ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ZWOLLE
DE PRESIDENT IN KORT GEDING
K.G. nr. 66159 / KG ZA 01-215
Uitspraak: 14 juni 2001
in de zaak, aanhangig tussen:
de vereniging VERENIGDE BOEREN KOOTWIJKERBROEK,
statutair gevestigd te Kootwijkerbroek,
eiseres,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. K.A.C.J.M. van Meerwijk te Amsterdam,
1. de besloten vennnootschap HET INSTITUUT VOOR DIERHOUDERIJ EN DIERGEZONDHEID B.V. ,
gevestigd en kantoorhoudende te Lelystad,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagden,
procureur mr. D. Meulenberg,
advocaten mrs. A.Th. Meijer en J.P. Heinrich
te 's-Gravenhage.
Eiseres, hierna te noemen: de Vereniging, heeft gedaagden, hierna te noemen:
ID-Lelystad en de Staat, doen dagvaarden in kort geding.
De Vereniging heeft geconcludeerd van eis. Haar vordering strekt ertoe dat de President bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ID-Lelystad en de Staat zal gebieden hun medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een contra-expertise, door de Staat te gebieden tot het geven van opdracht aan een gecertificeerd laboratorium alsmede de Staat te gebieden tot het ter beschikking stellen van al het voor het onderzoek noodzakelijke materiaal, met opdracht het terbeschikkinggestelde materiaal met de daartoe door de EU en OIE gevalideerde testen te onderzoeken op het mond- en klauwzeervirus alsmede een onderzoek te doen op de moeder van het kalf waar het vermeende mond- en klauwzeervirus is aangetroffen, welk onderzoek zou moeten behelzen een
DNA-onderzoek naar de herkomst van de onderzoeksmaterialen, in het bijzonder van het heparine-monster-1 van 20 maart 2001, serum-1 van 20 maart 2001, de kop van 22 maart 2001 en serum-1 van 22 maart 2001 alsmede een onderzoek naar de moeder van het kalf met nummer 3247 met name of zij antistoffen in het lichaam heeft terzake het virus, alles onder verbeurte van een dwangsom van f 1.000,-- per dag voor iedere dag dat ID-Lelystad en de Staat, na de dag van de uitspraak, in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van de Staat en ID-Lelystad in de kosten van het geding.
ID-Lelystad en de Staat hebben tegen het gevorderde verweer gevoerd met conclusie de Vereniging niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze af te wijzen, kosten rechtens.
Ter zitting van 5 juni 2001 hebben partijen hun standpunt over en weer toegelicht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
1.1 De Vereniging heeft blijkens haar statuten ten doel de behartiging van de gezamenlijke en individuele belangen van veehouders in het toezichtsgebied Kootwijkerbroek, waaronder begrepen het behartigen van financiële belangen, informatievoorziening, het bieden van begeleiding, vertegenwoordiging naar derden, waaronder de Staat, onder meer in het kader van de mond- en klauwzeercrisis.
1.2 ID-Lelystad is een gecertificeerd en internationaal erkend laboratorium dat op basis van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1995 nr 85/11 (hierna: de Richtlijn), zoals onder meer gewijzigd door de Richtlijn van de Raad van 26 juni 1990, nr 90/243, is aangewezen voor het testen op het bestaan van een mogelijke MKZ-besmetting.
Artikel 11, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
De Lidstaten zien erop toe dat:
-de laboratoriumonderzoeken op de aanwezigheid van mond- en klauwzeer op te sporen, worden verricht op een in de Bijlage B genoemd nationaal laboratorium; deze bijlage kan worden gewijzigd of worden aangevuld volgens de procedure van artikel 17.
Uit dit laboratoriumonderzoek moet, zo nodig, en met name bij het eerste optreden ziekte, de soort en ondersoort en eventueel de variant van het betrokken virus blijken. De soort of de ondersoort en eventueel de variant van het betrokken kunnen zo nodig door een door de Gemeenschap aangewezen controlelaboratorium worden bevestigd. (...)
