ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Zaaknr/rolnr: 68801 / KG ZA 01-363
Uitspraak: 9 oktober 2001
DE PRESIDENT IN KORT GEDING
in de zaak, aanhangig tussen:
Eiser,
wonende te Ommen,
eiser,
procureur mr. C. Borstlap,
advocaat mr. M.A. Huisman te 's-Gravenhage,
1. de besloten vennootschap ALDI OMMEN BV,
gevestigd te Ommen,
2. de besloten vennootschap ALDI DRACHTEN B.V.,
gevestigd te Drachten,
3. de besloten vennootschap ALDI ZAANDAM B.V.,
gevestigd te Zaandam,
gedaagden,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. A. van der Schee te Utrecht.
Eiser heeft Aldi Ommen, Alid Drachten en Aldi Zaandam (hierna ook tezamen aan te duiden als Aldi) doen dagvaarden in kort geding.
Eiser heeft geconcludeerd van eis.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren,
Primair
Aldi Ommen, althans een of meerdere van de gedaagden sub 1 tot en met 3, te veroordelen eiser over de periode van 1 september 2001 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst(en) rechtsgeldig eindigt c.q. eindigen te betalen zijn laatst verdiende maandsalaris ad f. 31.392,- bruto per maand, te vermeerderen met alle emolumenten, waaronder de terbeschikkingstelling van de lease-auto (type Mercedes Benz 230E met het kenteken [kenmerk]) onder de huidige voorwaarden, zulks vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de reeds vervallen en/ of nog te vervallen termijnen tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
Zodanige voorzieningen te treffen ter bescherming van de belangen van eiser als de president mocht vermenen te behoren;
Een en ander met veroordeling van Aldi Ommen, althans een of meerdere van de gedaagden sub 1 tot en met 3 in de kosten van deze procedure.
Tegen deze vordering is door Aldi verweer gevoerd met conclusie eiser niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn vordering te ontzeggen en hem tevens bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna vonnis is gevraagd.
1.1. Eiser is sinds 18 maart 1992 in dienst bij Aldi Ommen in de functie van statutair directeur.
Op 30 januari 1992 heeft hij een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten met Aldi Ommen (toen nog geheten Albrecht Ommen) waarin onder andere de volgende bepalingen zijn opgenomen:
"artikel 10 - opzegtermijn
Beide partijen dienen bij beëindiging van het dienstverband een opzegtermijn van zes maanden in acht te nemen. De opzegging geschiedt tegen het einde van de maand.
(...)
artikel 11 - slotbepalingen
1. Aanvullingen c.q. wijzigingen kunnen uitsluitend schriftelijk geschieden.
2. In geval een bepaling uit deze overeenkomst nietig is of wordt, blijft de overeenkomst voor het overige volledig van kracht. In plaats van de nietige bepaling zal alsdan een nieuwe bepaling worden overeengekomen die de oorspronkelijke bedoeling van partijen zo veel als mogelijk benadert."
1.2. Vanaf eind mei 1999 is eiser tevens statutair directeur van Aldi Drachten.
1.3. Op 15 mei 2001 heeft eiser een op 14 mei 2001 gedateerde oproep voor een buitengewone vergadering van aandeelhouders ontvangen. Daarin werd hem medegedeeld dat op 1 juni 2001 een algemene aandeelhoudersvergadering van Aldi Ommen en een algemene aandeelhoudersvergadering van Aldi Drachten zou worden gehouden waarbij zijn ontslag als statutair directeur van Aldi Ommen c.q. Aldi Drachten op de agenda stond.
De oproep was ondertekend door de directeur van Aldi Holding BV.
1.4. Met ingang van 30 mei 2001 heeft eiser zich ziek gemeld.
1.5. Op 1 juni 2001 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van Aldi Ommen en Aldi Drachten plaatsgevonden. Eiser was bij deze vergadering(en) aanwezig. Zijn raadsman heeft namens hem verweer gevoerd tegen het voornemen eiser te ontslaan.
