ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE ZWOLLE
Enkelvoudige civiele kamer
Zaaknr/rolnr: 51376/ HAZA 99-1057
Uitspraak: 2 mei 2001
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie/oppositie,
procureur: mr. F.J.M. Kobossen,
GEMEENTE DEVENTER,
gevestigd te Deventer,
gedaagde in conventie/oppositie,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. B.F.J. Bollen.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en de Gemeente.
De zaak is bij op 26 juli 1999 uitgebrachte verzetdagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna [eiseres] een conclusie van eis in oppositie (conventie) en in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis in oppositie heeft genomen. Daarop heeft de Gemeente gediend van conclusie van antwoord in conventie en in voorwaardelijke reconventie en tevens een bevoegdheidsincident opgeworpen met betrekking tot de reconventionele vordering, met conclusie dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart daarvan kennis te nemen. [eiseres] heeft op 12 januari 2000 een akte genomen tot vermeerdering van de conventionele vordering met hetgeen in reconventie is gevorderd, onder gelijktijdige vermindering van de reconventionele vordering tot nihil, met het verzoek - voor zover dit nodig is - tot royement van de procedure in reconventie.
Nadat de Gemeente zich heeft verzet tegen voornoemde vermeerdering van eis in conventie, waarop [eiseres] een akte heeft genomen, heeft de rechtbank bij rolbeschikking van 24 mei 2000 het verzet tegen de vermeerdering van eis in conventie ongegrond verklaard.
Op 5 juli 2000 is van de zijde van de Gemeente een akte genomen inhoudende toevoeging van de door haar in voorwaardelijke conclusie van antwoord ingenomen stellingen aan haar verweer in conventie.
Vervolgens hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd, waarna van de zijde van [eiseres] nog een akte uitlating producties is genomen, waarop door de Gemeente nog een akte is genomen.
Ten slotte is door partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.
De vordering van [eiseres] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiseres] zal ontheffen van het dwangbevel van 29 mei/31 mei 1999;
2. de Gemeente zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 67.451,--, alsmede de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de Gemeente zal veroordelen om aan [eiseres] te voldoen buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 1.000,--;
4. de Gemeente zal veroordelen in de kosten van de procedure.
Daartegen is door de Gemeente verweer gevoerd met conclusie [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken- het volgende vast.
1. Vanaf 1989 heeft [eiseres] een coffeeshop op het adres [adres 1] - een woonboot - te Deventer geëxploiteerd onder de naam [naam].
2. In april 1997 heeft de Gemeente in de Nota Coffeeshopbeleid vastgelegd aan welke criteria coffeeshops dienen te voldoen om geëxploiteerd te mogen worden. Hierin is bepaald dat men, teneinde te mogen exploiteren, over een vergunning dient te beschikken.
3. Op 8 september 1997 heeft [eiseres] een aanvraag ingediend bij de Gemeente voor een exploitatievergunning ten behoeve van de coffeeshop aan de [adres 1], welke vergunning haar bij besluit d.d. 8 juni 1998 is geweigerd, met bevel de exploitatie te beëindigen met ingang van 3 juli 1998, met aanzegging van bestuursdwang. Tegen dit besluit heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend en vervolgens, nadat het primaire besluit was gehandhaafd, beroep aangetekend bij de rechtbank te Zwolle, welk beroep zij later heeft ingetrokken. Door [eiseres] ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van het besluit van 8 juni 1998, zijn door de president van de rechtbank afgewezen bij uitspraken van 3 respectievelijk 25 augustus 1998. Op 14 januari 1999 heeft [eiseres] opnieuw een verzoek tot voorlopige voorziening met dezelfde strekking ingediend, welke bij uitspraak van 11 februari 1999 als kennelijk ongegrond is afgewezen.
1.4. In een tweetal processen verbaal van bevindingen van de regiopolitie IJsselland, district Zuid/Deventer, zijn opgenomen verslagen van een aantal gesprekken met de beheerder van de coffeeshop [adres 1], [naam beheerder], en met zijn advocaat, alsmede verslagen van een aantal controles van de politie op het adres [adres 1] in de periode augustus 1998 tot januari 1999.