1.3 Het testen van onderzoeksmateriaal op de aanwezigheid van het MKZ-virus geschiedt, onder meer op grond van paragraaf 2.1.1 onder A (Diagnostic Techniques) van het handboek van het Office International des Epizooties (OIE), op de navolgende wijzen:
- Antigeen ELISA. Deze test geeft binnen enkele uren uitslag. Wil het virus door middel van deze test worden aangetoond, dan moet een behoorlijke hoeveelheid MKZ virus aanwezig zijn. De test wordt uitgevoerd op zowel oorspronkelijk (bijvoorbeeld blaarwand- )materiaal als op gekweekt materiaal.
- Isolatie van het virus op cellen, die daarvoor geschikt zijn (virusisolatie "in vitro"). Met een normale testprocedure zijn ongeveer 7 werkdagen gemoeid.
- Isolatie van virus door middel van inspuiten van onderzoeksmateriaal in de tong van een rund (virusisolatie "in vivo"). Bezien wordt of het betreffende dier na inspuiting klinische verschijnselen (bijvoorbeeld blaren) vertoont en of MKZ-virus aanwezig is; bovendien wordt het bemonsterde dier zelf ook aan een laboratoriumtest onderworpen. De uitslag is binnen uiterlijk vier weken beschikbaar. Dit kan ook eerder zijn indien blaarvorming optreedt.
Het materiaal van de virusisolatie (kweekmateriaal van "in vitro", dan wel blaarwandmateriaal van "in vivo") wordt getest in de Antigeen ELISA. Geeft deze test een positieve uitslag, dan staat de aanwezigheid van MKZ vast.
Indien er twijfels zijn over een negatieve uitslag (bijvoorbeeld vanwege testcondities of het gebruik van ongevoelige cellen), dan kan de test herhaald worden.
- De RT-PCR-methode. Met deze test wordt genetisch materiaal specifiek voor het MKZ-virus aangetoond. Deze test is nog niet gevalideerd en wordt
uitsluitend ingezet om additionele informatie te genereren. Bij de positieve uitslag van deze -nog niet officieel erkende -test is dat reden om door te gaan met analyse via de "in vivo"-methode. De "in vitro"-methode wordt in elk geval gedaan.
1.4 Bij faxbericht van 28 maart 2001 heeft ID-Lelystad aan de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) het volgende gemeld:
Monsters aangeboden via RVV aan ID-Lelystad
Bedrijf: [betrokkene].,(...)
Monsters ingestuurd op naam van bovengenoemd bedrijf zijn POSITIEF bevonden in de virus isolatie op cellen in een rund door middel van RT-PCR voor mond- en klauwzeer
(...)
Bij faxbericht van 1 april 2001 heeft ID-Lelystad aan de RVV het volgende gemeld:
NB: Het volgende bedrijf is eerder positief bevonden, opnieuw blaarwand materiaal van een eerdere inzending positief gevonden met behulp van virusisolatie op lammerniercellen.
(...)
Eigenaar [betrokkene].
(...)
1.5 Naar aanleiding van de bevindingen van ID-Lelystad heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) op 29 en 31 maart 2001 de Regeling toezichtsgebied Kootwijkerbroek mond- en klauwzeer 2001 nrs. I en II vastgesteld.
Op grond van deze regeling is rond het bedrijf waar het MKZ-virus is vastgesteld (het primaire bedrijf) een twee kilometer zone ingesteld. Alle evenhoevigen op de bedrijven in die zone, waaronder dieren van de leden van de Vereniging, zijn inmiddels geruimd.
1.6 Met op 22 mei 2001 verleend verlof van de (fungerend) president van deze rechtbank heeft de Vereniging conservatoir beslag doen leggen onder ID-Lelystad tot afgifte van onderzoeksmateriaal, afkomstig van het (primaire) bedrijf in Kootwijkerbroek.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 De Vereniging heeft ernstige twijfels over het (hebben) bestaan van het MKZ-virus in Kootwijkerbroek. Die twijfels baseert de Vereniging op het navolgende.
