ECLI:NL:RBZWO:2003:AF6138

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
13 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
192513 HA 03-20
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een particulier secretaris van de Koninklijke Familie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 13 maart 2003 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verweerster, die als particulier secretaris werkzaam was voor de Koninklijke Familie. De verzoeker, handelend in zijn hoedanigheid als Thesaurier van Hare Majesteit de Koningin, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden, met een aanbod van een billijke vergoeding van € 17.500,00. De verweerster heeft zich verzet tegen deze ontbinding en heeft zelf een ontbindingsvergoeding van € 222.372,00 geëist, met verschillende subsidiaire bedragen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verweerster, op dat moment 66 jaar oud, was sinds 1 april 1988 in dienst en had haar arbeidsovereenkomst in 2001 verlengd. In de zomer van 2002 werd zij gevraagd om een opvolgster te zoeken, wat zij deed. Echter, de verweerster uitte haar bezwaren pas in oktober 2002, toen de opvolgster al was benoemd. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst II een overeenkomst voor onbepaalde tijd was, met als uiterste einddatum het bereiken van de zeventigste verjaardag van de verweerster. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeker onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in de communicatie met de verweerster over haar opvolging en de beëindiging van haar dienstverband.

De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was, maar dat de verweerster recht had op een vergoeding van € 45.000,00 bruto, gezien de omstandigheden van de zaak. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De verzoeker kreeg de gelegenheid om zijn verzoek tot ontbinding in te trekken voor een bepaalde datum, anders zou de ontbinding per 31 maart 2003 ingaan.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Deventer
zaaknr.: 192513 HA 03-20
datum : 13 maart 2003
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te 's-Gravenhage,
handelend in zijn hoedanigheid van Thesaurier van Hare Majesteit de Koningin,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. E.D. Wiersma, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
[Verweerster],
wonende te Diepenveen,
verwerende partij,
gemachtigde mr. J.D. Loorbach, advocaat te Rotterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling is gehouden op 6 maart 2003.
Verschenen zijn:
- Verzoeker, bijgestaan door mr. R.A.A. Duk, advocaat te 's Gravenhage;
- Verweerster, bijgestaan door mr. Loorbach voornoemd.
Het geschil
1.
Verzoeker heeft in zijn vermelde kwaliteit verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerster wegens gewijzigde omstandigheden, onder aanbieding van een billijke vergoeding van € 17.500,00 bruto. Verweerster heeft zich verzet tegen de verzochte ontbinding en subsidiair gevraagd om toekenning van een ontbindingsvergoeding groot € 222.372,00, meer subsidiair groot € 200.000,00 en meest subsidiair groot € 123.000,00.
De beoordeling
2.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast:
a. Verweerster, thans 66 jaar oud, is op 1 april 1988 in dienst getreden van verzoeker in de functie van particulier secretaris van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet der Nederlanden en de heer mr. P. van Vollenhoven (hierna: de principalen).
b. Kort voor de beoogde datum van haar pensionering (2 september 2001) heeft verweerster ingestemd met een verzoek van de principalen tot verlenging van haar arbeidsovereenkomst na 2 september 2001.
c. Op verzoek van verweerster, welk verzoek verband hield met haar wens reeds vanaf 2 september 2001 tevens pensioen te ontvangen, is haar per 1 oktober 2001 ontslag verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en is zij met ingang van dezelfde datum opnieuw in dezelfde functie aangesteld op dezelfde arbeidsvoorwaarden (hierna: arbeidsovereenkomst II).
d. Als onderdeel van arbeidsovereenkomst II werd overeengekomen dat deze uiterlijk bij het bereiken door verweerster van het zeventigste levensjaar zou eindigen.
e. In de zomer van 2002 hebben de principalen aan verweerster meegedeeld dat zij verjonging van hun secretariaat nastreefden en haar verzocht op zoek te gaan naar een opvolgster.
f. Kort nadien heeft verweerster een bekende van haar als opvolgster voorgesteld en is verzoeker met deze kandidaat in contact getreden.
g. Op 3 oktober 2002 heeft verweerster in een gesprek met de Grootmeester uiting gegeven aan haar reserves tegen de aanstaande benoeming van haar opvolgster zonder dat in dat verband ten aanzien van haar een passende regeling zou zijn getroffen.
h. Bij brief van 25 november 2002 heeft de raadsman van verweerster zich tot verzoeker gewend en zich namens verweerster verzet tegen de voorgenomen beëindiging van het dienstverband tussen partijen op korte termijn.
i. Op 25 november 2002 heeft verzoeker de door verweerster aangedragen kandidaat (mondeling) benoemd in de functie van verweerster, en wel met ingang van 1 februari 2003.
j. Op 20 januari 2003 is de hofhouding via een interne mededeling geïnformeerd over de aanstelling van de opvolgster van verweerster per 1 februari 2003.