5. Op 8 januari 1999 en 14 januari 1999 is de Gemeente overgegaan tot de effectuering van bestuursdwang en heeft daartoe de toegang tot de coffeeshop aan de [adres 1] dichtgetimmerd. Op 27 mei 1999 is namens de burgemeester een dwangbevel uitgevaardigd dat aan [eiseres] is betekend op 28 juni 1999, met het bevel dat zij de kosten van bestuursdwang vergoedt aan de Gemeente.
6. Op 8 april 1998 heeft de Gemeente afwijzend beschikt op een door [eiseres] op 8 oktober 1997 ingediende aanvraag voor een exploitatievergunning voor een horecabedrijf/coffeeshop op het adres [adres 2] te Deventer. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar aangetekend, dat op 8 april 1998 ongegrond is verklaard onder handhaving van het primaire besluit. Nadat [eiseres] tegen deze beslissing beroep had aangetekend heeft de president van de rechtbank Zwolle, sector bestuursrecht, de beslissing op het bezwaarschrift vernietigd bij uitspraak van 25 augustus 1998 en de Gemeente gelast een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Bij besluit d.d. 3 september 1998 heeft de Gemeente [eiseres] alsnog de verzochte vergunning verleend voor de exploitatie van een coffeeshop in het pand [adres 2].
2. Standpunten van partijen
2.1.[eiseres] stelt zich - kortgezegd - op het standpunt dat zij - met betrekking tot de [adres 1] - voldoet aan de normen vastgelegd in de Nota Coffeeshopbeleid. Na de uitspraak van de president van de rechtbank Zwolle van 3 augustus 1998 heeft geen exploitatie meer plaatsgevonden op deze locatie, zodat de bestuursdwang ten onrechte is toegepast. De vernielingen die daarbij aan de boot zijn opgetreden, moet de Gemeente vergoeden. De door de Gemeente in rekening gebrachte kosten voor het dichttimmeren van de boot zijn buitensporig hoog.
2.2. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat, nu het besluit d.d. 8 juni 1998 tot aanzegging bestuursdwang onherroepelijk is geworden en derhalve formele rechtskracht heeft gekregen, de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van dit besluit, zowel voor wat betreft de inhoud als de totstandkoming van het besluit. Voor een inhoudelijke beoordeling is derhalve geen plaats. Enkel kan getoetst worden of overtreding van de last heeft plaatsgevonden en of de Gemeente, in verband daarmee, in redelijkheid tot effectuering van bestuursdwang kon overgaan.
Dit is naar de stelling van de Gemeente het geval. Op grond van de door de politie IJsselland geconstateerde feiten was er sprake van overtreding van de last tot sluiting, zodat de Gemeente gerechtigd was tot het toepassen van bestuursdwang.
Hetgeen de Gemeente in rekening heeft gebracht ten aanzien van de kosten van het dichttimmeren van de boot is niet onredelijk; er is een gebruikelijk uurtarief gehanteerd.
2.3. [eiseres] stelt voorts dat op de door haar in oktober 1997 ingediende aanvraag voor een vergunning voor de vestiging van een coffeeshop op het adres [adres 2] niet tijdig is beslist. Uiteindelijk is pas in september/oktober 1998 alsnog het bezwaarschrift gegrond verklaard en is aan haar in november/december 1998 bericht dat geen nadere vergunning wordt afgegeven, maar dat de eerdere schriftelijke mededeling gezien moet worden als een zogenaamde exploitatievergunning. Dit alles heeft ten gevolge gehad dat pas anderhalf jaar na de ingediende aanvraag vestiging van de onderneming in het pand [adres 2] heeft kunnen plaatsvinden. Daardoor heeft [eiseres] schade geleden in de vorm van omzetverlies c.q. verlies in plaats van winst; dubbele lasten doordat [eiseres] onder meer gehouden was de huurpenningen te voldoen met betrekking tot [adres 2] en heeft zij kosten voor rechtsbijstand moeten maken. De Gemeente zal deze schade moeten vergoeden ten gevolge van haar onrechtmatig handelen jegens [eiseres].