Het mond- en klauwzeervirus is zeer besmettelijk. De eigenaar van het bedrijf in Kootwijkerbroek, waar het virus zou zijn aangetroffen, heeft tevens een bedrijf in Ede, alwaar het MKZ-virus niet is aangetroffen. Dit is te meer opmerkelijk, nu de betrokken boer regelmatig van Kootwijkerbroek naar zijn bedrijf in Ede ging. Daar komt bij dat bij de omliggende bedrijven in Kootwijkerbroek geen MKZ is geconstateerd. De dierenarts die als eerste is geweest bij het kalf (in Kootwijkerbroek) waarbij MKZ zou zijn geconstateerd heeft geen blaren en andere klinische verschijnselen, die wijzen op MKZ, waargenomen. De dierenarts van de RVV, die wel klinische verschijnselen van MKZ heeft geconstateerd, is volgens de Vereniging niet bevoegd, alleen actief in pluimvee en niet terzake kundig.
De RVV-dierenarts maakt melding van de aankoop door het bedrijf waar MKZ zou zijn geconstateerd van Duitse kalveren. Niet valt uit te sluiten dat deze kalveren zijn "omgekat" en bijvoorbeeld uit Polen komen, waar het
non-vaccinatiebeleid niet geldt. In dat geval zou het desbetreffende kalf al antistoffen hebben aangemaakt en het reageert het positief bij een MKZ-test. Naar de herkomst van het desbetreffende kalf en de moeder van dat kalf is nooit onderzoek gedaan.
Voorts is ID-Lelystad volgens de Vereniging uiterst onzorgvuldig tewerk gegaan bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het MKZ-virus bij de haar aangeboden monsters. Onder meer is gewezen op het ontbreken van een acrreditatiecertificaat voor de -op lammerniercellen- uitgevoerde testen, het mogelijk rondwaren van het MKZ-virus in het laboratorium zelf en het zich in stilzwijgen hullen over de vraag of de testdieren bij ID-Lelystad vooraf op MKZ zijn getest.
Gelet op de onzorgvuldige gang van zaken bij de vaststelling van het MKZ-virus bij het bedrijf in Kootwijkerbroek moet de aantasting van de eigendommen van de leden van de Vereniging (lees: de ruiming van de betrokken dieren) als een niet gerechtvaardigde inbreuk op hun eigendom worden bestempeld, aldus de Vereniging. Weliswaar kan bezwaar en beroep worden aangetekend tegen het door de Minister van LNV genomen besluit tot ruiming van de dieren, maar die rechtsgang opent niet de mogelijkheid voor de eigenaar om zelf een tegenonderzoek te laten uitvoeren. Aldus is voor de Vereniging niet controleerbaar of de inbreuk op hun eigendommen in overeenstemming is met artikel 1, eerste protocol van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht van iedere natuurlijke of rechtspersoon is neergelegd op ongestoord genot van zijn eigendom.
2.2 De Staat en ID-Lelystad, die zich (als opdrachtnemer) aansluit bij het standpunt van de Staat, hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zoveel nodig, hierna nader worden ingegaan.
2.3 De Staat heeft primair ten verwere aangevoerd dat de Vereniging niet ontvankelijk is in haar vordering. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de rechtmatigheid van het besluit tot ruiming ter beoordeling staat van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). Bij die beoordeling is onder meer de vraag aan de orde of het besluit zorgvuldig is voorbereid, waarbij ook moet worden bezien of het door ID-Lelystad uitgevoerde onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eventueel komt dan (bij het CBB) de vraag naar een
contra-expertise aan de orde. Voor het treffen van een voorziening door de burgerrechtelijke rechter is mitsdien geen plaats, aldus de Staat. Dienaangaande wordt als volgt geoordeeld.
2.4 De uiteindelijke inzet van de (leden van de) Vereniging is het verkrijgen van volledige schadevergoeding voor de bij hen geruimde dieren. Vooruitlopend op het instellen van een dergelijke vordering wil de Vereniging, zo heeft zij in het beslagrekest dat heeft geleid tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het litigieuze onderzoeksmateriaal aangekondigd, bij de rechtbank om een voorlopig deskundigenonderzoek verzoeken. In het kader van die laatste (civielrechtelijke) procedure is volgens de Vereniging noodzakelijk dat ID-Lelystad het onder haar berustende onderzoeksmateriaal aan een derde zal afgeven en, zo worden de stellingen van de Vereniging begrepen, weigering daartoe is onrechtmatig.