1.6. Op de aandeelhoudersvergaderingen van 1 juni 2001 is met algemene stemmen besloten om eiser als statutair directeur van de beide vennootschappen te ontslaan.
1.7. Bij brief van 13 juni 2001 heeft de directeur van Aldi Holding BV aan eiser medegedeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomsten tijdens de aandeelhoudersvergaderingen van 1 juni is geschied tegen 31 augustus 2001.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of Aldi de arbeidsovereenkomsten met eiser rechtsgeldig heeft opgezegd.
Eiser heeft zijn vorderingen op vier gronden gebaseerd die afzonderlijk zullen worden behandeld.
Arbeidsrelatie met Aldi Zaandam
2.2. Eiser heeft in de eerste plaats gesteld dat door gedaagde sub 3, Aldi Zaandam, geen enkele ontslagmaatregel is getroffen. Eiser was in Zaandam weliswaar geen statutair directeur maar wel werknemer (titulair directeur). Voor Aldi Zaandam heeft hij ook de meeste werkzaamheden verricht. Hij was daar feitelijk leidinggevende, aldus eiser. Deze arbeidsovereenkomst met Aldi Zaandam is volgens eiser niet geëindigd.
Aldi heeft echter betwist dat er sprake is van een contractuele relatie tussen Aldi Zaandam en eiser. Eiser heeft alleen enige tijd toezicht gehouden op de gang van zaken bij Aldi Zaandam als coach van de nieuwe (statutair) directeur. Van een arbeidsovereenkomst met Aldi Zaandam is volgens Aldi geen sprake.
2.3. Bij de beoordeling staat voorop dat er in elk geval geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is gesloten tussen eiser en Aldi Zaandam terwijl die schriftelijke arbeidsovereenkomst er wel is met Aldi Ommen. Mede gelet op het feit dat er in Zaandam -anders dan in Ommen en Drachten- reeds een tekeningsbevoegde statutaire directeur was, bestaat er aanleiding om met Aldi aan te nemen dat eiser daar slechts -tijdelijk- toezicht heeft gehouden. Daarbij is tevens van belang dat eiser niet heeft gesteld dat hij voor de extra arbeid in Zaandam ook -extra- is beloond. Als werknemer kan alleen worden aangemerkt de bestuurder die bezoldigd wordt. Voorts is niet gesteld dat de werkzaamheden die door eiser zijn verricht in dienst van Aldi Zaandam zijn verricht. Het feit dat werkzaamheden voor een bepaalde vennootschap zijn verricht, betekent nog niet dat die werkzaamheden ook in dienst van die vennootschap zijn verricht, zeker niet waar sprake is van een concernverband zoals in casu. Het is evenzeer mogelijk dat de betreffende directeur bij een van de concernvennootschappen in dienst is en voor een ander werkzaamheden verricht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er met Aldi vanuit moet worden gegaan dat er geen afzonderlijke contractuele relatie heeft bestaan tussen eiser en Aldi Zaandam. Dat betekent dat de vordering tegen gedaagde sub 3 -Aldi Zaandam- moet worden afgewezen.
Beëindiging vennootschapsrechtelijke relatie
2.4. Eiser heeft in de tweede plaats gesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst(en) onbevoegd is geschied. Volgens eiser was de directeur van Aldi Holding BV niet bevoegd om de oproep voor een algemene aandeelhoudersvergadering te doen. De oproep en de non-actiefstelling heeft de directeur van Aldi Holding BV gedaan namens de directies van Aldi Ommen en Aldi Drachten maar hij was geen lid van die directies. Hij was alleen directielid van Aldi Holding BV. Het besluit van de algemene aandeelhoudersvergaderingen tot ontslag van eiser was dan ook niet rechtsgeldig, aldus eiser.
Eiser stelt voorts dat de volmachten van de andere aandeelhouders van de Aldi-vennootschappen eerst na 14 mei 2001 aan de directeur van Aldi Holding BV zijn verschaft. Die volmachten zijn, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, pas op 3 juli 2001 aan de raadsman van eiser gezonden.
