ECLI:NL:RBZWO:2001:AD6049

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
21 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
66463 / HA ZA 01-634
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter te Lelystad inzake bindend advies en schadevergoeding

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Lelystad, gewezen op 3 januari 2001. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. D.H. Sloof en advocaat mr. G. Martin, vorderde onder andere de vernietiging van een bindend advies van de geschillencommissie en schadevergoeding van fl. 7.124,25, vermeerderd met wettelijke rente. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. Joh.C. Westmaas, heeft verweer gevoerd en de bevestiging van het vonnis van de kantonrechter bepleit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. De appellant heeft vier grieven geformuleerd, die onder andere betrekking hebben op de bindendheid van het advies en de motivering van de kantonrechter. De rechtbank heeft de grieven besproken en geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat het bindend advies onterecht was. De rechtbank oordeelt dat de geschillencommissie op basis van de ingediende stukken en het onderzoek van de auto van de appellant tot een redelijke conclusie is gekomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerde zijn vastgesteld op fl. 2.590,--. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2001 door de rechters Th.A. Ariëns, W.J.B. Cornelissen en W.F. Boele.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE ZWOLLE
Meervoudige civiele kamer
Zaaknr/rolnr: 66463 / HA ZA 01-634
Uitspraak: 21 november 2001
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[appellant],
wonende te [buurman van woonplaats],
appellant,
procureur mr. D.H. Sloof,
advocaat mr. G. Martin te Alkmaar,
en
de besloten vennootschap [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur mr. Joh.C. Westmaas.
GEDING IN EERSTE AANLEG
De kantonrechter te Lelystad heeft in deze zaak tussen partijen op 3 januari 2001 vonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure bij het kantongerecht, de genomen beslissing en de motivering daarvan, wordt verwezen naar de inhoud van dat vonnis dat in fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
PROCESGANG IN HOGER BEROEP
Bij op 2 april 2001 uitgebrachte dagvaarding is door [appellant] hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een memorie van grieven van de zijde van [appellant];
- een memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde].
Vervolgens hebben partijen op 5 november 2001 hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd.
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [appellant] strekt ertoe dat de rechtbank zal vernietigen het vonnis van de kantonrechter te Lelystad, op 3 januari 2001 gewezen, en, opnieuw rechtdoende, bij (arrest, lees:) vonnis, voor zoveel rechtens geoorloofd uitvoerbaar bij voorraad en zonder borgtocht:
1. het bindend advies d.d. 29 oktober 1999 van de geschillencommissie zal vernietigen;
2. [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van fl. 7.124,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. zal verklaren voor recht dat de overeenkomst d.d. 27 januari 1998 langs buitengerechtelijke weg op 4 juli 2000 werd ontbonden althans de overeenkomst d.d. 27 januari 1998 zal ontbinden;
4. zal verklaren voor recht dat de Focwa-voorwaarden waarvan [geïntimeerde] zich bedient, niet van toepassing zijn, althans langs buitengerechtelijke weg werden vernietigd, althans de bedingen in art. 7II.4 onder b en c in de Focwa-voorwaarden zal vernietigen;
alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Daartegen is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank, zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, zal bevestigen het vonnis van de kantonrechter te Lelystad d.d. 3 januari 2001, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
MOTIVERING
1 Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
2 Grieven
[appellant] heeft vier grieven geformuleerd, luidende:
Grief Ia: Ten onrechte heeft de kantonrechter te Lelystad in zijn vonnis d.d. 3 januari 2001 overwogen dat [appellant] aan het bindend advies d.d. 29 oktober 1999 gebonden is en naar zijn oordeel de stellingen van [appellant] en de overige vastgestelde feiten onvoldoende grond oplevert om de conclusie te rechtvaardigen dat het oordeel van de geschillencommissie zo gebrekkig is dat zij in redelijkheid niet tot dat oordeel heeft kunnen komen en deswege het bindend advies niet vernietigbaar is.