2.4. De Gemeente stelt daartegenover - kortgezegd - dat de door [eiseres] ingediende aanvraag voor een exploitatievergunning dateert van 8 oktober 1997, waarop de Gemeente bij besluit van 8 april 1998 afwijzend heeft beslist. Nadat de Gemeente het ingediende bezwaarschrift bij besluit van 28 juli 1998 ongegrond had verklaard en de president van de rechtbank Zwolle op 25 augustus 1998 deze beslissing had vernietigd wegens een motiveringsgebrek en gelast om binnen 4 weken een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen, is alsnog bij besluit van 3 september 1998 een vergunning verleend voor de exploitatie van een coffeeshop op het adres [adres 2].
Voor zover de Gemeente onrechtmatig handelen kan worden verweten, betreft dit louter het besluit op het bezwaarschrift d.d. 28 juli 1998, welk bezwaarschrift vernietigd is. Echter de Gemeente is niet aansprakelijk voor de beweerdelijke schade van [eiseres], die kosten heeft gemaakt voordat er sprake was van een onherroepelijk besluit, welke kosten derhalve voor haar eigen risico dienen te komen. De gevraagde kosten voor rechtsbijstand dient zij zelf te betalen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Enerzijds betreft het geschil tussen partijen de vraag of de Gemeente ten onrechte bestuursdwang heeft toegepast met betrekking tot de coffeeshop aan de [adres 1] waarvoor een last tot sluiting was afgegeven, anderzijds gaat het om de vraag of de Gemeente onrechtmatig handelen verweten kan worden doordat [eiseres] in eerste instantie een exploitatievergunning met betrekking tot een coffeeshop op het adres [adres 2] is geweigerd, terwijl die vergunning haar uiteindelijk alsnog is verleend, en daardoor schadeplichtig is ten aanzien van [eiseres].
3.2. Locatie [adres 1].
Ten aanzien van de toegepaste bestuursdwang op het adres [adres 1] heeft [eiseres] gesteld dat de Gemeente ten onrechte kosten bestuursdwang, vermeerderd met rente en kosten, op haar verhaalt. Zij voert daartoe aan dat er, na de uitspraak van de president van de rechtbank Zwolle d.d. 3 augustus 1998, geen exploitatie van de coffeeshop meer heeft plaatsgehad en dat de Gemeente dit ook niet heeft geconstateerd.
Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige procedure niet de rechtmatigheid van het besluit d.d. 8 juni 1998, waarin de sluiting van de coffeeshop is gelast, onder gelijktijdige aanzegging van bestuursdwang, aan de orde kan worden gesteld. Nu dit besluit immers, nadat een bezwaarschriftprocedure heeft plaatsgevonden, is gehandhaafd en het aanvankelijk ingediende beroepschrift door [eiseres] is ingetrokken zodat de beslissing op het bezwaarschrift onherroepelijk is geworden, heeft dat besluit formele rechtskracht gekregen en is de rechtmatigheid van dat besluit, zowel ten aanzien van de inhoud als de totstandkoming daarvan, een gegeven. In onderhavige procedure is enkel ruimte voor de beantwoording van de vraag of de Gemeente in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot de feitelijke toepassing van bestuursdwang. Het antwoord daarop dient, anders dan [eiseres] meent, bevestigend te luiden. Daarbij neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Ingevolge het besluit van 8 juni 1998 diende de exploitatie van de [adres 1] met ingang van 3 juli 1998 beëindigd te zijn en diende vanaf die datum het bedrijf gesloten te zijn voor bezoekers. Uit de door de Gemeente als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde processen verbaal van de politie IJsselland blijken naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke constateringen, die de conclusie van de Gemeente, dat sluiting van de coffeeshop niet had plaatsgevonden en nog steeds sprake was van een voor bezoekers opengestelde gelegenheid waar drugs werd verkocht en werd gebruikt, rechtvaardigen. Gelet hierop kon de Gemeente in redelijkheid concluderen dat er nog steeds sprake was van exploitatie en besluiten tot effectuering van de door haar aangezegde bestuursdwang. [eiseres] heeft, tegenover de uitgebreide motivering van de gemeente ten aanzien van dit punt, nagelaten haar stellingen nader te motiveren, zodat haar bewijsaanbod zal worden gepasseerd.