2.5. Aldi heeft de stellingen van eiser gemotiveerd betwist. Zij heeft gesteld dat de directeur van Aldi Holding BV wel bevoegd was om aandeelhoudersvergaderingen bijeen te roepen. Hij is statutair bestuurder van Aldi Holding BV. Aldi Holding BV is een van de drie aandeelhouders van Aldi Ommen en Aldi Drachten. Op 14 mei zijn volmachten aan de directeur van Aldi Holding BV verstrekt door de twee andere aandeelhouders van Aldi Ommen en Aldi Drachten, Hutha Holding GmbH en Weba Holding GmbH. Door de aldus aan hem verstrekte volmachten was het voor de directeur van Aldi Holding BV mogelijk om op dezelfde dag nog een aandeelhoudersvergadering te houden waarin Aldi Holding BV -naast eiser- mede tot statutair directeur van Aldi Ommen en Aldi Drachten werd benoemd. Omdat dit besluit in de aandeelhoudersvergaderingen met algemene stemmen werd genomen, doet niet terzake dat voor die vergadering geen oproeping heeft plaatsgevonden. De directeur van Aldi Holding BV kon vervolgens als statutair bestuurder van de bestuurder van Aldi Ommen en Aldi Drachten op 15 mei 2001 aan eiser een oproep verstrekken voor de aandeelhoudersvergaderingen van Aldi Ommen en Aldi Drachten. Daar komt volgens Aldi bij dat de besluiten om eiser te ontslaan met algemene stemmen zijn genomen zodat de vraag of er rechtsgeldig is opgeroepen in feite niet meer terzake doet. Eiser is ook tijdig uitgenodigd voor de vergadering, hij is in de gelegenheid gesteld om zijn mening over de voorgenomen besluiten tijdens de vergaderingen van 1 juni kenbaar te maken en hij heeft de gelegenheid gehad om zijn raadgevende stem ex artikel 2:227 lid 4 BW kenbaar te maken. Aldi is dan ook van mening dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is.
2.6. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de directeur van Aldi Holding BV niet bevoegd was namens de directies van Aldi Ommen en Aldi Drachten een oproep tot een algemene aandeelhoudersvergadering te versturen, moet als volgt worden overwogen. Uit de overgelegde faxberichten kan worden afgeleid dat op 14 mei 2001 aan de directeur van Aldi Holding BV een algemene volmacht is verleend om Hutha Holding GmbH en Weba Holding GmbH te vertegenwoordigen. Anders dan eiser leest de president in de betreffende faxberichten geen aanwijzingen voor het tegendeel. Nu bovendien door de advocaat van Aldi ter terechtzitting is gesteld dat zij de betreffende faxberichten op 14 mei 2001 (terug) heeft ontvangen van zowel Hutha Holding GmbH als Weba Holding GmbH moet er vanuit worden gegaan dat de directeur van Aldi Holding BV op 14 mei 2001 bevoegd was om die beide aandeelhouders van Aldi Ommen en Aldi Drachten te vertegenwoordigen. Niet betwist is dat in de vervolgens door de directeur van Aldi Holding BV belegde aandeelhoudersvergaderingen met algemene stemmen is besloten om Aldi Holding BV tot bestuurder van Aldi Ommen en Aldi Drachten te benoemen. Voor de rechtsgeldigheid van dit besluit was het niet nodig om de aanstelling van Aldi Holding aan de andere directeur -eiser- mede te delen. Evenmin behoefde die aanstelling, zoals eiser kennelijk veronderstelt, diezelfde dag te worden ingeschreven in het handelsregister om haar volledige werking te krijgen. Besluiten van algemene aandeelhoudersvergaderingen tot benoeming van een bestuurder hebben immers direct externe werking. Dat brengt mee dat er vanuit moet worden gegaan dat de directeur van Aldi Holding BV reeds op 14 mei 2001 bestuurder van de bestuurder van Aldi Ommen en Aldi Drachten was.
