ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
[eiser] en Zn. B.V., gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop,
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Verweerders besluit dd. 5 januari 2001, kenmerk con32036.sko, waarbij met ongegrondverklaring van het daartegen gemaakt bezwaar, is gehandhaafd verweerders besluit dd. 17 juli 2000 tot oplegging van een last onder een dwangsom ten bedrage van ƒ 500,00 per werkdag met een maximum van ƒ 10.000,--, ertoe strekkende dat aan de gevel op stramien 1 van het bedrijfspand [adres] te Lelystad brandwerende voorzieningen worden aangebracht, waarmee een brandwerendheid wordt bereikt van 240 minuten.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Tegen het bestreden besluit is namens eiseres bij beroepschrift dd. 19 januari 2001 beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft verweerder bij brief dd. 8 februari 2001 een verweerschrift met op deze zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 oktober 2001, alwaar eiseres is verschenen in persoon van [eiser], directeur van de vennootschap, bijgestaan door de gemachtigde mr. P.W.M. Dorn, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. S. Korf, ambtenaar van de gemeente en M. Huisman, hoofd preventie van de Brandweer Lelystad.
Verweerder heeft, gebruik makend van de mogelijkheden die de bouwverordening op dit punt geeft, geaccepteerd dat gegevens die bij de bouwvergunningaanvraag overgelegd hadden moeten worden, eerst later zouden worden ingediend. Bij de vergunningverlening heeft verweerder, conform het bepaalde in de bouwverordening, de uiterste inleverdatum voor die gegevens bepaald. Daartoe is aan de bouwvergunning dd. 12 april 1999 voor de oprichting van het bedrijfspand –voorzover hier van belang- ondermeer de voorwaarde verbonden dat alvorens de (voorbereidende werkzaamheden voor de) betrokken onderdelen in uitvoering worden genomen, kwaliteitsverklaringen of andere bewijsstukken ter goedkeuring moeten worden ingediend om aan te tonen dat de toe te passen materialen en/of bouwdelen voldoen aan de voorschriften (voorwaarde 3, aanhef en onder zevende gedachtestreepje). Met de voorschriften is met name gedoeld op het bepaalde in het Bouwbesluit.
Door op deze wijze de vergunningaanvraag gefaseerd te beoordelen heeft verweerder de toetsing of het bouwplan voldoet aan, onder meer, het bepaalde in het Bouwbesluit inzake de brandwerendheid, verlegd naar een moment ná de beslissing op de vergunningaanvraag. Die handelwijze lijkt zich slecht te verdragen met het stelsel van bouwvergunningverlening van artikel 44 Woningwet, dat er vanuit gaat dat die toetsing plaats vindt voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag en tot een weigering van de vergunning leidt indien er sprake is van strijd met het Bouwbesluit. Voor het bouwplan, inclusief de gevelwanden zoals aangegeven op de bij de aanvraag ingediende tekeningen, is bouwvergunning verleend en onherroepelijk geworden, zodat van de rechtmatigheid van deze vergunning moet worden uitgegaan, ook al zou die op onderdelen in strijd zijn met het Bouwbesluit.
Met het dwangsombesluit beoogt verweerder alsnog te bewerkstelligen dat het bouwwerk zal voldoen aan de normen die het Bouwbesluit stelt terzake van brandwerendheid.
Los van het feit dat het Bouwbesluit zelf geen andere norm kent dan dat een brand zich niet binnen korte tijd naar een ander gebouw mag kunnen uitbreiden, biedt dat besluit geen zelfstandige basis voor handhavend optreden. Het Bouwbesluit behelst normen waaraan een aanvraag om een bouwvergunning moet worden getoetst. Er is geen rechtstreeks de burgers bindend voorschrift dat verbiedt te bouwen in strijd met het Bouwbesluit, waarvan de naleving zou kunnen worden afgedwongen.
Indien een gebouw is gebouwd overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning maar in afwijking van het bepaalde in het Bouwbesluit kan uitsluitend langs de weg van een aanschrijving op grond van artikel 17 van de Woningwet worden bereikt dat alsnog aan de normen van het Bouwbesluit wordt voldaan, althans indien de noodzaak daartoe komt vast te staan.
Verweerder is wel bevoegd tot handhavend optreden indien en voorzover is gebouwd in afwijking van de bouwvergunning.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres de bouw is begonnen en zelfs heeft voltooid zonder voorafgaande overlegging van de vereiste kwaliteitsverklaringen zodat eiseres naar de mening van verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in vergunningvoorschrift 3 inzake het overleggen van deze verklaringen.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat uit deze zeer algemeen gestelde voorwaarde niet valt op te maken dat verklaringen inzake de brandwerendheid van de buitengevel dienden te worden overgelegd, te meer niet omdat er een andere voorwaarde is die specifiek ziet op het overleggen van gegevens inzake de warmteweerstand van scheidingsconstructies, die niet rept over de buitengevel.
De rechtbank kan eiseres in dit betoog volgen. Indien de naleving van een vergunningvoorschrift wordt afgedwongen moet dat voorschrift helder en eenduidig zijn waar het gaat om de daaruit voor de vergunninghouder voortvloeiende verplichtingen. Dat is hier niet het geval, immers het voorschrift bevat niet een duidelijke norm inzake de brandwerendheid noch een eenduidige verplichting inzake het overleggen van gegevens betreffende de brandwerendheid. Dat eiseres uit contacten met de brandweer en/of de dienst bouw- en woningtoezicht duidelijk zal zijn geweest dat ook na de vergunningverlening de brandwerendheid van de betreffende gevel voor de gemeente nog onderwerp van discussie was, kan daaraan niet afdoen.
Waar er geen sprake is van overtreding van bedoeld vergunningvoorschrift ontbreekt de bevoegdheid om een handhavingsbesluit te nemen.
Overigens moet worden vastgesteld dat, ook als zou moeten worden aangenomen dat eiseres de vergunningvoorschriften zou hebben overtreden door met de bouw te beginnen zonder eerst de vereiste verklaringen te overleggen, dat niet kan leiden tot het thans voorliggende handhavingsbesluit, nu dat niet gericht is op het afdwingen van de naleving van het daartoe strekkende voorschrift.
Aangezien uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder op bezwaar geen andere beslissing kan nemen dan het dwangsombesluit te herroepen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, lid 4, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, zijnde de kosten van rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar alsnog gegrond en herroept het besluit van verweerder d.d. 17 juli 2000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de gemeente Lelystad aan eiseres het griffierecht ad f 450,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op f 1420,-;
- wijst de gemeente Lelystad aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt, te betalen aan eiseres
Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2001in tegenwoordigheid van mr. P. Bos als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op