Gelet op het inmiddels verleende verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het litigieuze onderzoeksmateriaal en in aanmerking genomen dat de president in kort geding zijn rechtsmacht ontleent aan de aard van het recht waarin de Vereniging wil worden beschermd, te weten schending van het eigendomsrecht in verband met het bepaalde in artikel 1 Eerste Protocol EVRM en derhalve beweerdelijk onrechtmatig handelen van de Staat jegens de Vereniging en de leden wier belangen zij behartigt, daarin bestaande dat sprake is van ontneming van eigendom tegen partiële vergoeding terwijl onvoldoende rechtsgrond bestaat voor niet volledige vergoeding van geleden schade, komt de president in kort geding rechtsmacht toe. De Vereniging kan mitsdien in haar vordering worden ontvangen.
2.5 Aan het gevorderde legt de Vereniging in de kern de stelling ten grondslag dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van het (hebben) bestaan van een
MKZ-besmetting in Kootwijkerbroek. Met betrekking tot de daartoe gestelde feiten en omstandigheden wordt als volgt overwogen.
2.6 Het enkele feit dat op het boerenbedrijf te Ede, dat wordt geëxploiteerd door dezelfde eigenaar als het boerenbedrijf in Kootwijkerbroek (het zogenaamde primaire bedrijf), waar volgens de Staat het MKZ-virus is vastgesteld, alsmede het feit dat op de naburige bedrijven van het primaire bedrijf geen MKZ is vastgesteld, is naar het voorlopig oordeel van de president onvoldoende om gerede twijfel te hebben aan een MKZ-besmetting op het bedrijf in Kootwijkerbroek. Van belang hierbij is dat [A], hoofd divisie wettelijke en dienstverlenende taken bij ID-Lelystad, ter zitting heeft verklaard dat het (zoals hij ook heeft vernomen van een collega in het Verenigd Koninkrijk, waar het betreffende MKZ-virus als eerste is geconstateerd), gaat om een bijzondere en zeer traag reagerende variant van het MKZ-virus ( het Aziatische 0-type MKZ). Dit type van het virus verspreidt zich niet gemakkelijk bij collega-bedrijven en gedraagt zich met name bij kalveren anders dan tot dusverre het geval is geweest, waarbij het derhalve mogelijk is dat het virus tot een zeer lokale uitbraak beperkt blijft, aldus [A].
Tegenover deze gemotiveerde verklaring van een deskundige heeft de Vereniging geen gegevens aangedragen, die zonder meer tot een andersluidende conclusie zouden moeten leiden. Overigens brengt deze (onvoorspelbare) aard van het desbetreffende MKZ-virus, anders dan de Vereniging ter zitting heeft betoogd, niet mee dat een solide grond voor de ruimingen (dus) heeft ontbroken. Juist het onvoorspelbare karakter van het virus brengt mee dat geen enkel risico mag worden gelopen bij verdere verspreiding daarvan. De president van het CBB heeft onlangs ook diverse malen, in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als zijn voorlopig oordeel te kennen gegeven dat de door de Staat getroffen maatregelen, te weten ruiming van alle evenhoevigen binnen de twee kilometer zone, niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd.
2.7 De Vereniging heeft er op gewezen dat bij het primaire bedrijf te Kootwijkerbroek mogelijk sprake is geweest van een zogenaamde "omgekat" kalf dat afkomstig is geweest van een niet EU-land, waar het non-vaccinatie beleid niet geldt en welk kalf bij testen op MKZ positief wordt bevonden. Deze stelling van de Vereniging is dermate speculatief en ook niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, dat hieraan in het kader van het onderhavige kort geding voorbij gegaan moet worden. Ook het betoog van de Vereniging dat de dierenarts van de RVV onbevoegd en niet terzake kundig is moet worden verworpen. Behoudens concrete feiten en omstandigheden die een andersluidend oordeel zouden rechtvaardigen maar die door de Vereniging niet zijn gesteld moet ervan worden uitgegaan dat de diergeneeskundige, die in opdracht van de RVV werkzaamheden verricht, terzake kundig is.