De bij de toepassing van bestuursdwang gemaakte kosten van het dichttimmeren zijn, gelet op de motivering daaromtrent van de zijde van de Gemeente, die verder door [eiseres] onvoldoende is weersproken, niet onredelijk en dienen, nu geconstateerd is dat de toegepaste bestuursdwang gerechtvaardigd was, voor rekening van [eiseres] te komen.
3.3. Locatie [adres 2]
[eiseres] kan, anders dan de Gemeente meent, ontvangen worden in haar vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Voor zover er in casu al sprake zou zijn van een zuiver schadebesluit van de Gemeente waarin een vordering tot schadevergoeding wegens een onrechtmatig besluit is afgewezen, zoals de Gemeente bij conclusie van antwoord heeft gesteld en waarop zij verder niet is teruggekomen, staat het [eiseres] vrij zich te wenden tot de civiele rechter. Dit zou enkel anders zijn indien de bestuursrechter zich, in de beslissing op een beroep tegen een zuiver schadebesluit, onherroepelijk zou hebben uitgesproken over een vordering tot schadevergoeding. In dat geval is, zo heeft de Hoge Raad in haar arrest van 17 december 1999 (NJ 2000/88) overwogen, een daarna ingediende vordering tot schadevergoeding bij de civiele rechter, die op hetzelfde onrechtmatige besluit ziet als het zuivere schadebesluit, niet-ontvankelijk. In casu is dit gesteld noch gebleken.
3.4. Ten aanzien van de beantwoording van de vraag of de Gemeente, door aanvankelijk een vergunning met betrekking tot het exploiteren van een coffeeshop op het adres [adres 2] te weigeren en deze vergunning, nadat de beslissing op bezwaar was vernietigd door de bestuursrechter, alsnog toe te kennen, onrechtmatig handelen jegens [eiseres] verweten kan worden, is ten eerste van belang op grond waarvan het door de Gemeente genomen besluit is vernietigd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is, indien een besluit door de bestuursrechter is vernietigd wegens strijd met wet, de onrechtmatigheid van dat besluit voor de civiele rechter een gegeven. In casu staat vast dat de president van de rechtbank Zwolle bij uitspraak van 25 augustus 1998 heeft geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift van de Gemeente d.d. 28 juli 1998 een deugdelijke motivering ex artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht ontbeert en heeft hij het besluit op die grond vernietigd. Zoals hiervoor overwogen staat derhalve, wegens de geconstateerde strijd met de Algemene wet bestuursrecht, de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vast. Daarbij komt nog dat de Gemeente in de haar door de president opgedragen te nemen nieuwe beslissing op het bezwaarschrift alsnog de aanvankelijk geweigerde vergunning heeft verleend, waarmee zij impliciet - nu niet gebleken is van gewijzigde omstandigheden die tot een ander oordeel over de aanvraag van de vergunning noopten - de onrechtmatigheid van het eerdere besluit heeft erkend.
3.5.Beoordeeld moet voorts worden of de geconstateerde onrechtmatigheid van de beslissing op het bezwaarschrift leidt tot schadeplichtigheid van de Gemeente jegens [eiseres]. Voor zover [eiseres] meent dat de Gemeente schadeplichtig is jegens haar vanaf het moment dat de Gemeente, met inachtneming van de wettelijke beslistermijn van 8 weken, had moeten beslissen op de ingediende aanvraag voor een vergunning, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling niet voor toewijzing vatbaar is. Doordat [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge de Algemene wet bestuursrecht bezwaar aan te tekenen tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag, heeft zij stilzwijgend aanvaard dat de Gemeente - buiten de wettelijke termijnen om - later op de aanvraag heeft beslist. Het bezwaar van [eiseres] tegen die (te) lange beslistermijn kan, nu [eiseres] heeft gewacht tot het reële besluit was genomen en eerst toen rechtsmiddelen heeft aangewend, thans geen rol meer spelen. Dit betekent dat, voor zover daartoe al besloten zal worden, in elk geval geen schade zal kunnen worden toegewezen voor het tijdstip waarop het eerste reële besluit, te weten de primaire afwijzing van de aanvraag tot een vergunning, was genomen. Volgens vaste rechtspraak dient aangeknoopt te worden bij dit tijdstip, in casu op 8 april 1998 en niet, zoals de Gemeente heeft betoogd, bij het moment van de beslissing op het bezwaarschrift, 28 juli 1998.