Grief Ib: Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn vonnis d.d. 3 januari 2001 zijn eigen toetsingsmaatstaf zonder verdere motivatie niet toegepast, althans heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat hetgeen is gesteld of gebleken onvoldoende grond oplevert om de conclusie te rechtvaardigen dat het oordeel van de geschillencommissie zo gebrekkig is, dat zij in redelijkheid niet tot dat oordeel heeft kunnen komen.
Grief II: Ten onrechte heeft de kantonrechter te Lelystad in zijn vonnis d.d. 3 januari 2001 overwogen dat de stellingen van [appellant] voor zover deze niet onder r.o. 3.1 t/m 3.3 zijn besproken, geen bespreking meer behoeven.
Grief III: Ten onrechte heeft de kantonrechter te Lelystad in zijn vonnis d.d. 3 januari 2001 de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3 Bespreking van de grieven
3.1 [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de door de kantonrechter onder r.o. 1 van het vonnis van 3 januari 2001 als vaststaand vermelde feiten. Hij heeft voorts geen grieven opgeworpen tegen r.o. 2 waarin de omvang van het geschil in eerste aanleg is vastgesteld, r.o. 3.1 waarin de maatstaf wordt geformuleerd aan de hand waarvan het geschil beoordeeld moet worden en r.o. 3.2 waarin is overwogen dat de bezwaren van [appellant] zich niet richten op de wijze van totstandkoming van het bindend advies doch zien op de inhoud daarvan. De rechtbank zal hiervan als in hoger beroep vaststaand uitgaan.
3.2 Wat betreft de vernietigbaarheid van een bindend advies op grond van haar inhoud geldt het volgende. Slechts in het geval dat een bindend advies als resultaat een beslissing inhoudt die in de gegeven omstandigheden geen redelijk oordelend adviseur had kunnen geven zodat die beslissing als apert onjuist moet worden betiteld, kan met vrucht een beroep worden gedaan op de onverbindendheid van dat bindend advies.
3.3 In dit geval heeft de geschillencommissie, op basis van de door partijen ingenomen standpunten en daartoe aangedragen bescheiden, het rapport van Van Eck Expertises B.V. daaronder begrepen, de auto van [appellant] en het daaraan door [geïntimeerde] verrichte spuitwerk onderzocht en is zij vervolgens tot de conclusie gekomen dat de vastgestelde klachten zijn te herleiden tot een onjuiste voorbewerking van de auto, hetgeen niet aan [geïntimeerde] is toe te rekenen.
Uit het rapport van Van Eck Expertises B.V. alsmede uit de stellingen van partijen in de bindend advies-procedure blijkt dat (ook) de kwaliteit van de voorbewerking onder de aandacht van de geschillencommissie is gebracht en tussen partijen uitdrukkelijk in debat is geweest. Indien [appellant] meent dat de povere kwaliteit van de voorbewerking aan [geïntimeerde] was te verwijten, althans dat [geïntimeerde] op dat punt een waarschuwingsplicht jegens [appellant] had dan wel dat [geïntimeerde] voor die kwaliteit verantwoordelijkheid had genomen, had hij de bindend adviseurs daarvan moeten overtuigen. Daarin is hij kennelijk niet geslaagd.
3.4 De door [appellant] opgeworpen grieven gaan uit van een voortzetting van het ten overstaan van de geschillencommissie gevoerde debat. [appellant] miskent daarmee evenwel dat hij - gelet op de onder 3.2 weergegeven toetsingsmaatstaf - concrete feiten en/of omstandigheden diende te stellen die zouden nopen tot het oordeel dat het bindend advies op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Behoudens de beargumenteerde stelling - samengevat - dat [geïntimeerde] (wel) in haar verplichtingen jegens [appellant] is tekortgeschoten, zijn geen andere feiten en/of omstandigheden gesteld. Een dergelijke - door de geschillencommissie beoordeelde en verworpen - stellingname is van onvoldoende gewicht. De grieven zijn tevergeefs opgeworpen.
3.5 Nu de grieven falen zal het bestreden vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 3 januari 2001 worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 3 januari 2001.
[appellant] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, bepaald op fl. 2.590,--.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.A. Ariëns, W.J.B. Cornelissen en W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.