Anders dan Aldi heeft gesteld, betekent dit echter niet zonder meer dat de directeur van Aldi Holding BV ook bevoegd was om een algemene aandeelhoudersvergadering van beide vennootschappen bijeen te roepen. Ingevolge artikel 2:219 BW is alleen het gehele bestuur -dat zijn Aldi Holding BV en eiser tezamen- daartoe bevoegd. Op deze regel is slechts een uitzondering mogelijk als een individuele bestuurder bij bestuursbesluit de bevoegdheid heeft gekregen tot het bijeenroepen van de algemene aandeelhoudersvergadering. Door Aldi is niet gesteld noch is anderszins gebleken dat daarvan in het onderhavige geval sprake was. Het gevolg daarvan is dat er vanuit moet worden gegaan dat de vergadering niet rechtsgeldig bijeen is geroepen. Nu evenwel op de vergaderingen het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd was en de besluiten bovendien met algemene stemmen zijn genomen, kan aan het feit dat de bijeenroeping ongeldig was niet de conclusie worden verbonden dat de genomen besluiten nietig waren. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het besluit van de algemene aandeelhoudersvergaderingen om de bestuurder als bestuurder van Aldi Ommen en Aldi Drachten te ontslaan rechtsgeldig is genomen.
Dat betekent dat ook de tweede grondslag de vordering van eiser niet kan dragen.
Ontslag tijdens ziekte
2.7. De derde grondslag van de vordering van eiser betreft het feit dat eiser ziek was op 1 juni 2001. Eiser heeft in dat verband een beroep gedaan op het ontslagverbod tijdens ziekte zoals neergelegd in artikel 7:670 BW en op het zogenaamde Levison-arrest (HR 12 november 1992, NJ 1993, 265). Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat het ontslagverbod tijdens ziekte ook geldt indien de werknemer bestuurder van een vennootschap is. Eiser stelt dat hij aldus recht heeft op ontslagbescherming. Volgens eiser kan zijn arbeidsovereenkomst dan ook niet zijn geëindigd.
Aldi heeft dit betwist. Zij stelt dat een ziekmelding nadat de oproep voor de aandeelhoudersvergadering waarin een ontslag van een bestuurder is geagendeerd een directeur heeft bereikt, geen effect heeft. Zij is van mening dat aansluiting moet worden gezocht bij de uitzondering die is geformuleerd in artikel 7:670 lid 1 onder b BW. Volgens die bepaling is het ontslagverbod niet van toepassing bij ziekmelding na indiening van een verzoek tot afgifte van een ontslagvergunning bij de RDA.
2.8. Hieromtrent wordt als volgt overwogen. Artikel 7:670 lid 1 sub b BW is op 1 januari 1999 in de wet opgenomen teneinde te voorkomen dat werknemers vluchten in ziekte zodra een ontslagprocedure is opgestart. Het opslagverbod tijdens ziekte mist toepassing als een werknemer ziek wordt nadat de RDA het verzoek om een ontslagvergunning heeft ontvangen. Deze situatie vertoont grote gelijkenis met die waarin een directeur zich ziek meldt nadat hij een oproep voor een aandeelhoudersvergadering waarin zijn ontslag op de agenda staat, heeft ontvangen. In het vennootschapsrecht begint de ontslagprocedure van een bestuurder met de ontvangst van de oproeping voor de algemene vergadering van aandeelhouders door die bestuurder. Nu eiser zich pas na dit tijdstip -slechts een dag voor de vergadering- heeft ziekgemeld, bestaat er aanleiding om in het onderhavige geval, analoog aan het bepaalde in artikel 7:670 lid 1 sub b BW, (eveneens) aan te nemen dat een uitzondering moet worden gemaakt op het algemene ontslagverbod tijdens ziekte.