2.8 Voorts heeft de Vereniging de gang van zaken binnen ID-Lelystad ter discussie gesteld, waarbij zij er onder meer op heeft gewezen dat het MKZ-virus binnen het onderzoekslaboratorium te Lelystad (in de lucht) aanwezig kan zijn geweest. [A] voornoemd heeft ter zitting deze mogelijkheid zonder meer van de hand gewezen. Desgevraagd heeft [A] verklaard dat binnen het laboratorium, omschreven als een zogenaamd high-containment building, waar sprake is van steriele lucht, zeer strikte en door [A] nader omschreven regels gelden (zoals onder meer een quarantaine verklaring en kledingvoorschriften voor de aldaar werkzame medewerkers), teneinde te voorkomen dat het virus naar binnen (en naar buiten) kan worden gebracht. Volgens [A] is onjuist dat het desbetreffende
MKZ-virus vrijelijk in- en uit kan gaan. Gelet op deze gemotiveerde verklaring van [A] moet aan de door de Vereniging geopperde maar niet nader onderbouwde mogelijkheid dat het virus al binnen het onderzoekslaboratorium aanwezig kan zijn geweest als te speculatief voorbij gegaan worden.
2.9 Ter zitting is, naar aanleiding van hetgeen daaromtrent door de Vereniging (aan twijfels) naar voren is gebracht, de gang van zaken besproken bij de testen zoals die door ID-Lelystad op het onderzoeksmateriaal van het betrokken kalf uit Kootwijkerbroek zijn uitgevoerd. De kern van de kritiek van de Vereniging (zie haar pleitnota pagina's 8 tot en met 10) wordt gevormd door de stelling dat voor een aantal testen op het onderzoeksmateriaal een accreditatiecertificaat ontbreekt. De Vereniging heeft in dit verband verwezen naar een bijlage bij het accreditatie-certificaat van ID-Lelystad. Daarbij doelt de Vereniging in het bijzonder op het ontbreken van een accreditatie voor de uitgevoerde testen van het -van een kalf afkomstige- onderzoeksmateriaal op lammerniercellen.
De heer [B], werkzaam bij ID-Lelystad als onderzoeksleider cluster aangifteplichtige exotische virusziekten, heeft ter zitting verklaard dat tijdens het onderzoek gaandeweg bleek dat (bij de "in vitro" test) isolatie van het virus op varkensniercellen, hetgeen tot dusverre de geëigende onderzoeksmethode was voor het vaststellen van het MKZ-virus bij kalveren, niet geschikt bleek. [A] heeft daaraan toegevoegd dat tijdens een bijeenkomst op maandag 26 maart 2001 met collega's uit het Verenigd Koninkrijk naar voren kwam dat de desbetreffende virusstam op lammerniercellen goed te kweken was. [B] heeft verklaard dat de Raad van Accreditatie hiervan op de hoogte zal worden gesteld, waarbij hij desgevraagd heeft aangegeven stellig te verwachten dat de Raad zonder meer een positief oordeel zal uitspreken ten aanzien van aanpassing van de accreditatie en over de tests, zoals die door ID-Lelystad (op
lammerniercellen) zijn uitgevoerd en die hebben geleid tot de uiteindelijke vaststelling (zie faxbericht ID-Lelystad d.d. 1 april 2001 aan de RVV) dat bij het betrokken kalf uit Kootwijkerbroek sprake was van het MKZ-virus.
Gelet op deze verklaringen van [A] en [B], waar tegenover de Vereniging onvoldoende gegevens heeft aangedragen die hieraan afbreuk doen, treffen naar het voorlopig oordeel van de president de door de Vereniging geuite bezwaren tegen de wijze waarop in het voorliggende geval het MKZ-virus bij het kalf uit Kootwijkerbroek is vastgesteld, geen doel. In die bezwaren is, mede gelet op hetgeen daartoe verder nog van de Staat inzake de gehanteerde testmethodes gemotiveerd is ingebracht (zie pleitnota Staat nr. 13), onvoldoende grond gelegen de juistheid van de bereikte testresultaten zonder meer in twijfel te trekken.