3.6. De schade die [eiseres] gesteld heeft te hebben geleden door de aanvankelijke weigering tot het verlenen van de exploitatievergunning bestaat uit een aantal posten die de rechtbank achtereenvolgens hieronder zal bespreken.
3.6.1.Huurpenningen en gevorderde kosten van vaste lasten.
[eiseres] vordert door haar betaalde huurpenningen voor het pand [adres 2] over de periode november 1997 tot en met november 1998, tezamen een bedrag van ƒ 32.851,--. De Gemeente heeft primair daartegenin gebracht dat deze kosten voor risico van [eiseres] dienen te komen omdat zij die kosten heeft gemaakt zonder dat haar bij onherroepelijk besluit een vergunning was toegekend en beroept zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994 (AB 1994, 530).
De door de Hoge Raad gehanteerde lijn houdt in dat het risico van het gebruikmaken door de houder van een vergunning die nog aan vernietigiging blootstaat, geheel bij die vergunninghouder moet worden gelegd. Anders is dit slechts als van de zijde van het bestuursorgaan het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt bij de vergunninghouder, dat een ingesteld of nog in te stellen bezwaar of beroep niet tot vernietiging zal leiden.
In onderhavige casus is evenwel geen sprake van een verleende vergunning aan [eiseres] op grond waarvan zij is overgegaan tot het huren van een pand aan de [adres 2], maar is de vergunning haar zelfs geweigerd. Desondanks heeft zij een ruimte in een pand gehuurd waarin zij het door haar te exploiteren bedrijf wilde gaan vestigen. Nu haar daarvoor in het geheel geen vergunning was verleend en gesteld noch gebleken is dat zij grond had aan te nemen dat zij wel voor een vergunning in aanmerking zou komen, vermag de rechtbank niet in te zien op welke grond de kosten van de door [eiseres] gehuurde ruimte voor rekening van de Gemeente zouden moeten komen. Het door [eiseres] aangevoerde dat zij door de Nota Coffeeshopbeleid "verplicht" werd om een pand met een horecabestemming te huren of te kopen kan in elk geval niet daartoe leiden. Het blijft de beslissing van [eiseres] om een ruimte te huren. Dat zij dit heeft gedaan op een tijdstip dat zij niet beschikte over een vergunning tot exploitatie, en derhalve geen enkele zekerheid had dat die vergunning haar op enig moment wel verleend zou worden, leidt ertoe dat de door haar geleden schade in de vorm van gemaakte kosten voor het huren van een bedrijfsruimte geheel en al voor haar risico en rekening dienen te komen. Het zelfde geldt ten aanzien van de kosten van vaste lasten voor de locatie [adres 2], die immers samenhangen met de huur van deze ruimte. Het feit dat zij, nadat de beslissing op het bezwaarschrift was vernietigd alsnog een vergunning heeft gekregen en dat de aanvankelijke weigering als onrechtmatig dient te worden beschouwd doet aan het voorgaande niet af.
3.6.2. Kosten juridische bijstand.
De door [eiseres] gevorderde kosten voor juridische bijstand met betrekking tot het pand [adres 2] worden gesteld op ƒ 7.500,--. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat dit soort kosten enkel voor vergoeding in aanmerking komt indien er sprake is van een door het bestuursorgaan tegen beter weten in genomen onrechtmatig besluit, dat ernstige gebreken vertoont, waarvan in casu geen sprake is, aldus de Gemeente. Overigens betwist zij de hoogte van de kosten.