3.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek het volgende, zakelijk weergegeven betoog ten grondslag gelegd.
De arbeidsovereenkomst II is er één voor onbepaalde tijd met als uiterste beëindigingsdatum het bereiken van het zeventigste levensjaar door verweerster. Verweerster heeft zonder enig protest meegewerkt aan het verzoek van de principalen om op zoek te gaan naar een opvolgster in haar eigen functie. Zij heeft zelf een - naar later bleek: zeer geschikte - kandidaat aangedragen, en zij wist dat haar functie slechts door één persoon kon worden uitgeoefend. Aldus heeft zij, door haar achteraf uitgesproken bezwaren niet in een vroegtijdig stadium kenbaar te maken, de indruk gewekt aan een afbouw van haar eigen dienstverband op of rond het tijdstip van de aanstelling van haar vervangster te zullen meewerken. In een gesprek op 25 november 2002 is de opvolgster van verweerster aangesteld. Die aanstelling is bij brief van 27 november 2002 bevestigd. De brief van de raadsman van verweerster is op 26 november 2002 ontvangen. Het daarin verwoorde standpunt van verweerster verbaasde verzoeker omdat dat niet eerder aan hem kenbaar was gemaakt.
4.
Verweerster heeft daartegen, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het initiatief voor het sluiten van arbeidsovereenkomst II is van de principalen uitgegaan. Zij is er bij het aangaan van arbeidsovereenkomst II vanuit gegaan dat zij gedurende vijf jaren (althans gedurende een groot deel van die periode) nog werkzaam zou blijven in haar oude functie. De door de principalen in de zomer van 2002 tegenover haar uitgesproken wens om te komen tot verjonging van hun secretariaat, en het daaraan gekoppelde verzoek haar eigen opvolgster te gaan zoeken, kwam voor haar door het geringe tijdsverloop na het sluiten van arbeidsovereenkomst II als een volslagen verrassing. Niet alleen vanwege haar plezier in haar werk maar ook om financiële redenen (een beperkte pensioenopbouw) voelde zij zich door een beëindiging van arbeidsovereenkomst II op een zo veel kortere termijn dan door haar ingeschat benadeeld. Zij heeft een haar bekende benaderd en voorgedragen als haar opvolgster. Zij wist van die bekende dat deze vanwege haar gezinssituatie met nog jonge kinderen de betrekking pas op enige termijn (één of twee jaar) ambieerde Op 3 oktober 2002 heeft verweerster een gesprek gevoerd met de Grootmeester, en daarbij haar reserves kenbaar gemaakt tegen een mogelijke beëindiging van arbeidsovereenkomst II op korte termijn wegens de aanstelling van haar opvolgster en aangedrongen op een passende regeling voor haar zelf in het licht van de geldende afspraken. Zij is toen, zo heeft zij ter zitting toegelicht, in vage bewoordingen verwezen naar verzoeker in verband met haar beroep op haar rechten uit arbeidsovereenkomst II. Zij heeft naderhand geen contact opgenomen met verzoeker, doch zich vanwege haar gevoel dat zij van het kastje naar de muur werd gestuurd tot een advocaat gewend. Deze heeft bij brief van 25 november 2002 de bezwaren van verweerster tegen een voorgenomen beëindiging van arbeidsovereenkomst II op korte termijn verwoord. Zij is niet over de voortgang van het overleg met haar opvolgster geïnformeerd. In januari 2003 begreep zij uit rechtstreeks contact met haar opvolgster dat deze nog onzeker was over haar aanstelling. Met haar is niet gesproken over enige vorm van inwerken van haar opvolgster, het overdragen van haar werkzaamheden en dergelijke. Zij is bij brief van 23 januari 2003 door verzoeker op non actief gesteld.
5.
Met partijen is de kantonrechter van oordeel dat arbeidsovereenkomst II een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is, waarin een uiterste begrenzing in de tijd, te weten het bereiken van de zeventig jarige leeftijd door verweerster, is opgenomen. Beëindiging vóór dat uiterste tijdstip is mitsdien mogelijk, aangenomen dat daartoe een voldoende zwaarwegende grond voorhanden is.
6.
