ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
de raad van de gemeente Diepenheim, eiser,
gedeputeerde staten van Overijssel, verweerders.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerders d.d. 25 april 2000, nummer BA/1999/3755, nr. A'99-60, waarbij het besluit van 1 juni 1999, inhoudende de afwijzing van het verzoek tot verhoging van de tijdsbestedingsnorm voor de wethouders in de gemeente Diepenheim, is gehandhaafd.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 27 april 1999 heeft eiser bij verweerders een verzoek ingediend om:
- de tijdsbestedingsnorm van de wethouders van de gemeente Diepenheim tijdelijk te verhogen van 35 naar 45%;
- de tijdelijke verhoging van de tijdsbestedingsnorm met terugwerkende kracht in te laten gaan op 1 september 1998;
- de tijdelijke verhoging te beëindigen met ingang van de datum waarop de extra werkzaamheden als gevolg van de mogelijke herindeling worden beëindigd.
Bij besluit van 1 juni 1999, verzonden 25 juni 1999, is de aanvraag van eiser door verweerders afgewezen.
Tegen dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 4 augustus 1999 bezwaar gemaakt bij verweerders, welk bezwaar door eiser d.d. 13 september 1999 is bekrachtigd. Het bezwaar is van gronden voorzien bij brief van 14 december 1999. Op de hoorzitting van 28 februari 2000 heeft eiser zijn bezwaren aan de hand van een daartoe overgelegde pleitnotitie toegelicht.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 6 juni 2000, binnengekomen bij de rechtbank d.d. 8 juni 2000, beroep ingesteld, welk beroep door eiser d.d. 26 juni 2000 is bekrachtigd. Bij brief van 4 juli 2000 is het beroepschrift nader onderbouwd.
Desgevraagd zijn namens verweerders op 8 augustus 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 24 november 2000 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen bij gemachtigden burgemeester mw. E. Blaak-Schuitevoerder en dhr. K. Kelly, ambtenaar van de gemeente. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door dhr. G. Engels, ambtenaar van de provincie.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit, strekkende tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag van eiser om verhoging van de tijdsbestedingsnorm van de wethouders van Diepenheim, in rechte stand kan houden.
Eiser heeft aangevoerd dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor tijdelijke verhoging van de tijdsbestedingsnorm voor de wethouders op basis van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit wethouders, verder te noemen het Rechtspositiebesluit. In verband met de gemeentelijke herindeling is de taak van de wethouders in Diepenheim verzwaard. Bovendien is de burgemeester van Diepenheim voorzitter van de stuurgroep "Herindeling Hof van Twente", hetgeen een extra last voor de gemeente betekent. Eiser heeft aangegeven dat zijn verzoek betreft de periode van 1 september 1998 tot en met 12 oktober 1999 en de periode vanaf het moment dat de extra werkzaamheden als gevolg van het wetsvoorstel "Gemeentelijke herindeling in een deel van Twente" weer een aanvang nemen (inmiddels is het wetsvoorstel wet geworden, nl. Wet van 13 september 2000 tot gemeentelijke herindeling in een deel van Twente Stb. 2000, 349).
Eiser is van mening dat verweerders artikel 6 van het Rechtspositiebesluit onjuist hebben uitgelegd en de gemeente Diepenheim ten onrechte hebben vergeleken met andere gemeenten die bij een herindeling zijn betrokken. Eiser heeft gewezen op het feit dat de provincie Zeeland herindeling wel heeft aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit.
Vervolgens heeft eiser gesteld dat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd was. Zijn stelling terzake in de bezwaarfase had gegrond moeten worden verklaard. Nu verweerders dit hebben nagelaten kan het bestreden besluit geen stand houden.
Resumerend is eiser van mening dat het besluit moet worden vernietigd. Eiser heeft de rechtbank verzocht aan verweerders op te dragen binnen een door de rechtbank te bepalen termijn opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak.
3.2. Standpunt verweerders
Verweerders zijn van mening dat op het moment dat gemeenten bij een herindeling worden betrokken sprake is van een taakverzwaring. De werkzaamheden ingevolge de Wet algemene regels herindeling behoren volgens verweerders echter tot de normale taakuitoefening van een gemeente. Verweerders hebben de bestuurslast van eiser vergeleken met die van andere bij een herindeling betrokken gemeenten en aan verweerders is niet gebleken van een aanzienlijk hogere bestuurslast.
Bovendien is voor de toepassing van artikel 6 Rechtspositiebesluit volgens de bijbehorende toelichting vereist, dat het gaat om een structureel hogere bestuurslast. Daarbij dient de periode die met de herindeling gepaard gaat, beoordeeld te worden. Nu het gaat om een tijdelijke verzwaring, kan vorengenoemd artikel geen toepassing vinden.
Het motiveringsgebrek in het primaire besluit is hersteld door de uitgebreide motivering in het bestreden besluit.
Artikel 44, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat wethouders ten laste van de gemeente een bezoldiging genieten, die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit geniet een wethouder een bezoldiging volgens de tabel. Uit de tabel blijkt dat voor een wethouder in een gemeente met 2001-4000 inwoners (klasse 2, waaronder Diepenheim valt) een tijdsbestedingsnorm van 35% is vastgesteld.
Artikel 6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit bepaalt dat op grond van bijzondere omstandigheden gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, de in de tabel genoemde tijdsbestedingsnorm voor de gemeenten in de klasse 1 tot en met 5A, voor een bepaald tijdvak, kunnen verhogen tot maximaal 100%.