2.9. Het beroep van eiser op het zogenaamde Levison-arrest maakt dat niet anders. Dat arrest had betrekking op een bestuurder die op het moment van het opzeggen van het dienstverband al geruime tijd ziek was. Het arrest is bovendien gewezen voor de invoering van de wet Flexibiliteit en Zekerheid (Flexwet). De huidige uitzondering op de ontslagbescherming tijdens ziekte bestond toen nog niet. Dat alleen al maakt dat het niet zonder meer mogelijk is om de door de Hoge Raad gecreërde ontslagbescherming tijdens ziekte van bestuurders onverkort toe te passen.
De Hoge Raad heeft in het Levison-arrest de gelijkstelling van 'gewone' werknemers en directeuren op het gebied van de ontslagbescherming tijdens ziekte bovendien op een tweetal gronden gebaseerd die thans niet (langer) doorslaggevend zijn. In de eerste plaats heeft de Hoge Raad gewezen op de ratio van het toenmalige artikel 1639h lid 3 BW. De bepaling had volgens de Hoge Raad ten doel de werknemer te vrijwaren van psychische druk welke een ontslagaanzegging tijdens ziekte kan veroorzaken. Nu in het onderhavige geval de ziekte eerst na de ontslagaanzegging is ontstaan, ontbreekt de ratio aan de ontslagbescherming.
Voorts heeft de Hoge Raad in het Levison-arrest ontslagbescherming van directeuren tijdens ziekte nodig geacht omdat niet valt in te zien dat de positie van een in dienstbetrekking werkzame bestuurder zo wezenlijk verschilt van die van andere werknemers dat de bestuurder/werknemer niet in aanmerking zou behoren te komen voor de bescherming die artikel 1639h lid 3 BW beoogt. Tegen die achtergrond is ontslagbescherming van de bestuurder in het onderhavige geval ook niet (langer) verdedigbaar. Door de invoering van de Flexwet ontberen andere werknemers dan de bestuurder/werknemer (ook) bescherming als zij ziek worden nadat de ontslagprocedure is gestart. Juist om ongelijkheid tussen de andere werknemers en de bestuurder/werknemer te voorkomen, ligt het voor de hand om ook de bestuurder/werknemer ontslagbescherming te onthouden als de ziekte pas optreedt nadat het ontslag is aangezegd.
2.10. Het feit dat de wetgever in artikel 7:670 lid 1 BW geen expliciete regeling heeft gecreërd voor de directeur doet aan het voorgaande niet af. Uit de tekst van de bepaling van artikel 7:670 lid 1 BW noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de bestuurders van vennootschappen meer c.q. andere bescherming zou hebben willen geven dan gewone werknemers. Weliswaar mist de statutair directeur de bescherming die de RDA aan andere werknemers biedt maar dat legt onvoldoende gewicht in de schaal om de directeur de mogelijkheid te laten te vluchten in ziekte na aangekondigd ontslag terwijl de wetgever dat voor de gewone werknemer heeft willen voorkomen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat eiser geen ontslagbescherming tijdens ziekte toekomt waarmee ook de derde grondslag aan zijn vordering komt te ontvallen.
2.11. Tot slot heeft eiser gesteld dat tussen partijen een opzegtermijn van zes maanden gold zodat opzegging 'met inachtneming van de voor eiser geldende opzegtermijn' per 1 juni 2001 betekende dat er in ieder geval niet eerder dan tegen 31 december 2001 kon worden opgezegd. Gelet op de wetswijzigingen van 1 januari 1999 zou artikel 7:672 lid 6 BW volgens eiser zelfs mee kunnen brengen dat de opzegtermijn van de werkgever vanaf dat moment twaalf maanden is geworden, hetgeen in overeenstemming met artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, aldus eiser. De oorspronkelijke bedoeling van partijen was dat de opzegtermijn van Aldi tenminste zes maanden zou bedragen. De arbeidsovereenkomst met de bestuurder eindigt volgens eiser in ieder geval niet eerder dan per 31 december 2001 en mogelijk zelfs een half jaar later.