Het uitzonderlijke karakter van arbeidsovereenkomst II, een nieuwe arbeidsovereenkomst na het bereiken van de algemeen aanvaarde pensioenleeftijd van 65 jaar, moet ook verweerster duidelijk zijn geweest. Zij moet hebben beseft dat in de periode van deze verlenging van haar tewerkstelling tevens naar haar opvolg(st)er zou worden gezocht (ook al is dat wellicht niet met zoveel woorden tussen haar en de principalen uitgesproken), omdat dat gezien haar leeftijd voor de hand lag. Tevens moet zij zich hebben gerealiseerd dat zij op het moment van aanstelling van haar opvolg(st)er het veld zou moeten ruimen, omdat zij uit ervaring wist dat haar functie slechts één formatieplaats betrof. Uit de stellingen van partijen noch uit de door hen overgelegde stukken is gebleken dat tussen hen over (het tijdstip van) die opvolging in het kader van het sluiten van arbeidsovereenkomst II is gesproken, zodat evenmin van relevante gewekte verwachtingen (over termijnen of anderszins) kan worden gesproken. Waar bovendien voor het vinden van een passende functionaris voor een zo gevoelige functie als de onderhavige met het nodige tijdsverloop gerekend moet worden, is op zichzelf de beslissing van de principalen om reeds binnen een jaar na het sluiten van arbeidsovereenkomst II aan verweerster te vragen op zoek te gaan naar een opvolgster niet onbegrijpelijk. Die opstelling van de principalen mag dan enigszins grillig overkomen, een verwijt van slecht werkgeverschap is daarin niet te vinden.
7.
De omstandigheid, dat de door verweerster zelf reeds op korte termijn voorgedragen kandidaat een uitstekende keuze bleek, zodat haar aanstelling al per 1 februari 2003 kon worden gerealiseerd, is voor verweerster een begrijpelijke teleurstelling geweest (zij rekende immers met een eventuele aanstelling van deze kandidaat op een termijn van minimaal één jaar vanwege huiselijke verplichtingen), maar ook daarin valt als zodanig geen arbeidsrechtelijk relevant verwijt aan verzoeker terug te vinden.
8.
Vast staat dat verweerster haar bezwaren tegen een in haar eigen opvatting voortijdige beëindiging van arbeidsovereenkomst II voor het eerst tijdens haar gesprek met de Grootmeester op 3 oktober 2002 heeft uitgesproken. Zij heeft die opstelling verklaard door erop te wijzen dat het in haar omgang met de principalen niet haar plaats was om zich uit te spreken tegen door hen gewenste ontwikkelingen, zoals in dit geval het voorzien in haar eigen opvolging zo kort na het sluiten van arbeidsovereenkomst II. Anders dan kennelijk verzoeker kan de kantonrechter zich voorstellen dat het voor verweerster moeilijk is geweest zich tegenover de principalen in dit verband tegenstrevend op te stellen. Het mag zo zijn dat verweerster zich ook tot verzoeker had kunnen wenden, doch met meer recht kan verzoeker worden verweten dat hij in de gegeven situatie de ontwikkelingen niet zodanig heeft gestuurd dat verweerster deze op behoorlijke wijze kon volgen en, waar dat zinvol en redelijk was, daarin een stem zou kunnen hebben. Door dat na te laten en, zo heeft de kantonrechter uit verzoekers uitlatingen ter zitting begrepen, zulks in feite over te laten aan het buiten hem om plaats vindende rechtstreekse contact tussen verweerster en de principalen, heeft verzoeker zich in onvoldoende mate gekweten van zijn verplichting om als een goed werkgever op te treden.
9.
Ernstig vindt de kantonrechter ook dat verzoeker zich vrij heeft geacht om in de door verweerster nog beklede functie een ander te benoemen, zonder de relatie met verweerster op geldige wijze te beëindigen of omtrent een zodanige beëindiging en haar gevolgen met verweerster heldere afspraken te maken. Die opstelling getuigt van een onzorgvuldigheid die zich bepaald niet verdraagt met de eisen van goed werkgeverschap. Waar verzoeker voor zijn standpunt, dat wel met verweerster is gesproken over haar vertrek en de overdracht van haar werkzaamheden door de principalen, heeft verwezen naar de informatie die hem dienaangaande zijdens de principalen heeft bereikt, heeft verweerster ter zitting met stelligheid ieder overleg over dit onderwerp ontkend. In ieder geval is daarmee duidelijk geworden dat verzoeker zich er als formele werkgever ten onrechte niet rechtstreeks van heeft vergewist of verweerster op de hoogte was van de ontwikkelingen rond haar opvolging, het tijdspad daarvan en haar eigen positie daarin. Dit verwijt klemt temeer, waar verweerster nog op 3 oktober 2002 tegenover de Grootmeester aan haar reserves uiting had gegeven en laatst genoemde verzoeker bij memo van 4 oktober 2002 daaromtrent had geïnformeerd.
10.