De rechtbank is van oordeel dat er in casu voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bestuurlijke voorprocedure ruimte is, waarbij zij verwijst naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 december 1999. Daarin is bepaald dat deze kosten deel uitmaken van de geleden schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, zodat het bestuursorgaan verplicht is de redelijke kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Daaraan doet niet af dat in de totstandkoming van artikel 8:75 Abw tot uitdrukking is gebracht dat de in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van de belanghebbende moeten blijven. Van een onrechtmatig besluit is, zoals hierboven is vastgesteld, sprake. De vraag is evenwel wat onder redelijke kosten van rechtsbijstand dient te worden verstaan. [eiseres] heeft weliswaar heeft aangegeven op welke werkzaamheden van haar raadsman de vordering van ƒ 7.500,-- is gebaseerd, maar heeft nagelaten de gevorderde ƒ 7.500,-- te staven met onderliggende bescheiden, terwijl uit de omschrijving van de werkzaamheden blijkt dat dit niet enkel omvat de werkzaamheden verricht met betrekking tot [adres 2], maar ook met betrekking tot de [adres 1]. Voor toewijzing van kosten voor werkzaamheden gemaakt in verband met de [adres 1] is geen ruimte, omdat de vordering met betrekking tot de toegepaste bestuursdwang bij het pand [adres 1] zal worden afgewezen. Voor zover de gevorderde kosten zien op werkzaamheden liggende vóór het primaire besluit van 8 april 1998 is, nu [eiseres] tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag geen rechtsmiddelen heeft aangewend, evenmin voor toewijzing van een kostenvergoeding ruimte. Dit geldt ook voor kosten van rechtsbijstand in verband met de door [eiseres] ingediende voorlopige voorziening tegen de afgewezen vergunning [adres 2], nu [eiseres] daarvoor reeds een vergoeding is toegekend door de president van deze rechtbank in de uitspraak van 25 augustus 1998.
Nu [eiseres] op zich wel aannemelijk heeft gemaakt dat door haar kosten van rechtsbijstand zijn gemaakt in de bestuurlijke voorprocedure, omvattende het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 8 april 1998 alsmede het bijwonen van een zitting, zal de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid een bedrag van ƒ 1.500,-- toewijzen.
3.6.3.Schade aan de boot ([adres 1]).
Nu hiervoor reeds is overwogen dat de Gemeente in redelijkheid tot de toepassing van bestuursdwang heeft kunnen komen en de op de boot ontstane schade daarmee verband houdt, is er voor het toekennen van schadevergoeding, nu de toegebrachte schade niet onrechtmatig wordt geacht, geen ruimte.
3.6.4.Omzetverlies.
[eiseres] stelt omzetverlies te hebben geleden vanaf 1 juli 1998 tot en met januari 1999. Voor zover [eiseres] daarmee doelt op omzetverlies ten aanzien van de [adres 1] kan dit deel van de vordering, nu vastgesteld is dat het besluit tot sluiting van de coffeeshop formele rechtskracht heeft gekregen en voorts de toegepaste bestuursdwang gerechtvaardigd wordt geacht, niet tot toewijzing leiden.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding in verband met derving winst dan wel geleden omzetverlies op de locatie [adres 2] overweegt de rechtbank het volgende. Hiervoor is onder rechtsoverweging 3.6.1. reeds overwogen dat de kosten van het huren van de ruimte op deze locatie voor rekening van [eiseres] dienen te komen. Voor de gestelde omzetderving geldt in beginsel dezelfde redenering. Op het moment dat er nog geen onherroepelijke vergunning is afgegeven kunnen de kosten voor het nog niet kunnen uitoefenen van een bedrijf niet op het bestuursorgaan worden afgewenteld. Dit klemt temeer nu in casu een vergunning aanvankelijk zelfs is geweigerd. Voor zover de gevorderde omzetderving ziet op het niet tijdig beslissen op de aanvraag wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.5..
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde schadevergoeding op dit punt afgewezen zal worden.
3.7. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt genomen dient te worden dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Het is aan de eisende partij om te stellen dat de buitengerechtelijke incassokosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Uit de daarbij te geven specificatie moet blijken dat de verrichtingen meer omvatten dan een enkele aanmaning, het doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiseres] heeft enkel gesteld dat er met betrekking tot de gestelde schade contacten zijn geweest met de accountant en een gesprek is gevoerd met de Gemeente, maar nagelaten is een omschrijving te geven van de verrichtingen, anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Aangenomen moet worden dat voor de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten, nu een geding gevolgd is, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 56 en 57 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet daarom worden afgewezen
3.8. [eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze procedure.
De rechtbank veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 1.500,--.
Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
[eiseres] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van de Gemeente gevallen, bepaald op ƒ 4.600,--.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Spiering- van der Maden en in het openbaar uitgesproken op woensdag 2 mei 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.