveren bij verhuizing naar een veel kleinere woning, terwijl het zich laat indenken dat zij als gehandicapte meer dan gemiddeld is aangewezen op haar huis en de mogelijkheid om thuis een hobby uit te oefenen dan wel haar (klein)kinderen te logeren te krijgen.
Evenmin kan verweerder zich volgens dit beleid bezig houden met het feit dat eiseres haar eigen woning zou moeten verkopen, inclusief de financiële consequenties voor eiseres van een verlangde verhuizing -welke consequenties naar eiseres stelt in haar geval niet onaanzienlijk zijn- of met de sociale gevolgen voor haar echtgenoot.
Verweerder heeft zich dan ook in geen van deze aspecten verdiept.
In feite geldt voor verweerder -behoudens in de bijzondere gevallen dat de aanvrager zo hulpbehoevend is dat door een verhuizing professionele hulp nodig wordt die tot dan door een mantelzorger werd verleend, of de situatie waarin de aanvrager nog slechts korte tijd te leven heeft- slechts het criterium dat de forfaitaire verhuiskostenvergoeding voor verweerder goedkoper is dan de gevraagde voorziening.
4.11 De rechtbank is van oordeel dat een beleid dat op voorhand onmogelijk maakt dat rekening wordt gehouden met omstandigheden als hiervoor genoemd, een beleid is dat niet blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gezien de opdracht die in artikel 3 van de WVG aan verweerder is gegeven om verantwoorde voorzieningen te treffen, dat wil zeggen voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, waarbij het blijkens de wetsgeschiedenis de bedoeling is geweest om maatwerk te leveren, adequaat afgestemd op de individuele behoeften.
De rechtbank heeft ter zitting van verweerders gemachtigden overigens vernomen dat verweerders beleid eerder ruimer was gesteld. In elk geval werd in het oude beleid (wel) rekening gehouden met aspecten als de sociale binding met de buurt en de vraag of sprake was van een huur- dan wel koopwoning.
4.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerders besluit niet in stand kan worden gelaten. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan beantwoording van de hierboven onder 4.9 genoteerde tweede vraag.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.12 De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep.
5. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op f 1420,--, en wijst de gemeente Almere aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Almere aan eiseres het griffierecht ad f 55,-- vergoedt.
Gewezen door mr M.I. Lammertsma-van der Heij, voorzitter, mr M.A. Pot en mr J.M. van Wegen, leden en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van W. Veldman als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum
van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op