Verweerster heeft zich verzet tegen ontbinding van haar arbeidsovereenkomst, hoewel zij heeft erkend dat voortgezette uitoefening van haar functie, gelet op het persoonlijke en vertrouwelijke
karakter ervan, in feite onmogelijk is. Zij heeft dan ook aangedrongen op handhaving van de arbeidsovereenkomst zonder feitelijke tewerkstelling, en dus in wezen enkel op doorbetaling van het in arbeidsovereenkomst II overeengekomen salaris plus emolumenten.
De kantonrechter volgt verweerster in dat verweer niet.
De voornaamste kenmerken van een arbeidsovereenkomst zijn het verrichten van arbeid in een gezagsverhouding tegen loon. In een situatie als de onderhavige, waarin vast staat dat bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst gedurende enige jaren geen arbeid meer zal worden verricht, ontstaat een overeenkomst die niet meer als arbeidsovereenkomst is te bestempelen, terwijl niet in geschil is dat partijen nimmer iets anders hebben beoogd dan met elkaar een arbeidsovereenkomst te sluiten. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal mitsdien worden toegewezen, en wel ingaande 1 april 2003.
11.
Voor wat betreft de vraag of aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve een vergoeding dient te worden verbonden, geldt het volgende.
11.1
Het verzoek van verweerster tot toekenning van een vergoeding, zoals in het verweerschrift geformuleerd, neemt tot uitgangspunt de opvatting dat voor de toewijzing van het ontbindingsverzoek geen voldoende zwaarwegende reden bestaat. Die opvatting deelt de kantonrechter niet. Waar als gevolg van haar leeftijd verweerster, als gezegd, had te rekenen met aanstelling van een opvolg(st)er tijdens de looptijd van arbeidsovereenkomst II, en zij wat dat betreft in feite slechts is teleurgesteld door de snelheid waarmee die opvolging haar beslag heeft gekregen, vormt de aanstelling van haar opvolgster wel degelijk een voldoende zwaarwegende ontbindingsgrond. Nog daargelaten dat de becijfering van verweerster betreffende het bedrag van een vergoeding meer het karakter heeft van een schadeberekening dan van een billijke vergoeding, waar het in dit geval om gaat, is er dus ook inhoudelijk geen reden om voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding aansluiting te zoeken bij de resterende looptijd van arbeidsovereenkomst II.
11.2
Er bestaat evenmin grond voor toepassing van de kantonrechtersformule, omdat die formule slecht pleegt te werken bij arbeidsovereenkomsten die maar kort hebben geduurd en bij de onderhavige beoordeling uitsluitend arbeidsovereenkomst II in aanmerking dient te worden genomen. Immers, tot het moment, kort voor haar pensionering, dat haar arbeidsovereenkomst II werd aangeboden had verweerster in verband met het einde van haar arbeidsovereenkomst slechts haar pensioen te verwachten. Voor enige beëindigingvergoeding is bij het einde van een dienstverband uitsluitend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd rechtens geen plaats. Niet valt in te zien waarom nu, enkel als gevolg van de omstandigheid dat haar tewerkstelling door arbeidsovereenkomst II is verlengd, die eerst vergoedingstechnisch "waardeloze" arbeidshistorie van verweerster opeens volle waardering in het kader van de kantonrechtersformule zou toekomen. Zo die benadering al niet algemeen zou moeten gelden, dan toch zeker in dit geval, waarin op uitdrukkelijk verzoek van verweerster haar oorspronkelijke arbeidsovereenkomst werd opgezegd teneinde haar in het bezit te stellen van haar pensioen naast het doorlopende salaris via arbeidsovereenkomst II.
11.3
Uit hetgeen onder 8 en 9 werd overwogen vloeit voort, dat aan verzoeker een verwijt wordt gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij in de gegeven omstandigheden met verweerster is omgegaan. Dat verwijt dient zijn vertaling te krijgen in de toe te kennen vergoeding.
11.4
Alles overziende is de kantonrechter van oordeel dat een vergoeding van € 45.000,00 bruto billijk is.
11.5
Nu een vergoeding zal worden toegekend waarvan het bedrag uitstijgt boven hetgeen terzake door verzoeker is aangeboden, zal hem overeenkomstig de wet de gelegenheid worden geboden om zijn verzoek desgewenst in te trekken.
12.
In de omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, behoudens het geval dat verzoeker zijn verzoek intrekt, één en ander als na te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 april 2003 onder toekenning aan verweerster ten laste van verzoeker van een vergoeding van € 45.000,00 bruto;
- stelt verzoeker in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 28 maart 2003 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval verzoeker het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 31 maart 2003 onder toekenning aan verweerster ten laste van verzoeker van een vergoeding van € 45.000,00 bruto en veroordeelt verzoeker tot betaling van dat bedrag aan verweerster tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval verzoeker het verzoek intrekt:
- veroordeelt verzoeker in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van verweerster vastgesteld op € 360,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 13 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.