Het betoog van de Vereniging dat de (van ID-Lelystad afkomstige) testdieren, die zijn gebruikt bij de "in vivo"proef , mogelijk zelf reeds antistoffen (tegen MKZ) in het lichaam hebben gehad, dient eveneens als te speculatief en niet nader onderbouwd te worden gepasseerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de Staat ter zitting naar voren heeft gebracht dat ID-Lelystad de kalveren voorafgaand aan het gebruik voor de uitgevoerde "in vivo" proeven, door middel van een zogenaamd "nulbloedje", serologisch heeft onderzocht op de aanwezigheid van MKZ, welke uitslagen steeds negatief waren, hetgeen van de zijde van de Vereniging onbestreden is gebleven.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Vereniging naar het voorlopig oordeel van de president onvoldoende aannemelijk gemaakt dat reële twijfel kan bestaan aan een MKZ-besmetting in Kootwijkerbroek. Er bestaat derhalve onvoldoende grond voor het gelasten een contra-expertise en het (doen) uitvoeren van aanvullend onderzoek.
2.11 Ook het navolgende staat aan toewijzing van de vordering in de weg. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat van het bedrijf van [betrokkene] in Kootwijkerbroek onvoldoende testmateriaal over is. Volgens de Staat is van de twee monsters waarin het virus is aangetoond nog maar 25, respectievelijk 40 microliter over, hetgeen naar onweersproken door de Staat is gesteld onvoldoende is voor een betrouwbare uitslag.
In dat geval zou sprake zijn van een contra-expertise, waar het betreft de hoeveelheid testmateriaal, die niet plaatsvindt onder dezelfde condities als bij de door ID-Lelystad uitgevoerde tests. De Staat heeft in dat verband onbestreden aangevoerd dat uit een eventuele negatieve uitslag van een tweede test niet kan worden afgeleid dat het virus in de aangeleverde monsters niet aanwezig is geweest. Een contra-expertise kan derhalve niet leiden tot het door de Vereniging gewenste doel: zekerheid ten aanzien van de afwezigheid van het MKZ-virus.
2.12 De Staat heeft ter zitting betoogd dat eventuele onzorgvuldigheden niet zijn aan te tonen met vervolgtests, maar uitsluitend door het achteraf nauwgezet nalopen van de gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van de op het (primaire) bedrijf in Kootwijkerbroek genomen monsters. In het licht hiervan wordt partijen, indien en voorzover bij de Vereniging twijfel blijft bestaan omtrent de aanwezigheid van MKZ op het (primaire) bedrijf in Kootwijkerbroek, in overweging gegeven voornoemde gang van zaken (nogmaals) na te lopen. Het verdient daarbij aanbeveling dat de Vereniging zich laat bijstaan door een ter zake deskundige, in wie ook ID-Lelystad haar vertrouwen kan uitspreken.
2.13 Gelet op het hiervoor overwogene dienen de gevraagde voorzieningen te worden geweigerd. De Vereniging dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden veroordeeld.
2.14 De Staat en ID-Lelystad hebben nog, voor zover nodig, gevraagd het op het onderzoeksmateriaal gelegde beslag op te heffen.
Daargelaten de vraag of het beslag niet reeds van rechtswege is vervallen als gevolg van het verstrijken van de gestelde termijn en in het midden latend of een vordering als deze niet moet worden ingesteld in reconventie, bestaat geen aanleiding tot een bevel tot opheffing van het beslag, nu gedaagden er niet onevenredig door worden belast en de Vereniging er voorshands een rechtens te respecteren belang bij heeft om zoveel mogelijk het voorhanden bewijsmateriaal te bewaren of te laten bewaren.
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt de Vereniging in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van de Staat en ID-Lelystad gevallen, bepaald op
f 400,-- voor griffierecht en f 2500,-- voor salaris.
Gewezen door mr. E.A. Maan, president en in het openbaar uitgesproken op donderdag 14 juni 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.