Aldi heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de door partijen getroffen regeling in de arbeidsovereenkomst met betrekking tot de termijn van opzegging nietig is. Bij de invoering van de Flexwet per 1 januari 1999 is de opzegtermijn van de werkgever in een geval waarin een arbeidsovereenkomst op de dag van de opzegging vijf jaar of langer maar korter dan tien jaar heeft geduurd, twee maanden. Deze nieuwe regeling heeft onmiddellijke werking. Afwijkende contractuele bepalingen die strijdig zijn met de nieuwe wet worden vanaf 1 januari 1999 vervangen door de nieuwe regeling, aldus Aldi.
2.12. Bij de beoordeling van dit geschilpunt staat voorop dat ingevolge artikel 7:677 BW opzegging tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, leidt tot schadeplichtigheid. Ook een onregelmatige opzegging maakt een einde aan de arbeidsovereenkomst. Na een dergelijke opzegging is geen loon meer verschuldigd doch alleen een schadevergoeding. Het gevolg van voortijdige opzegging kan derhalve niet zijn dat er een verplichting bestaat tot loondoorbetaling. Reeds hierom kan de vierde grondslag de vordering van eiser niet dragen. Hij heeft immers primair geen (voorschot) schadevergoeding gevorderd maar doorbetaling van het loon. De subsidiaire vordering strekt blijkens de toelichting van eiser ter terechtzitting ook niet tot betaling van (een voorschot op de) schadevergoeding maar -kort gezegd- op een verplichting tot onderhandelen. Ook voor toewijzing van deze vordering bestaat geen grond.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat eiser overigens ook niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de opzegtermijn voor de werkgever minstens zes maanden bedraagt. Met Aldi moet worden aangenomen dat artikel 6:672 BW waarin een regeling is getroffen met betrekking tot de opzegtermijnen onmiddellijke werking heeft. Afwijkingen die strijdig zijn met aldus op 1 januari 1999 in werking getreden recht zijn nietig. Daarvoor in de plaats komen de wettelijke termijnen. De wetgever heeft slechts één uitzondering toegelaten, te weten voor werknemers die op het tijdstip van inwerkingtreden van de wet 45 jaar of ouder zijn, maar die uitzondering is op de bestuurder, gezien zijn leeftijd, niet van toepassing. Voor een andere uitzondering op grond van de billijkheid, zoals door eiser is bepleit, is dan geen ruimte meer.
Verlenging van de wettelijke opzegtermijn van de werkgever is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst. Van een dergelijke nieuwe overeenkomst is in het onderhavige geval echter niet gebleken. De bestaande regeling in de schriftelijke arbeidsovereenkomst kan ook niet als zodanig gelden nu daarin de opzegtermijn voor beide partijen gelijk is terwijl volgens lid 6 van artikel 6:672 BW de opzegtermijn van de werkgever niet korter mag zijn dan het dubbele van die van de werknemer. Ook uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst blijkt niet van een afwijkende schriftelijke regeling. Het enkele feit dat daarin is bepaald dat, in geval van nietigheid van een bepaalde regeling, een nieuwe bepaling moet worden overeengekomen die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de oorspronkelijke bedoeling van partijen brengt op zich nog niet mee dat partijen nu zouden zijn overeengekomen dat de werkgever nog immer een opzegtermijn van zes of wellicht zelfs twaalf maanden heeft. Uit niets blijkt dat partijen daaromtrent overeenstemming hebben bereikt.
Dat brengt mee dat er vanuit moet worden gegaan dat in casu de wettelijke opzegtermijnen gelden zodat de opzegtermijn voor Aldi twee maanden bedroeg. Opzegging tegen 31 augustus 2001 was dan ook niet onregelmatig.
2.13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
1. Wijst de vorderingen af;
2. Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Aldi gevallen, begroot op f. 400,- voor vastrecht en f. 1.550,- voor salaris procureur;
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.