3.4. Beoordeling van het beroep
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser in aanmerking behoort te komen voor een tijdelijke verhoging van de tijdsbeste-dingsnorm op grond van artikel 6 Rechtspositiebesluit.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De gemeente Diepenheim telt 2764 inwoners. Bij dit inwonersaantal behoort ingevolge de bepalingen van het Rechtspositiebesluit een tijdsbestedingsnorm van 35%. In verband met de gemeentelijke herindeling van de gemeenten Diepenheim, Ambt Delden, Goor, Markelo, Stad Delden en een deel van de gemeente Hengelo in de toekomstige gemeente Hof van Twente is sprake van een verhoogde bestuurslast voor de gemeente Diepenheim. De gemeente Diepenheim heeft een full-time burgemeester en twee parttime wethouders.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling in het onderhavige geschil overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 6 Rechtspositiebesluit is aan verweerders een discretionaire bevoegdheid toegekend bij de beoordeling van een verzoek om verhoging van de tijdsbestedingsnorm. Aangezien het hier een bevoegdheid van verweerders betreft komt verweerders beleidsvrijheid toe bij het wel of niet toekennen van voornoemde verhoging en kan de rechterlijke toetsing niet anders dan marginaal zijn.
In dit geding gaat het echter om de vraag wanneer sprake is van "bijzondere omstandigheden" in de zin van artikel 6 Rechtspositiebesluit, bij de beantwoording van welke vraag de rechtbank zich niet behoort te beperken tot een marginale toetsing.
In de nota van toelichting bij artikel 6 Rechtspositiebesluit (Stb. 1994, 243) staat het volgende:
Veelvuldig komt het voor dat wethouders in bepaalde gemeenten naar objectieve maatstaven gemeten meer tijd nodig hebben voor de aan hun wethoudersfunctie verbonden werkzaamheden. De bestuurslast in dergelijke gemeenten is dan hoger dan op grond van het inwonertal in de gemeente kan worden verwacht. Als de bestuurslast structureel aanzienlijk hoger is dan in andere gemeenten met eenzelfde aantal inwoners, biedt verhoging van de tijdsbestedingsnorm uitkomst.
Met eiser is de rechtbank van oordeel, dat eiser gelet op deze nota van toelichting moet worden vergeleken met gemeenten met eenzelfde aantal inwoners, om te kunnen bepalen of de bestuurslast structureel aanzienlijk hoger is geworden. Onjuist is het standpunt van verweerders dat een extra eis zou moeten worden gesteld, namelijk dat eiser zou moeten worden vergeleken met bij een herindeling betrokken gemeenten met hetzelfde aantal inwoners als eiser.
Eveneens onjuist is te achten de stelling van verweerders dat, nu het gaat om een tijdelijke verzwaring, artikel 6 van het Rechtspositiebesluit geen toepassing zou kunnen vinden. Uit de bovengenoemde nota van toelichting in samenhang met de nota van toelichting bij Stb. 1995, 448 blijkt dat de passage "voor een bepaald tijdvak" in artikel 6 Rechtspositiebesluit dezelfde betekenis heeft als in artikel 7 van voornoemd besluit. De mogelijkheid van de verhoging van de tijdsbestedingsnorm heeft een tijdelijk karakter gekregen, omdat steeds voor een bepaald tijdvak wordt vastgesteld of verhoging van de norm gezien de bestuurlijke zwaarte van een gemeente gerechtvaardigd is.
Ter zitting is namens eiser desgevraagd gepreciseerd waaruit de verzwaring voor de gemeente Diepenheim bestaat. Allereerst is de burgemeester van Diepenheim voorzitter van de Stuurgroep herindeling Twente. Dit betekent dat de beide parttime wethouders in de Stuurgroep de belangen van de gemeente Diepenheim moeten vertegenwoordigen, aangezien de burgemeester -gelet op het voorzitterschap- zich neutraal dient op te stellen. De Stuurgroep heeft in het verleden regelmatig vergaderd en vergadert thans één keer per week, welke vergaderingen niet alleen door de burgemeester, maar ook door beide wethouders worden voorbereid en bezocht. Om hun werkzaamheden in de Stuurgroep naast die voor de gemeente Diepenheim goed te kunnen uitvoeren hebben de beide wethouders zich genoodzaakt gezien tijd te kopen bij hun andere werkgever. Ter zitting is namens eiser gesteld dat het gaat om 20 tot 25%. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
Verweerders hebben, bij de toetsing of in casu sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit, naar het oordeel van de rechtbank miskend dat beoordeeld moet worden of in het geval van de gemeente Diepenheim de door de herindeling ontstane extra werkzaamheden voor de wethouders naar objectieve maatstaven gemeten hebben geleid tot een aanzienlijk hogere bestuurslast dan in andere gemeenten met een zelfde aantal inwoners.
Daarnaast is gebleken dat de andere bij de Stuurgroep betrokken gemeenten het verzoek van de gemeente Diepenheim ondersteunen. De toekomstige gemeente "Hof van Twente" zal de kosten van het verzoek moeten dragen en is, zoals is gebleken uit de stukken en nogmaals namens eiser ter zitting is meegedeeld, bereid voor deze kosten de verantwoordelijkheid te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders op grond van hetgeen hiervoor is overwogen een ondeugdelijke motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, zodat het besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb moet worden vernietigd.
Hetgeen overigens namens partijen is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft derhalve geen bespreking meer.
Gelet op het feit dat de gemeente Diepenheim ten gevolge van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2001 zal zijn opgeheven, komt het de rechtbank geraden voor met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb aan verweerders een termijn te stellen, van acht weken na verzending van deze uitspraak, voor het nemen van een nieuw besluit.
Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerders binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen;
- gelast dat de Provincie Overijssel aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad ¦ 450,-- vergoedt;
Gewezen door mr. M.A. Veninga en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2000 in tegenwoordigheid van A.H. Rijkens als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.